|
|
De middeleeuwse bedevaarten - inleiding |
als pelgrim onderweg. Fresco, 11de eeuw. Villeneuve-d'Aveyron, kapel St.-Sépulchre
"Op bedevaart gaan is een allervoortreffelijkste, maar tevens moeilijke zaak, want voor de mens is de weg naar het leven smal, die naar de dood daarentegen breed en ruim. De pelgrimstocht is de rechte weg, en betekent verdwijnen van ondeugden, versterving van het lichaam, openbaring van deugden, kwijtschelding van straffen, boetedoening van boetelingen, weg der rechtvaardigen, liefde voor de heiligen, geloof in de wederopstanding en beloning der gelukzaligen, verlossing van de hel, genade van de hemel. De pelgrimstocht verzwakt de trek in weelderig voedsel, beteugelt de vraatzucht, temt de wellust en onderdrukt lichamelijke verlangens die strijdig zijn met het zieleheil, zuivert de geest, brengt de mens tot bezinning, vernedert hoogmoedigen, maakt ootmoedigen gelukzalig, bemint armoede, haat rijkdom die door hebzucht wordt bewaakt, maar bemint vrijgevigheid die behoeften laaft, beloont hen die zich onthouden en goede werken verrichten, maar bevrijdt niet op zichzelf zondaars en hebzuchtigen". (fragment uit de preek "Veneranda dies" uit het beroemde 12de-eeuwse "Liber Sancti Jacobi") |
van alle tijden
Joden bij de klaagmuur in Jeruzalem
Op bedevaart gaan is van alle tijden en van alle godsdiensten en culturen, overal op aarde. Pelgrimstochten zijn zo oud als religie, en religie is wellicht zo oud als de mensheid zélf. Ze zijn dus géén exclusief christelijke aangelegenheid en blijven allerminst beperkt tot de Middeleeuwen. Al eeuwenlang vormen pelgrimages een vanzelfsprekend onderdeel van de cultuur en een uitingsvorm bij uitstek van het individuele geloof en van de volksreligiositeit, zowel in het christendom als daarbuiten. Dat pelgrimeren een belangrijk fenomeen was en nog steeds is mag blijken uit volgende voorbeelden:
de massa van moslims-pelgrims rond de Ka'aba in de Grote Moskee van Mekka
- de prehistorie: de megalithische monumenten van Stonehenge, Avebury en Glastonbury in Engeland.
- de oude Egyptenaren: de heiligdommen van Osiris in Heliopolis, Memphis en Thebe.
- het antieke Griekenland: Delphi (Apollo), het eiland Delos (Apollo) en Efese (Artemis).
- de Joden: de tempel van Jeruzalem, waarvan enkel nog de westelijke (klaag)muur overblijft.
- de Moslims: de jaarlijkse Hajj (= bedevaart) naar Mekka (in Saudi-Arabië).
- de Hindoes: de heilige rivier de Ganges (Benares, India).
- de Sikhs: de gouden tempel van Amritsar (India).
- de Boedhisten: Shikoku (Japan) en het Potala-paleis in Lhasa (Tibet).
de St. Pietersbasiliek in Rome
- de Christenen: de plaatsen in het H. Land waar Jezus leefde, stierf, begraven werd en verrees ten hemel (Jeruzalem); de plaatsen waar andere personages uit het Nieuwe Testament (de Maagd Maria, de apostelen) of heiligen en martelaren begraven liggen, of waar hun relieken worden bewaard (de graven van de apostelen Petrus en Paulus in Rome en van Jacobus in Compostela).
definitie
Het woord "bedevaart" is afgeleid van het Latijnse woord "peregrinatio". Het woord "pelgrim" (of "pèlerin" in het Frans) komt van het Latijnse "peregrinus". Deze term is samengesteld uit "per" (doorheen) en "ager" (veld of land), en betekent dus letterlijk "doorheen velden". In de Romeinse tijd wilde "peregrinus" zeggen: "vreemdeling", buitenstaander, zwerver, iemand die geen burgerrechten bezit, iemand die zijn land of vertrouwde omgeving verlaat en in ballingschap leeft.
In de eerste eeuwen van het christendom behield het woord "peregrinus" de betekenis van iemand die vrijwillig in ballingschap ging. Een pelgrimage ("peregrinatio"), en de daarmee gepaard gaande ascese en penitentie, kon de vorm aannemen van bijv. een reis naar het H. Land om daar te wonen, te sterven en ook begraven te worden. Een ander voorbeeld vormden de monniken en vooral de kluizenaars, in de 3de en 4de eeuw, die braken met de wereld en uitweken naar de woestijnen van Egypte en Syrië om er een leven te leiden van totale onthechting aan het aardse, een nieuwe vorm van (onbloedig) martelaarschap.
bedevaarder in het Felsental. Carus Carl Gustav, 1820. (Missouri, St. Louis Art Museum)
Vanaf de 7de eeuw kreeg het woord "peregrinatio" een aanvullende betekenis, nl. zijn land verlaten en als ontheemde rondzwerven, zonder preciese bestemming, om het christelijk geloof te verkondigen. Bekende voorbeelden waren de Ierse en Engelse monniken, zoals de H. Columbanus, de H. Willibrord, de H. Bonifacius en de H. Amandus, die als "peregrini propter nomen Domini" ("ballingen omwille van de naam van de Heer") naar het onbekende Europees vasteland kwamen en zich op hun schreden lieten leiden door God, zonder bij voorbaat te weten waar hun aardse reis zou eindigen. Ze trokken rond als thuisloze missionarissen om apostolaats- en bekeringswerk te verichten onder de heidenen.
pentekening van Hans Schäufelein, 1510. Wenen, Albertina
Het missionaris-ideaal bleef doorwerken tot het begin van de 11de eeuw. Van dan af had de "peregrinus" een specifiek reisdoel. Hij ondernam een devotiereis ("peregrinatio religiosa") naar een welbepaalde sacrale plaats, bijv. waar Jezus heeft geleefd (H. Land) of waar lichaam van apostelen of martelaren (Rome, Santiago) rusten. De term "peregrinus" kreeg voortaan de betekenis van "pelgrim", in de moderne betekenis van het woord. De "peregrinatio" was nu een heuse bedevaart geworden, waarbij de bestemming - een welbepaald verafgelegen heiligdom - van tevoren vast lag. Toch bleef de bedevaart tegelijk een soort van tijdelijke vrijwillige ballingschap: het verlaten van zijn familiaal kader om naar een onbekend land te trekken, waar men een vreemdeling is, met God als enige vaste reisgenoot.
bijbelse voorbeelden
Abraham's reis vanuit Ur naar het onbekende Beloofde Land van Kanaän. Gustave Doré, ets, 1866
De christelijke bedevaarders in de Middeleeuwen begaven zich op weg, in de lijn van verscheidene bekende pelgrimstochten in de bijbel. De grote voorbeelden waren:
- de eerste Oud-Testamentische aartsvader Abraham, die door God werd geroepen om zijn vertrouwde huis in Ur der Chaldeeën (een Sumerische stad in Zuid-Mesopotamië) te verlaten en om een nieuw leven te beginnen in het vreemde, onbekende land van Kanaän. Abraham was het bijbels archtetype van elke pelgrim.
- de uittocht (Exodus) uit Egypte van het verbannen Joodse volk is nog zo'n voorbeeld: een tocht van 40 jaar vol gevaren en ontberingen doorheen de barre woestijn om weer thuis te komen in het Beloofde Land.
- de jaarlijkse reis van de Joden naar de tempel in Jeruzalem.
de Wijzen uit het Oosten. Chartres, kathedraal, glasraam, 12de eeuw
- de reis van de Wijzen uit het Oosten naar het kind Jezus in Bethlehem, geleid door de ster, gold voor velen als de allereerste christelijke pelgrimstocht.
- Jezus die, tijdens zijn openbaar leven, rondreisde in Palestina, met als eindpunt Jeruzalem, waar Hij stierf aan het kruis, verrees en ten hemel klom.
- de apostelen die door Jezus werden uitgezonden in een vijandige wereld, zonder geld, reiszak of schoenen, en die toch aan niets gebrek hadden (Lukas 22, 35).
het verschijnsel bedevaart ontleed
"De bedevaart of pelgrimstocht is - zoals uit het woord zelf blijkt - allereerst een reis, waarbij men zich van een bepaald geografisch punt naar een ander begeeft. Als zodanig realiseert zo'n tocht een van de twee topografische mogelijkheden die inherent zijn aan de menselijke conditie: het nomadisme en het sedentarisme, het steeds onderweg zijn en het blijvend zich vestigen. Door de dwang der omstandigheden heeft het zich vestigen het gewonnen van de treklust: de jagers werden herders, de verzamelaars werden landbouwers. Deze evolutie heeft het aanschijn van de aarde geleidelijk aan veranderd: hierdoor werd immers landbouw mogelijk, architectuur en industrie.
Even belangrijk als het zich vestigen blijft evenwel het zich losmaken en het op weg gaan. Elke cultuur stagneert of sterft af wanneer ze zich op zichzelf terugplooit, wanneer ze niet bevrucht wordt door iets nieuws, iets vreemds of iets anders. Hier hebben reizen (en dus ook bedevaarten) een belangrijke rol gespeeld. En de wegen die dit mogelijk hebben gemaakt (naar Rome, Jeruzalem of Compostela bijvoorbeeld) hebben in de culturele geschiedenis van de mensheid dezelfde functie gehad als de waterlopen die de aarde bevloeien en vruchtbaarheid schenken, als de bloedcirculatie die het lichaam van zuurstof voorziet en in leven houdt.
Elke cultuur groeit en bloeit bij de gratie van de afwisseling tussen het zich vestigen en het zich losmaken. Dit zou men ook vanuit de geschiedenis van de kerk kunnen illustreren: ook hier vinden we de alternantie tussen het stichtend zich op weg begeven naar onbekende mogelijkheden en de verworteling van de nieuwe verworvenheden in de vaste bodem. Alle grote vernieuwingsbewegingen in de kerk zijn inderdaad gepaard gegaan met reizen of hebben het reizen bevorderd. We hoeven hier slechts te herinneren aan Franciscus van Assisi en de franciscaanse beweging, of aan Teresa van Avila en de hervorming van de Karmel, en niet het minst aan de hele missiegeschiedenis met de verbreiding van het christendom in nieuwe continenten. Vernieuwing was slechts mogelijk door uit te breken uit het bestaande, door zich los te maken van de dagelijkse routine, door het nemen van risico's, door het trotseren van allerlei ongemakken". (de Vlaamse pastoraal-theoloog E. Henau in zijn boek "Zaaien op asfalt? Over de pastorale inzet". Baarn, Gooi en Sticht, 1991.) |
We kunnen ons in deze tijd nog nauwelijks de belangrijke rol voorstellen van bedevaarten in de Middeleeuwen. Het geloof dat God en zijn heiligen de mensen veeleer op de bevaartsplaatsen verhoorde dan elders, deed ontelbare mensen verre en gevaarlijke reizen naar heiligdommen ondernemen, en vaak bezochten deze tijdens hun tocht zelfs meerdere plaatsen onderweg of in de omgeving. Bedevaarten waren een massaverschijnsel. De bezoekcijfers voor bepaalde heligdommen lagen zo hoog dat ze nu ongeloofwaardig lijken, al worden ze bevestigd door onverdachte bronnen.
de pelgrim. Jeroen Bosch. 1500
Kroniekschrijvers berichten over de toeloop van soms tienduizenden pelgrims op één dag, vaak het veelvoud van de toenmalige totale bevolking van het pelgrimsoord. De pelgrims die massaal toestroomden in de bekende bedevaartsplaatsen behoorden tot alle rangen en standen: van koningen en vorsten en bisschoppen tot bedelaars en vagebonden. De bedevaarten relativeren alvast de opvatting dan men in de Middeleeuwen niet verder keek dan de eigen kerktoren!!!
Volgens de befaamde Franse mediëvist en antropoloog Alphonse Dupront (1905-1990) vormde de middeleeuwse bedevaart, als zoektocht naar het sacrale, een afgesloten geheel met enkele essentiële onderdelen:
het vertrek
Compostelagangers. Jost Amman en Hans Sachs, houtsnede, 1568
De pelgrim, die zich op weg begeeft naar een bedevaartsoord, overschrijdt een ruimtelijke grens tussen twee domeinen:
- enerzijds verlaat hij het domein van de alledaagse en vertrouwde leefomgeving, het domein van "thuis". Hij laat have en goed achter en maakt zich los van de eigen parochie, het eigen dorp, de eigen stad of zelfs eigen land.
- anderzijds betreedt hij het domein van het onbekende, het andere, het nieuwe, het domein van "uit". Het vertrek van de pelgrim is een daad van geloof, van verwachting, van op zoek gaan. Vertrekken - met het verlangen tot het einde van de reis te gaan - schept een staat van openstaan tegenover de ontmoeting met het sacrale. Die openheid verdiept zich door de lengte en de moeilijkheden van de tocht, door de overwinning van een vijandige of vreemde ruimte.
voor- en achterzijde van een middeleeuws bedevaarderskruisje
De beweegredenen om op bedevaart te vertrekken kunnen heel uiteenlopend en vaak plaatsgebonden zijn. Men kan globaal een onderscheid maken tussen 2 categorieën van motieven:
- persoonlijke redenen: om het eigen geloof te versterken, om te bidden, om boete te doen, om vergiffenis van zonden te krijgen, om een gunst af te smeken, om lichamelijke of geestelijke genezing te vinden, om na te denken over de grote levensvragen, om een gevoel van verbondenheid te ervaren met de natuur, de kosmos, de medepelgrims, zichzelf en met God.
pelgrims aan tafel in een gasthuis. Houtsnede. G. Chaucer. Canterbury Tales, 1492
- collectieve redenen. Elke bedevaarder mag dan wel een of meer individuele bedoelingen nastreven, zijn daad zélf van het ter bedevaart gaan situeert zich binnen een ruimere menselijke contekst in ruimte en tijd. Hij sluit zich aan bij de vele generaties pelgrims, die hem zijn voorgegaan, of al degenen die in de rest van de wereld ook onderweg zijn of zullen zijn. Op bedevaart gaan doet men niet alléén. Het is tegelijk een collectieve daad, gesteld door een groep van mensen die - zonder onderscheid van sociale rang, klasse, beroep, geslacht, enz. - door éénzelfde drang wordt gedreven, nl. tijdens de reis en op de eindbestemming in direct contact te treden met het sacrale, met de bron van het dagelijks beleefde geloof.
de pelgrimsweg
De pelgrimstocht is een soort van overgangsrite: de pelgrims zijn tijdelijk van hun sociale banden bevrijd en kunnen de "communitas" (= broederschap) met andere pelgrims ervaren. Een pelgrim voelt zich als een vreemde, als iemand die niet van deze wereld is. Hij levert zich over aan de gastvrijheid en midlheid van mensen onderweg. Hij zwerft niet zomaar doelloos rond maar is religieus gemotiveerd (waardoor hij zich onderscheidt van de gewone reiziger) op weg naar een bepaald doel. Dat uitzicht op een bepaald doel geeft hem de moed om de ontberingen onderweg te trotseren en zijn bestaan als vreemdeling te verdragen. Dat brengt een langzame spirituele zuivering teweeg. Terwijl de mens pelgrimeert gebeurt er ook van binnen iets met hem: hij onderneemt een innerlijke tocht. De pelgrim wordt door de lange reis teruggeworpen op zichzelf, "hij komt zichzelf tegen". Dus niet zozeer de bestemming, maar de tocht zélf maakt iemand tot pelgrim.
"Een hoogtepunt in de volksreligiositeit zijn de bedevaarten. Ze zijn haast zo oud als de mensheid. Altijd heeft de mens het "opgaan naar" gepraktiseerd, het uitzien naar wat nog niet is. Het stappen van de pelgrim loopt dan ongemerkt parallel met een geestelijk vorderen op de levensweg. De bedevaarder ziet alles met nieuwe ogen: het landschap, de medemensen, zichzelf en zijn geschiedenis. De pelgrim krijgt de tijd om alles op een andere manier onder ogen te nemen: de haast en de zorg vallen van hem af en meteen ontstaat een grote ontvankelijkheid. Ook heel zijn lichaam doet mee: hij "bidt met de voeten"! Er heerst soberheid: van het dagelijkse comfort dat men thuis genoot, is niets meer te zien. Een bedevaart creëert ook diepe onderlinge banden. De bedevaarders worden vrienden en heel vlug ook lotgenoten, zelfs een soort tweede familie. Het gaat veel verder dan vriendschap. Zijn "ik" wordt helemaal aanvaard en gerespecteerd binnen de groep. Het "ik" en het "wij" hebben hun evenwicht gevonden". (kardinaal G. Danneels in zijn paasbrochure "een woord bij..." 2008)
|
de eindbestemming
pelgrims bij St. Niklaas' graftombe in Bari. Gentile da Fabriano, 1425. Washington, National Gallery
De bedevaart komt tot vervulling op een welbepaalde heilige plaats (een bergtop, een grot, een kerk), waar het goddelijke zich duidelijker openbaart dan elders (via een graf, relieken of andere sacrale voorwerpen), of waar herinnerd wordt aan gebeurtenissen uit het leven van Jezus, Maria, apostelen, martelaren en andere heiligen. De pelgrim gelooft dus dat het heiligdom hem gemakkelijker en dichter bij God brengt, omdat het doordrenkt is van de aanwezigheid van het sacrale. In die ontmoeting voltooit zich de heiliging van de bedevaart en dus van de bedevaarder. Die heiliging uit zich door allerlei rituele praktijken.
- wat het lichaam betreft: een zuiverend bad in een rivier, in het water van een fontein of van een genezende bron.
- wat de geest betreft: gebed, de sacramenten ontvangen, de kruiswegstaties volgen, deelnemen aan een ommegang rond de kerk, aan een processie rond een graf of reliekschrijn, het aanraken met de handen of de lippen van heilige voorwerpen, een offergave, kopen van kleine souvenirs. Die riten maken de bedevaarder ontvankelijker voor het sacrale.
de terugkeer
pelgrim. 16de-eeuwse stenen sculptuur. Cahors, klooster bij de kathedraal
Het bedevaartsoord betekent dus niet het einde van de reis maar een nieuw begin. De pelgrim, eenmaal weer "thuis" in zijn vertrouwde wereld, wordt, krijgt door zijn tijdelijke vereniging met het goddelijke op een gewijde plek, door zijn ervaring van een glimp van het hemels paradijs, een frisse kijk op en houding tegenover het dagelijks leven. De confrontatie met zichzelf leidt bij veel pelgrims tot een bezinning over de grond van het menselijk bestaan. "Wat is het geheim van mijn leven? Waarom ben ik er, terwijl ik er ook niet hadden kunnen zijn? En waarom ben ik zó, zoals ik ben?".
De tocht leidt tot een confrontatie met datgene waarover de pelgrim niet in alle vrijheid zelf kan beschikken: zijn eindige levensweg op aarde, waarvan de bedevaart een belangrijke etappe is geweest. Veel pelgrims blijven na én door hun tocht intensiever met deze vragen rond het geheim van hun leven bezig. Ook na het bereiken van hun bestemming blijven ze dus pelgrims. Hun pelgrimage gaat door. Zij zetten hun zoektocht voort, vaak op een meer bewuste manier dan vóór de pelgrimstocht. De weg is nog niet ten einde. Die weg, en dus niet de bestemming, blijft het belangrijkste.
het labyrint, universeel symbool van de levensweg van de mens. (Lucca, San Martino Dom, pijler van het ingangsportaal)
"Samen onderweg, samen in de gloed, dat doet een mens wat. En het doet zijn geloof goed. Het geloof heeft immers ook zijn gevoelskant die mijn verstand te zeer schuwt. Kerken lopen leeg, bedevaartsplaatsen lopen vol. Kerken en kapellen als communicerende vaten. Het geloof dat diep in de mens huist, wil tot uiting komen. De bedevaartsplaats is nog niet zo slecht gekozen: de mens wil zijn geloof "aarden". Het "lijfelijk" beleefde geloof heeft een eigen kracht. Het kan mobiliseren, omdat het mensen tot het heilige laat naderen, met hun zorgen en verlangens, in riten en gebruiken. De dicht bij elkaar geschouderde kaarsen voor al die individuele zorgen en verlangens creëren een band van solidariteit en identiteit...
De bedevaart werd ooit genoemd "de mystiek van de kleine man". In ieder van ons is er een innerlijk verlangen, een leegte die gevuld wil worden. De mysticus maakt een innerlijke reis in zijn geest en hart om de volheid te bereiken. De bedevaarder vervangt die innerlijke reis door een echte tocht naar een heilige plaats die zijn innerlijke onrust moet uitdrukken. In een fysieke beweging drukt de bedevaarder het innerlijke verlangen uit van de ziel om zijn ware bestemming te vinden: de overgave aan God in de zekerheid van diens trouw en barmhartigheid. Trouw en barmhartigheid zijn de dingen die men het menselijkst ervaren kan bij Maria.
Het geloof van de mens is meer dan een wetboek en een codex van goed zedelijk gedrag. Het wil allereerst een viering zijn van het ongrijpbare mysterie van het leven en een naderen tot het heilige waaraan ons leven ontspringt en waar het naartoe gezogen wil worden. Mensen willen het onzichtbare en ongrijpbare binnenhalen in de alledaagsheid van hun bestaan. En dat kan het best langs de weg van het gebed. En misschien nog het mooist langs "het gebed van de weg", zoals ik de bedevaart zou willen noemen. Mensen willen bidden met handen en voeten." (Mark Van de Voorde. Met handen en voeten in - RKnieuws.net, 27 februari 2010)
|
|