|
gasthuiszusters maken de bedden klaar voor pelgrims. Miniatuur, 15de eeuw. Parijs, Bibl. Ste-Geneviève Een van de hoofdbekommernissen van de pelgrims onderweg was, om na een lange en slopende dagtocht, een geschikt onderkomen te vinden voor de nacht, waar ze konden eten en slapen. Rekening houdend met de gemiddelde afstand van een dagmars moest er ongeveer om de 25 à 30 km een opvangmogelijkheid voorhanden zijn. Dat kon zowel binnen de veilige muren van een stad zijn, als midden in de bossen (bijv. het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede). In geval van nood konden de pelgrims met hun lange dikke reismantel wel ergens onder een boom een geïmproviseerd bed maken, maar dat bood hen weinig bescherming tegen natuurelementen en tegen aanvallen van mensen of dieren. Daarom ging hun voorkeur duidelijk uit naar een dak boven het hoofd. de vreemdelingen herbergen. Geglazuurd aardewerk van Santi Buglioni, 1525. (Pistoia, Ospedale del Ceppo, fragment van het fries van de Loggia) De middeleeuwse bedevaarders werden onderweg echt niet aan hun lot overgelaten. De kerkelijke autoriteiten namen de zorg voor de reizende pelgrims zeer ter harte. Ze verleenden pelgrims een speciaal juridisch statuut, waardoor deze, als "reiziger in Gods naam" konden rekenen op de gastvrijheid van hun geloofsgenoten. Daarom was er in de late Middeleeuwen langs de grote pelgrimswegen - vooral op knooppunten, aan de voet van bergpassen en bij rivierovergangen - een goed uitgebouwde infrastructuur van abdijen, kloosters, kerkgebouwen, gasthuizen, hospitalen van broederschappen, commanderijen van ridderorden, herbergen, enz. om de bedevaarders tijdelijk te herbergen, te verzorgen plus eten en drinken te verschaffen. bij particulierende hongerige pelgrim spijzen, een werk van barmhartigheid. 14de-eeuwse miniatuur. Parijs, BN Van in de vroegste eeuwen konden pelgrims en hulpbehoeftige reizigers onderweg overnachten bij particulieren, zowel individuele geestelijken (bisschoppen, priesters, eremieten) als leken. Gastvrijheid ("de vreemdelingen herbergen") werd aanbevolen aan alle christenen als een van de 7 werken van barmhartigheid. de vreemdelingen herbergen, een werk van barmhartigheid. Houtsnede, 1460 In zijn beroemde 12de-eeuwse "Gids voor de pelgrim" schreef Aimery Picaud: "Zowel arme als rijke pelgrims, van welke herkomst dan ook, moeten gastvrij worden ontvangen. Want allen die hen onthalen en zorgzaam gastvrijheid verlenen, zullen niet alleen de gelukzalige Jacobus, maar onze Heer Jezus zélf tot gast hebben, zoals immers de Heer zelf in zijn evangelie heeft gezegd: "Wie u ontvangt, ontvangt Mij". Velen hebben zich de toorn Gods op de hals gehaald, omdat zij weigerden pelgrims van St.-Jakobus en behoeftigen te ontvangen". een "casa de las conchas" in Salamanca Huizen van particuliere woningen, waar pelgrims welkom waren, hadden soms als herkenningsteken een of meer Jakobsschelpen op de voorgevel. Deze gratis-voorlopers van de hedendaagse "bed and breakfast"-formule werden "casas de las conchas" (huizen met de schelpen) genoemd. Edellieden op pelgrimage konden in de regel aankloppen bij soortgenoten in kastelen en burchten. in abdijen en kloosterspelgrims bij de kloosterpoort. Burgos, Klooster San Juan de Ortega, detail van een graftombe Al vanaf de 6de eeuw, zowel in het Oosters als Westers christendom, was gastvrijheid en het verzorgen van zieken een heilige verplichting. Elke abdij, gelegen langs de grote wegen, had buiten de kloostermuren haar ziekenboeg voor arme passanten en omwonenden ("hospitale pauperum") en haar gastenverblijf ("xenodochium" later "hospitium" genoemd), waar elke reiziger, rijk of arm, tijdelijk werd ontvangen en verzorgd als ware het Christus zélf (zoals staat in de kloosterregel van St. Augustinus en die van St. Benedictus). pelgrims gastvrij ontvangen. Fresco, 13de eeuw. Lerida, Seu Villa klooster, refter Later, vanaf de 9de eeuw, was er in kloosters, die afhingen van de beroemde benedictijnerabdij van Cluny (Bourgogne), soms zelfs een dubbel gastverblijf: 1) een voor de rijken ("hospitale nobilium"), dat beschikte over een verwarmde slaapzaal (een voor mannen, een voor vrouwen) en een comfortabele en fraai gemeubelde eetplaats; 2) een voor de armen ("hospitale pauperum"), met ongeveer dezelfde structuur, maar het zag er allemaal wat eenvoudiger en bescheidener uit. gastenverblijf. Paimpol (Bretagne), Abbaye de Beauport. Onder impuls van Karel de Grote besliste de synode van Aken (816) dat voortaan elk klooster over een gastenkwartier voor passanten moest beschikken. De synode legde alle bisschoppen de verplichting op om bij hun kathedraal en tegelijk bij het klooster van hun reguliere kanunniken een gastenverblijf op te trekken, dat onderdak bood aan voorbijtrekkende reizigers en pelgrims. Zowel rijken als armen werden gelijk behandeld en aten aan dezelfde tafel. in kathedralen en kerkenromaanse abdijkerk Sainte-Foy. Conques. bovengalerij van de zijbeuk. Ook kerkgebouwen, vooral in bedevaartsoorden, dienden als opvangcentrum. Enkel het koor en de crypte eronder vormden een sacrale ruimte. In de rest van de kerk konden de bedevaarders slapen, eten, drinken, dansen, enz. Vanaf de 2de helft van de 11de eeuw, in de tijd van de romaanse bouwkunst, werden zelfs zogeheten pelgrimskerken opgetrokken, o.m. de kathedralen van Santiago de Compostela, Tours, Limoges, Toulouse en Conques. Het grondplan van deze pelgrimskerken bezat een aantal karakteristieke eigenschappen. Zo was er boven de 2 zijbeuken en de dwarsbeuk een bovengalerij. Deze tribunes boden extra-ruimte, waar nog veel méér bedevaarders de liturgische plechtigheden konden volgen en... de nacht doorbrengen. in gasthuizenreconstructie-schilderij van het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede. G. Van Poucke (1969) Langs de pelgrimwegen ontstond er in de Middeleeuwen een hele keten van gasthuizen voor de voorbijtrekkende bedevaarders, bijv. het gasthuis Ten Bunderen in Moorslede (vanaf omstreeks 1269). Ze werden vaak opgericht door de plaatselijke wereldlijke en kerkelijke overheid en werden gerund door semi-religieuze gemeenschappen, meestal levend volgens de regel van St.-Augustinus. In vrijwel alle steden langs de pelgrimsroutes werden de kanunniken van kathedralen en grote kerken door hun bisschoppen omgevormd tot kapittels van reguliere kanunniken, die de regel van St.-Augustinus naleefden. Deze reguliere kanunniken stonden in voor de opvang van pelgrims in de kerk en het bijhorend gasthuis. "cellen" voor pelgrims in het bewaard gebleven 13de-eeuwse gasthuis van Cadillac bij Bordeaux Ook grote abdijen openden gasthuizen op strategische plaatsen, bijv. aan beide zijden van bergpassen in de Alpen en de Pyreneeën. Sommige pelgrimshospitalen waren reusachtig groot, zoals het San Marcoshospitaal in León, het St.-Janshospitaal in Jeruzalem en het de los Reyes Católicos in Compostela. De hele goed georganiseerde netwerk van hospitalen was vooral gericht op de minderbegoede pelgrims. Deze konden er gratis terecht voor minsten één nacht en een warme maaltijd. Om van de dienstverlening gebruik te kunnen maken was het raadzaam een aanbevelingsbrief op zak te hebben en te kunnen tonen van een of andere (kerkelijke of burgerlijke) persoon met rang en naam. zuster nodigt pelgrim uit in het gasthuis. Miniatuur, 14de eeuw Ook de strafbedevaarders bezaten zo'n brief van de rechtbank die de straf uitsprak en vaak ook een of meer bijkomende geloofsbrieven. De rijken moesten wél een bijdrage betalen in de gasthuizen. Zonder deze infrastructuur van gasthuizen en hospitalen, geïnspireerd door de evangelisch waarden van belangeloze naastenliefde en gastvrijheid, vooral voor de armen, zou het voor de middeleeuwse bedevaarders eigenlijk onmogelijk zijn geweest om op hun bestemming te geraken en weer heelhuids thuis te komen. in herbergenslaapkamers voor pelgrims in herberg. Miniatuur, 1400. Glasgow, Hunterian Museum Naarmate de Middeleeuwen vorderden ontstonden naast de gasthuizen en caritatieve instellingen steeds meer hotelletjes en herbergen, uitgebaat door particulieren. Vermogende pelgrims gaven hieraan zelfs de voorkeur, omdat het er gezellig aan toe ging en, tegen betaling, wat meer comfort en extraatjes (o.m. geneesmiddelen, medische verzorging, proviand voor onderweg) kregen. Toch vonden ze er meestal niet hetzelfde comfort als thuis. Ze moesten soms de kamer en zelfs het bed delen met andere gasten. Zo was er in Compostela, in de 1ste helft van de 16de eeuw, zelfs een Vlaamse herberg "De Zwarte Duif" ("La Paloma Negra") met een Vlaamse waardin en Vlaamse bediening! Compostelagangers in een herberg. Friedrich Herlin, 1466. (Rothenburg ob der Tauber, St. Jaobskerk, detail van altaarretabel) Herbergen bestonden er in alle soorten en maten, in alle prijsklassen, van kleine tot heel deftige. Een gemiddelde herberg bestond uit een gemeenschappelijke ruimte met tafels en een open haard, een keuken, de privé-vertrekken van de herbergier en zijn gezin, en van kamers voor gasten. Het eten in een eenvoudige herberg bestond meestal uit een hoofschotels als soep, brood, kaas, eieren en gevogelte. afspanning voor paarden. Pieter Brueghel de Oudere, rond 1610. Grotere taveernen in de stad kenden meer variatie en kruiden om de gerechten op smaak te brengen. Soms werd de avond er opgeluisterd door muzikanten en zangers uit de buurt. Bij sommige afspanningen was er een stalling en een smidse voor paarden, kon men zelfs paarden, koets en koetsiers wisselen en een wasje slaan. drinkpartij in de gelagkamer van een herberg. Miniatuur, 15de eeuw. Parijs, BN. In de pelgrimsliteratuur werd gewaarschuwd tegen kwalijke en bedrieglijke praktijken van herbergiers langs de bedevaartswegen. Taveernen en hotelletjes hadden in die verhalen een kwalijke reputatie. Ze werden ervan beschuldigd soms hoge prijzen aan te rekenen voor minder goed voedsel en voor bedden vol vlooien. Ze werden in de reisverhalen vooral afgeschilderd als mogelijke poelen des verderfs, waar de ontucht welig tierde en waar hoeren ("pèlerins d'amour") hun diensten aanboden aan de zich eenzaam voelende bedevaarders. in de "scholae" in Romede Friezenkerk (nu: Chiesa dei Ss. Michele e Magno) van de "schola Frisiorum" op de Janiculusheuvel In de Karolingische periode, tijdens de 8ste eeuw, werden vlakbij de St. Pietersbasiliek zogeheten "scholae peregrinorum" opgericht, dat waren opvangcentra die exclusief voorbehouden waren voor bedevaarders van een bepaalde nationaliteit: de "schola Saxonum" voor de Engelsen, de schola Longobardorum voor de Italianen, de "schola Frisiorum, "eene peregrinencolonie" voor de bewoners van de (Germaanse) Lage Landen en tenslotte de schola Francorum voor de Franken. Die "scholae" waren géén grote centrale gebouwen, maar waren eigenlijk gespreid over een aantal panden binnen een bepaalde wijk. Ze werden geleid door eigen clerici en religieuzen en omvatten, naast een kerk, ook een gasthuis, een hospitaal voor zieken, een school, een kerkhof enz. Ze groeiden naderhand zelfs uit tot kleine kolonies van pelgrims, waarvan sommigen er de rest van hun leven bleven wonen en er werden begraven. voorgevel van de kerk St.-Juliaan-der-Vlamingen in Rome Maar de omgeving van de St. Pieter, op de rechteroever van de Tiber, werd al gauw te klein, en andere "scholae" ontstonden op de linkeroever. Zo werd op het einde van de 11de eeuw het "hospitium" St.-Juliaan opgericht voor de bedevaarders uit het toenmalig graafschap Vlaanderen. Het kerkje van St.-Juliaan-der-Vlamingen bestaat nog steeds. Pelgrims uit de Zuidelijke Nederlanden konden vanaf de 14de eeuw ook terecht in een gasthuis "Santa Maria dell'Anima", in het hart van de oude stad. Vanaf de 15de eeuw richtte dit gasthuis zich tot de inwoners van het héle Heilige Roomse Rijk, die Rome bezochten, waarbij een bijzondere nadruk viel op Duitsland, en nog slechts in tweede instantie op de Lage Landen. in hospitalen en commanderijen van ridderordenkapel van de Tempeliers-commanderij. Cressac-Saint-Genis, 12de eeuw Tijdens de periode van de kruistochten, vanaf de 12de eeuw, ontstonden in het H. Land enkele (para-militaire) religieuze orden die, als hoofd- of nevenactiviteit, pelgrims en zieken beschermden en een veilig onderdak boden. De bekendste waren de de Orde van de Hospitaalridders (de latere Orde van Malta), de Orde van de Tempelridders (meestal Tempeliers genoemd), de ridderorde van het H. Graf en de Orde van Sint-Jakob van het Zwaard in Spanje. Een aparte vermelding verdient het pelgrimshospitaal van de Orde van O.L.Vrouw van de Behoeftigen op de hoogvlakte van Aubrac (Auvergne, Frankrijk), gesticht door de Vlaamse edelman Adalard. zo zag het hospitaalcomplex van Aubrac er in de 12de eeuw uit De aangesloten ridders waren op de eerste plaats religieuzen, die leefden volgens een bepaalde kloosterregel en die de evangelische werken van barmhartigheid (de naastenliefde en de gastvrijheid) in de praktijk omzetten. In de 2de plaats waren ze militairen, die o.m. instonden voor de veiligheid van de reizigers in het algemeen, en van de pelgrims in het bijzonder. Deze geestelijke ridderorden verwierven al gauw vele eigendommen en gronden in héél Europa. Daarop bouwden ze in de loop der jaren een netwerk van eigen commanderijen, waaraan soms een hospitaal voor zieken of gasthuis voor kruisvaarders en pelgrims was verbonden.
|