|
Jeruzalem gezien vanaf de Olijfberg. (David Roberts, ingekleurde ets, 19de eeuw). Door de eeuwen heen is het H. Land dé bedevaartsbestemming bij uitstek geweest voor de christenen omdat de H. Maagd Maria, de Apostelen er hebben geleefd maar vooral omdat Jezus, de bron van het christelijk geloof, er zélf daadwerkelijk is geboren (Bethlehem), opgroeide (Nazareth) en predikte (rond het Meer van Galilea), is gekruisigd, gestorven, begraven, verrezen en ten hemel gevaren (Jeruzalem). Door het bezoeken van Palestina - het toneel van alle gebeurtenissen uit het Nieuwe Testament - treden de bedevaarder in de voetsporen van Christus ("Imitatio Christi") en hopen zo dichter bij God te komen. De grootste aantrekkingskracht ging altijd uit van Jeruzalem, de heiligste stad van de christenheid, waar het volledige Passieverhaal zich afspeelde (vanaf Palmzondag tot en met de Hemelvaart) waar men kan bidden bij het H. Graf van Jezus. Jeruzalem was in de Middeleeuwen een van de 3 grote bedevaartsoorden ("peregrinationes majores") naast Rome en Santiago de Compostela. Maar hiërarchisch gezien komt Jeruzalem uiteraard op de 1ste plaats, temeer omdat deze stad niet enkel de heiligste plaatsen bezit van het christendom, maar ook van de 2 andere grote monotheïstische wereldreligies, die vanuit Abraham zijn ontstaan, nl van het Jodendom (de 2de Tempel van Salomon, waarvan nu nog enkel de fameuze Westmuur of Klaagmuur overblijft) en van de Islam (de Al Aqsa moskee en de Gouden Rotskoepel moskee, gebouwd aan het einde van de 7de eeuw op de Tempelberg). middeleeuwse biddende pelgrims in aanbidding voor het graf van Jezus in Jeruzalem Natuurlijk was Jeruzalem dé trekpleister bij uitstek waar alle bedevaarders in de Middeleeuwen graag naartoe wilden, vanuit het verlangen naar iets tastbaars. Daar bevond zich immers het graf van Christus. Maar zo'n reis was lang niet voor iedereen haalbaar. Om diverse redenen:
Bijgevolg was een H. Landbedevaart voor de meeste middeleeuwers in de praktijk een aantrekkelijk maar vrijwel onbereikbaar perspectief, en in de praktijk eigenlijk voorbehouden voor gefortuneerde of op avontuur beluste pelgrims, kerkelijke en wereldlijke heersers, (kruisvaart)ridders, clerici, monniken. De meeste kandidaten-pelgrims maakten dan maar van de nood een deugd, en gingen belangrijke relieken uit het H. Land vereren dichter bij huis, inzonderheid in Rome.
in de eerste eeuwende Kalvarieberg buiten de muren van Jeruzalem in de tijd van Jezus. Fragment van een koperets van Christian van Adrichom in zijn "Theatrum Terrae Sanctae", 1599. Na Jezus' dood bleef de vertikale balk van het kruis nog een aantal jaren staan op de rots van Golgotha. Al gauw, veel vroeger dan men tot nu toe dacht, trokken christenen uit Palestina en uit de omringende landen naar Jeruzalem om er de kostbare relikwie van het kruishout te vereren. De eerste bedevaarders kwamen echter niet op grote schaal en met veel uiterlijk vertoon, want de Romeinse bezetter hadden ze niet aan hun kant. De reis ging ofwel
het Constantijns tijdperk (vanaf 313)
In het jaar 313 verleende de bekeerde Romeinse keizer Constantijn I volledige godsdienstvrijheid aan de christenen (in 380 zal een van zijn opvolgers Theodosius I het christendom zelfs tot staatsgodsdienst verheffen!). Door deze officiële erkenning werd het H. Land steeds populairder bij de pelgrims, die vanuit het héle Romeinse Rijk naar Jeruzalem en andere heilige plaatsen trokken. De plaats van de kruisdood, begrafenis en Verrijzenis van Jezus was de beroemdste trekpleister. In het begin van de 4de eeuw was die plek op en naast de Golgotha-heuvel niet bereikbaar, omdat keizer Hadrianus er, in 131, bovenop een Venus-tempel had laten bouwen. mirakuleuze identificatie van Jezus' kruis door de H. Helena. Piero della Francesca, 1464. (Arezzo, San Francesco basiliek, fresco) In 326 zond keizer Constantijn zijn hoogbejaarde moeder, de H. Helena, op pelgrimage naar Palestina om er op zoek te gaan naar de overblijfselen van het kruis, waaraan Jezus was gestorven. Gravend op Golgotha vond Helena, volgens de overlevering, 3 kruisen in een oude diepergelegen waterput. Door een wonder kwam ze erachter welk kruis dat van Jezus was: het dode lichaam van een jongeman kwam tot leven bij contact met het "Hout der Verlossing". De vinding van het "Ware Kruis" ("Inventio Crucis"), de kostbaarste reliek van de christenheid, veroorzaakte een eerste ware hausse van pelgrimages naar het Heilige Land. schaalmodel van de 1ste Constantijnse basiliek boven het H. Graf Keizer Constantijn liet op de plaats van de vondst van de kruisen een monumentale "basiliek fraaier dan wat ook op aarde" bouwen, ingewijd in 335. Centraal in het heiligdom was de "Anastasis" (Grieks voor "opstanding" uit de doden), een koepelgebouw met rotonde boven het graf van Jezus. Hieraan grensde een voorhof, dat de rotsheuvel van Golgotha omsloot. Ernaast stond het "Martyrium", een grote 5-beukige basiliek met 5 schepen, waarin een verguld zilveren schrijn met de relieken van het H. Kruis en van het kruisopschrift een centrale plaats innam. In dat heiligdom - en later ook in andere vereringsplaatsen in het H. Land - werden dus architectonische vormen overgenomen van zowel Constantinopel (ronde koepel) als van Rome (5 beukige basilica). Deze H. Grafbasiliek, de eigenste plaats van het kruis en van het nabijgelegen graf van Jezus, werd DE trekpleister van de pelgrims in Jeruzalem. De oprichting van de H. Grafbasiliek in Jeruzalem leidden tot een golf van bouwactiviteiten in het héél Palestina. Volgens latere geschiedwerken liet de H. Helena tijdens haar verblijf in totaal 48 kerken bouwen. Tijdens haar zoektocht ontdekte de keizerin de zogeheten "3 mystieke grotten".
Op tal van plaatsen in het H. Land, die herinneringen opriepen aan personen en gebeurtenissen uit het Nieuw Testament, kwamen dus indrukwekkende heiligdommen tot stand. Zo was er een forse toename van het aantal bedevaarders, die niet enkel de heilige plaatsen aandeden "in de voetsporen van Jezus", maar ook op zoek gingen naar bepaalde voorwerpen verbonden met het leven van Jezus, Maria en de apostelen in de evangeliën en allerlei apocriefe verhalen. In de eerste plaats de instrumenten van de passie (het H. Kruis en de geselkolom), maar ook de kribbe van de geboorte, kleren van Jezus en H. Maagd, eetgerei van het Laatste Avondmaal, enz. keizer Constantijn en zijn moeder met het H. Kruis (Byzantijns twee-armig model). Fresco. Jeruzalem, Toren van David, museum De reliek van het Kruis van Jezus oefende de meeste aantrekkingskracht uit op de pelgrims. Het kruishout werd in 2 stukken verdeeld:
de Byzantijnse tijdde oudste afbeelding van Jeruzalem. Mozaïek, 6de eeuw. Jordanië, Madaba, St.-Joriskerk. De pelgrimages tijdens de Byzantijnse periode verliepen te voet, met een grote omweg, via Constantinopel en Klein-Azië. In die tijd was het bestaande netwerk van Romeinse heerwegen nog zeer bruikbaar. Maar velen gingen, o.m. vanuit de Zuid-Franse havens Narbonne, Arles en Marseille, aan boord van een (handels)schip voor de overtocht van de Middellandse Zee ("Mare Nostrum") naar de havens van Jaffa en Caesarea aan de kust van Palestina. Een bootreis verliep niet zonder risico's, zoals schipbreuk door stormweer, piraterij of een gebrek aan zitplaatsen omdat reservering toen nog niet bestond. De Grote Volksverhuizing, tussen de 4de en 6de eeuw, van verscheidene Germaanse stammen (Visigoten, Ostrogoten, Angelen, Saksen, Franken en andere) leidde uiteindelijk tot het uiteenvallen van het Romeinse Rijk. Dat bemoeilijkte voortaan in niet geringe mate het pelgrimsverkeer naar het H. Land, zowel over land als over zee. De opvang van pelgrims ter plaatse kwam stilaan op gang. Er was in Jeruzalem wel een grote bloeiende christengemeente, met ook monniken, vrouwelijke religieuzen en leken, die zorgden voor de armen en de pelgrims. En al kort na het bezoek van de H. Helena werden gasthuizen voor mannen én voor vrouwen gebouwd. grondvesten, muren, zuilen en vloeren van de 6de eeuwse Byzantijnse "Nea Theotokos" - basiliek, blootgelegd in de jaren 70 van de vorige eeuw De 6de eeuw, onder de Byzantijnse keizer Justinianus, was een bloeiperiode van de pelgrimstochten naar Palestina. De keizer bouwde in 543 in Jeruzalem de imposante 116 meter lange en 57 meter brede "Nieuwe Kerk", de zgn "Nea Theotokos", toegewijd aan Maria, de Moeder Gods. De pelgrims stroomden er in groten getale naartoe. De toestand van de wegen was goed, en langs het traject waren in voldoende mate gasthuizen en herbergen ter beschikking van de reizenden. Maar na de dood van Justinianus verslechterde de situatie in het Oosten van het Rijk. Uit die Byzantijnse periode zijn enkele uitgebreide reisverslagen bewaard gebleven. Het oudst bekende is het "Itinerarium Burdigalense" (333) van een onbekende pelgrim, vermoedelijk afkomstig uit Bordeaux. Nog een fascinerend en zeer gedetailleerd reisverhaal is het "Itinerarium Egeriae" (einde 4de eeuw, begin 5de eeuw) geschreven door een Spaanse (non?) Egeria.
Perzische inval en Arabische overheersing (7de/8ste eeuw)De Byzantijnse keizer Heraclius verslaat en doodt de Perziche koning Chosro II. email-plaat. 12de eeuw. Parijs, Louvre In 614 werd Jeruzalem veroverd en verwoest door de troepen van de Perzische Sassaniden-koning Chosro II. Ze plunderden of verwoestten vele heiligdommen, o.m. de Constantijnse H. Grafbasiliek en stuurden de kostbare reliek van het ware kruis als geschenk naar de christelijke koningin van Perzië. Ze zou echter niet lang in haar bezit blijvzn. In 627 versloeg de Byzantijnse keizer Heraclius I de Perzen en bracht het kruishout in 630 in triomf terug naar Jeruzalem (jaarlijks herdacht op het feest van de Kruisverheffing, op 14 september). Andere gestolen relieken, zoals de kelk van het Laatste Avondmaal verdwenen echter voorgoed. Intussen palmden de Arabieren langzamerhand het hele Middellandse Zeegebied in. In 638 werd héél Palestina, inclusief Jeruzalem, veroverd door de muzelmaanse legers. Dat bracht een zware slag toe aan de bedevaarten. Maar Kalief Oman beloofde van bij het begin om het leven, de bezittingen en de heilige plaatsen van de christenen én van de joden te respecteren. Hij en de volgende vorsten van de Omajjaden (661-750) en van de Abbasiden-dynastie (749-1258) in Bagdad beschouwden ook Jeruzalem - na Mekka en Medina - als hun 3de heilige stad, omdat de profeet Mohammed er vanaf de Tempelberg ten hemel zou zijn opgestegen in 619. pelgrims moeten in het H. Land tolgeld betalen. Miniatuur, 1420. Parijs, Bibliothèque Nationale De Islamitische heersers verboden de christelijke bedevaarten niet helemaal. Ze hadden begrip voor de motieven van de christelijke pelgrims, want ook voor hen was de bedevaart (naar Mekka) een van de "vijf zuilen" van hun geloof. Bovendien vormden de christelijke bedevaarten een belangrijke extra-bron van inkomsten. Maar in de praktijk vielen de pelgrims wél ten prooi aan de grillen van de Arabische overheid. Ze waren onderworpen aan allerlei pesterijen, moesten beschikken over pasjes allerhande en vooral om de haverklap fooien, tolgeld en extra-belastingen betalen. Veel pelgrims gaven daarom aanvankelijk de voorkeur aan Rome als reisbestemming. Ondanks de moeilijkheden bleef er toch nog een beperkte traffiek van pelgrims (vooral koningen en rijken, met een gevolg en met krijgers) bestaan in de richting van de heilige plaatsen. Het verkeer op de Middellandze zee verliep een stuk moeilijker. Vanuit de kustplaatsen van het Wisigotische Spanje, het Merovingische Frankrijk (Marseille en Fos-sur-Mer) en vanuit het Longobardische Noord-Italië (Pisa en Genua) bereikte het pelgrimsverkeer richting Palestina aan het einde van de 7de eeuw en tijdens de 8ste eeuw een dieptepunt. Er waren enkel nog sporadische maar moeilijke overtochten vanuit Napels en de havens van het Zuid-Italiaanse Apulië. de 9de eeuwKarel de Grote, die zich bekommerde om het lot van de H. Landpelgrims. A.Dürer, 1513 Door zijn goede verstandhouding met moslimkalief Haroen ar-Rasjied van Bagdad kon keizer Karel de Grote (gekroond in 800) verdragen afsluiten met de Arabieren om de veiligheid en de opvang van de bedevaarders te waarborgen. Om de pelgrims onderdak en voedsel te geven liet hij in Jeruzalem, tegenover de H. Grafkerk, een gasthuis oprichten, dat bediend werd door lekenbroeders, verbonden aan het nieuwe nabijgelegen Benediktijnenklooster Sancta Maria Latina. In de vallei van Josafat bij de Gouden Poort van Jeruzalem kwam een 2de omvangrijker opvangcentrum ("xenodochium") tot stand. Dit omvatte 12 zalen voor pelgrims, meerdere kerken, een bibliotheek en ook landerijen, wijngaarden en groentuinen waar voedsel voor de pelgrims werd geteeld. Om de kas van die gasthuizen te spijzen organiseerde de keizer in 810 zelfs een omhaling in heel zijn rijk. En rijke pelgrims gaven gul aalmoezen. het Josafat-dal tussen de Olijfberg en de stadsmuren van Jeruzalem Het dal van Josafat (ofwel Kidron-vallei) was niet willekeurig gekozen. Want daar zouden, volgens de overlevering, de verrijzenis uit de doden plaats hebben, bij de wederkomst van Christus op "de laatste dag". Tal van christenen gingen naar het H. Land zonder de bedoeling naar huis terug te keren. Ze wensten te sterven en begraven te worden in dit dal van Josafat, om zo optimaal te genieten van de gunsten van Jezus bij Zijn terugkeer op de Dag des Oordeels, en om méér kans te maken om Hem, vanuit het aardse Jeruzalem, te volgen naar het Hemelse Jeruzalem. Voor deze pelgrims werd daarom naast het gasthuis een groot kerhof opgericht, waar ook de bedevaarders werden begraven die overleden door ziekte of een ongeluk. galeischip op de Middellandse Zee. Ets, 1486. Bernard von Breydenbach. Ondanks de goede relaties tussen Karel de Grote en de kalief van Bagdad werd het de christelijke pelgrims, zowel onderweg als ter plaatse in het H. Land, steeds moeilijker gemaakt. Met name een bootovertocht aan de westkant van de Middellandse Zee was een gevaarlijke onderneming, nadat de Arabieren de eilanden Sicilië en Kreta hadden veroverd. Slechts enkelingen waagden het erop om de zeereis te ondernemen vanuit een haven in Apulië (Zuid-Italië) naar de Egyptische havenplaats Alexandrië, via Corsica. In 870 maakt een pelgrim, een zekere monnik Bernardus, voor het eerst melding van de "ceremonie van het Heilig Vuur" tijdens de Paaswake in de H. Grafkerk. De patriarch hief het "Kyrie Eleison" aan, dat de menigte gelovigen blééf zingen, totdat een van de lampen van de H. Grafkerk vanzelf ging branden, door tussenkomst van een engel of de Heer zelf. Dat mirakuleuze ritueel is tot op vandaag bewaard gebleven. de 10de eeuwde Noord-Italiaanse havenstad Genua. 1493. Hartmann Schedel. Door een demografische en economische bloei in heel Westelijk Europa konden bepaalde havensteden, o.m. Pisa en Genua, zich herpakken en hun overwicht in de westelijke Middellandse Zee doorzetten, vooral in de 2de helft van de 10de eeuw, nadat Byzantium de eilanden Cyprus en Kreta op de Arabieren had heroverd. Later kwamen daar ook ook de havens bij van Venetië en Amalfi (in Zuid-Italië), die erin slaagden een verbindingsroute over zee open te maken voor vrachtschepen naar Constantinopel en naar islamitische handelscentra in het Oosten. Die waterwegen in de Middellandse zee waren voor de Jeruzalemgangers van levensbelang omdat de pelgrimsweg over land, de antieke "Via Egnatia" sinds de 7de eeuw door de Slaven werd geblokkeerd tussen Dyrrhachium en Thessaloniki, zodat ze enkel het stuk Thessaloniki naar Konstantinopel konden gebruikt. groep pelgrims bij de H. Grafkerk in Jeruzalem. Hans Burgkmair. Augsburg, Staatsgalerie Door het naderen van het eerste millennium-jaar na Jezus' dood en door het aanbreken van een nieuw 1000-jarig rijk, trokken christelijke pelgrims, naar het einde van de 9de eeuw toe, in steeds grotere getale naar het H. Land. Een van hen was de beroemde abt Poppo (Deinze, 978 - Marchiennes, 25 januari 1048) van de vermaarde Benediktijner-dubbelabdij van Stavelot en Malmedy. In Jeruzalem heerste een soort van godsvrede, zo staat in de talrijke latijnse reisboeken uit die periode. De stad was in 4 delen gedeeld, en wel zo dat de grote godsdiensten bij hun heiligdommen konden leven. De Griekse christenen en ook die uit het Westen vestigden zich in het noordwestelijke stadsgedeelte, in de omgeving van het H. Grafkerk. de 11de eeuwmoskee van Al-Hakim in de Egyptische hoofdstad Cairo, voltooid in 1013 In de 11de eeuw werd het H. Land het toneel van toenemende twisten binnen de Islam-wereld (tussen Sunniten en Sjiieten). De christelijke bewoners en pelgrims ondervonden moeilijkheden door de voorturende gewelddadige strijd tussen de dynastie van de sunnitische Abbassiden (Bagdad) en die van de jiitische Fatimiden (Egypte). Deze laatsten veroverden in 1009 héél Palestina. De Egyptische kalief Al-Hakim liet niet enkel de Sunnitische moslims maar ook de joden en christenen vervolgen en gevangen nemen. Hij sloot synagogen en kerken, liet kloosters opruimen en verhinderde pelgrimsreizen. Op zijn bevel werden de H. Grafkerk en andere christelijke heiligdommen in Jeruzalem verwoest. De pelgrimages vielen nagenoeg helemaal stil. Na de dood van Al-Hakim in 1021 herstelden de hem opvolgende kaliefen de status-quo. De Byzantijnse keizer Constantijn IX, schutsheer van de plaatselijke christenen, wijdde zich aan de wederopbouw van de zwaar beschadigde H. Grafkerk en van de kapel bovenop de Kalvarieberg. De restauratie was klaar halfweg de 11de eeuw. Voor eigen rekening herbouwden edellieden uit het Zuid-Italiaanse hertogdom Amalfi in 1070 het vernielde gasthuis voor pelgrims, gebouwd onder Karel de Grote bij de H. Grafkerk. op de Syrische hoogvlakte: de antieke weg over land naar Palestina De pelgrims uit de hele wereld konden vanaf 1020-25 hun reis in nog grotere aantallen hervatten. Deze heropbloei werd nog aangewakkerd omdat de klassieke weg over land naar Palestina, via de Donauvallei, Hongarije, de Balkan, Constantinopel, Anatolië, Klein-Azië en Antiochië helemaal vrij kwam. Het traject doorheen Hongarije werd niet langer geblokkeerd of onveilig gemaakt nadat de slavische koning van Hongarije, de H. Stefanus I (997-1038), zich tot het christendom had bekeerd. De pelgrims reisden wél meer in grote groep, soms met honderden, al dan niet in het kielzog van wereldlijke (koningen, graven, enz.) of geestelijke leiders (bisschoppen en abten), soms begeleid door een gewapende escortes. De overtochten per schip via de Middellandse Zee daarentegen waren vanaf halfweg de 11de eeuw minder in trek. De vervolging door kalief Al Hakim in Palestina en Egypte verlamde nog lange tijd de maritieme verbindingen tussen Italië en het Midden-Oosten. De schepen met pelgrims werden dikwijls door moslimpiraten in een hinderlaag gelokt. En de strijd tussen de Byzantijnen en de Noormannen in het Zuid-Italiaanse Apulië (waar enkele aantrekkelijke vertrekhavens lagen) maakte reizen doorheen die streek gevaarlijk. pelgrims bij een toegangspoort van Jeruzalem moeten tol betalen. Min. 15de eeuw. Parijs, BN In Palestina zélf ondervonden de pelgrims allerlei moeilijkheden, zoals pesterijen door de lokale Griekse clerus (vanaf het Grote Schisma tussen de Westerse en oosterse Kerk in 1054). Niet zelden was er sprake van gewapende overvallen, gewelddaden, plunderingen door de "barbaren", zoals de Arabieren in het Westen werden genoemd. De omgeving van Jeruzalem werd onveilig gemaakt door bedoeïnenbenden en om toegang te krijgen tot de Heilige Stad en de christelijke heiligdommen moesten de pelgrims telkens tol betalen. bortstbeeld van een 11de eeuwse Seltjoekse heerser. New York, Metropolitan Museum Of Art Vanaf halfweg de 11de eeuw veranderde de politieke situatie in de Arabische wereld ingrijpend. De oppermachtige Turkse Seltjoeken maakten zich in 1055 meester van Bagdad, de zetel van de kalief van het rijk der Perzische Abassiden. In 1070 brachten ze het Byzantijnse leger een zware nederlaag toe en veroverden Syrie en Palestina op de Fatimiden. Het jaar daarna namen ze de stad Jeruzalem in, staken er christelijke kerken en joodse synagogen in brand en richtten een ware slachtpartij aan. De Turkse Seltjoeken maakten het door hun agressieve anti-christelijke beleid zo goed als onmogelijk om nog een pelgrimstocht naar het H. Land te maken. Dat was een van de oorzaken van de eerste kruistocht, die tot doel had Jeruzalem en de heilige plaatsen te bevrijden van de islamitische overheersers en opnieuw toegankelijk te maken voor de pelgrims. de kruistochten (vanaf 1095)Urbanus II op het Concilie van Clermont. 15de eeuwse miniatuur. Parijs, Bibl. Nat. Toen men in West-Europa vernam hoe de pelgrims werden behandeld door de islamtische "barbaren" vond men dat er (militair) moest worden ingegrepen. Op het Concilie in het Franse Clermont in 1095 riep paus Urbanus II de westerse christenen, uit alle lagen van de bevolking, op tot een gewapende kruistocht ("heilige oorlog") om de heilige plaatsen in Palestina te ontrukken aan de greep van de heidenen en de reis en het verblijf van de pelgrims veilig te stellen. Voor alwie de wapens opnam was er een kwijtschelding van alle tijdelijke straffen (= volle aflaat), na het betonen van berouw en biechten. Een jaar na deze aansporing werd Jeruzalem ingenomen door de Arabische Fatimiden, maar dan waren de kruisvaarders al onderweg, en die veroverden, onder leiding van Godfried van Bouillon, de stad op 15 juli 1099. Daarop werden in het Oosten Latijnse leenstaten opgericht. de leenstaten van de Latijnse kruisvaarders omstreeks 1135 Na de inname van Jeruzalem konden de pelgrimstochten worden hervat, ondanks de voortdurende krijgsverrichtingen tussen de ridderorden en de moslims in de christelijke latijnse staten. Gedurende 2 daaropvolgende eeuwen waren bedevaart en kruisvaart nauw met elkaar verweven. Het is erg moeilijk om een grenslijn te trekken tussen de ware pelgrims en de kruisvaarders. Beide categorieën werden in de geschreven Latijnse bronnen van die tijd gewoonweg "peregrini" genoemd, en de kruistocht werd aangeduid met de Latijnse term "peregrinatio". kruisvaarders als beschermers van de pelgrims in het H. Land Kruistochten verliepen immers in het verlengde van de pelgrimages en waren een uiting van "peregrinatio", het afleggen van een lange weg, het doorstaan van allerlei ontberingen en gevaren, een vrijwillige daad van boetedoenings. In geval van nood en gevaar ronselde de koning van Jeruzalem zelfs soldaten onder de pelgrims! Die verstrengeling tussen bedevaarders en kruisvaarders was zo eng dat er pas in de 13de eeuw (en vooral in de 14de eeuw, wanneer de kruisvaarten verslappen) weer een onderscheid kwam tussen degenen die het H. Land verdedigden en degenen die enkel uit devotie op reis gingen naar het H. Land. de door de kruisvaarders gerestaureerde H. Grafkerk. B. von Breydenbach, 1486. De kruisvaarders gingen al vlug aan de slag om Jeruzalem te herbouwen en om kloosters en kerken op te richten. Halfweg de 12de eeuw werd de in 1009 volledig verwoeste H. Grafkerk opgetrokken in de toen geldende romaanse stijl, waarbij Europese architecten en vaklui werden ingezet. Maar het was door diezelfde kruisvaarders dat de kostbaarste reliek van de christenheid, het H. Kruis, verloren ging. Ze hadden de gewoonte om de kruisreliek mee te nemen naar het slagveld, als magisch wapen tegen de vijand. Tijdens de slag van Hattin in 1187 werd het kruisvaardersleger in de pan gehakt door de troepen van de sultan Saladin. De bisschop van Akko, die het kruis hoog boven zijn hoofd droeg, sneuvelde en met hem verdween voorgoed de beroemde kruisrelikwie in de nevelen van de geschiedenis... de ridderorden tijdens de kruistochten, o.m. een Hospitaalridder van St.-Jan (2de van links) In het vernieuwde St.-Janshospitaal bij de H.Grafkerk (waarin tot 2000 pelgrims konden verblijven) werd in 1113, onder koning Boudewijn I, een geestelijke ridderorde opgericht. Deze Hospitaalridders van St.-Jan of kortweg Johannieters (de voorlopers van de huidige Orde van Malta) voerden dus geen geen militaire taken uit zoals de kruisvaarders, maar deden caritatief werk, namelijk de pelgrims bescherming, verzorging en onderdak bieden. Het ging om lekenbroeders, die onder het gezag stonden van de Kanunniken van het H. Graf. Deze Johannieter-broederschap werd in 1114 de aloude kloosterregel van de H. Augustinus opgelegd door de patriarch van Jeruzalem. geschematiseerde kruisvorige plattegrond van Jeruzalem. 12de eeuw In het kielzog van de kruisvaarders stroomden talrijke pelgrims naar het H. Land. Aanvankelijk (tijdens de 1ste kruistocht) gingen ze overwegend over land via Hongarije, de Balkan en Klein-Azië. Slechts de havens van Genua en Pisa beschikten over een kleine vloot voor een overtocht van de Middellandse Zee. Maar vanaf het einde van de 12de eeuw verliepen nagenoeg alle bedevaarten per schip, vooral vanuit een van de havens in het Zuid-Italiaanse Apulië (Bari, Trani, Brindisi, Otranto, Taranto enz). Maar ook nog vanuit het Zuid-Franse Marseille. De eindbestemming was de kustplaats Jaffa (het huidige Haifa), ook Tyrus vanaf 1124, en tenslotte Akko (tot 1291), waar ook bij slecht weer kon worden aangemeerd. Van daaruit trokken de pelgrims dan te voet verder richting Jeruzalem. islamitische herovering van het H. Land (1187-1516)ruiterstandbeeld van Saladin bij de Davidspoort in Jjeruzalem Door zijn overwinning tegen de kruisvaarders in de slag bij Hattin in 1187 veroverde generaal Saladin (stichter van de Ajjoebidische dynastie van Egypte en Syrië) het H. Land, maar hij ging niet over tot wraakacties, zoals vernielingen of moordpartijen. Saladin respekteerde alle christelijke heiligdommen, maar opende wél opnieuw de moskee (die door kruisvaarders tot kerk en klooster was omgebouwd) op de Tempelberg, nam de (roerende en onroerende) bezittingen van de ridderorden (om van de Hospitaalridders) in beslag en... liet weer tolgeld betalen door pelgrims bij de ingang van de stad en bij de christelijke kerken, zoals die van het H. Graf. drie Mamelukken-krijgers Na de dood van Saladin in 1193 viel Jeruzalem onder het bestuur van de Ajjoebiden-sultan van Cairo. Via diplomatieke weg kon de Duitse keizer Frederik II in 1229 Jeruzalem verwerven, voor korte tijd echter, want in 1250 heroverden de Egyptische Mamelukken de stad. De Mamelukken waren weinig tolerant, want ze verboden de restauratie van de vervallen heiligdommen van joden en christenen. Daardoor gaf Jeruzalem een troosteloze aanblik. Pest en epidemien, hongersnood en aardbevingen teisterden de bevolking. De kruisvaarders verloren elders in de Latijnse staten steeds meer terrein op de moslims. pelgrims moeten tol betalen bij de H. Grafkerk. 15de eeuwse min. Parijs, BN Het getreiter van de pelgrims begon opnieuw: hoge belastingen, tol bij de enige toegangspoort tot Jeruzalem door één poort, verboden toegang voor de Latijnen tot bepaalde heiligdommen. De reisroute, zowel over land als over zee, was er weer een vol hindernissen. Maar omdat de Mamelukken-sultans het pelgrimsverkeer om financiële redenen niet helemaal verboden, bleven de bedevaarders vanaf de 13de tot de 16de eeuw naar Jeruzalem komen. het Franciscanen-klooster op de Sion-berg Na de slag van Akko in 1291 en het vertrek van de laatste kruisvaarders uit de Levant, kwamen de Franciscanen naar het door de Mamelukken bezette Palestina terug. Ze vestigden zich o.m. in Bethlehem en bij de H. Grafkerk. Pas in 1335 kregen ze een volwaardige verblijfsvergunning van de moslim-bezetter, nadat de koning van Napels aan de sultan een bedrag van 32.000 gouden dukaten had overgemaakt, o.m. voor de aankoop van het vroegere Cenakel (de zaal van het Laatste Avondmaal) op de berg Sion. De Franciscanen bouwden boven het cenakel hun hoofdklooster. In 1342 werden ze door paus Clemens VI officiëel benoemd tot zijn vertegenwoordigers en tot de behoeders van de H. Plaatsen, en deze "Custodia Terrae Sanctae" is tot op vandaag van kracht gebleven. De pelgrims waren erg blij met die permanente aanwezigheid van de Orde van Franciscus, die als een soort van exclusief plaatselijk reisbureau fungeerde en voor hen van alles regelde zoals transport (muilezel), betaling van tolgeld, en als tolk optrad en rondleidingen organiseerde langs de heilige plaatsen in Jeruzalem en daarbuiten. 14de eeuws onderkomen voor pelgrims in Jeruzalem Voor logies konden de pelgrims in Jeruzalem eveneens terecht bij de Franciscanen, in hun klooster op de Sionberg. Ook de consulaten van Venetië en van Genua zochten voor hen naar een tijdelijk onderdak, o.m. in de gedeeltelijk verwoeste gebouwen van het vroegere St.-Janshospitaal (dat vanaf het einde van de 15de eeuw zijn functie zal verliezen). Om de H. Grafkerk in te kunnen moest de "Jeruzalemse pelgrims" entreegeld betalen aan moslim-bewakers, die de sleutels bezaten (en nog steeds bezitten!) van de ingangspoort. Ook mochten de christenen in het hele H. Land geen processies organiseren of klokken luiden. Toch trokken, vooral vanaf de 2de helft van de 15de eeuw, opnieuw veel pelgrims vastbesloten naar Jeruzalem. Omdat de reis naar H. Land zo ver, duur en onveilig was, waren het toch overwegend kerkelijke en wereldlijke heersers, edellieden en monniken die zich op weg begaven. Jeruzalem, centrum van de aarde (in klaverbladvorm) en wereldzeeën. Heinrich Bünting. Magdeburg, 1585 De tocht naar het H. Land over land raakte in onmin. De onrustige situatie in oostelijk Europa en de ondergang van het Byzantijnse Rijk (die uitmondde in de val van Constantinopel in 1453) maakte deze lange landroute uiterst riskant en gevaarlijk. De tochten over zee daarentegen kenden een stijgend succes. De pelgrims gingen aan boord van schepen, die vertrokken vanuit Italiaanse (Genua, Venetië, Ancona, enz.) en Zuid-Franse havens (vooral Marseille). De mogelijke gevaren, zoals storm en overvallen door piraten, hielden hen niet tegen. Met name Venetië wierp zich vanaf de 14de en vooral 15de eeuw steeds meer op als de uitvalshaven bij uitstek voor de West-Europese bedevaarders. Onder controle van het stadsbestuur boden plaatselijke reders goed georganiseerde lijnvaarten aan, om de reis zo aangenaam mogelijk te maken. De Jeruzalemvaarders konden daar kiezen tussen een galeischip (voor een tragere maar veiliger oversteek via de Adriatische Zee, de Ionische Zee en de Egeïsche Zee), ofwel een zeilschip (voor een snelle overtocht van de Middellandse Zee via (een of meer) eilanden zoals Sardinië, Sicilië, Kreta of Cyprus). Zelfs na de inname van Constantinopel door de Turken in 1453, bleven de Venetiaanse galeien de overtochten in de Middellandse Zee verzekeren naar het Oosten. het tijdperk van de Turkse Ottomanen (vanaf 1516)de Turkse sultan Suleyman de Grote In 1517 werd het rijk van de Egyptische Mamelukken ten val gebracht door de Turkse Ottomanen. Sultan Selim I veroverde Jeruzalem en heel Palestina kwam onder zijn heerschappij. Onder zijn opvolger Suleyman de Grote (1520-1566) beleefde Jeruzalem een periode van bloei: de stadsmuren werden herbouwd en de rotskoepel werd verfraaid. De Turks-Ottomaanse overheersing zal 4 eeuwen lang blijven duren tot het in 1917 een Brits mandaatgebied wordt, en vanaf 1948 de staat Israel. Maar deze periode wordt hier niet meer behandeld omdat de zusters in 1578 hun Gasthuis Ten Bunderen in Moorslede, voor de opvang van "de arme pelgrims die reysden naer de heylige landen" (uit de de kloosterkroniek van 1781), definitief in de steek moeten laten door het geweld van de Calvinistische Beeldenstormers. knielende pelgrims in Jeruzalem met lijdenstaferelen op de achtergrond. Brussels wandtapijt, 1541. München, Bayerisches Nationalmuseum.
|