|
Gids van de St.-Jakobsbroederschap van Senlis (Fr.) voor de pelgrims naar Compostela (1690). Senlis, Musée d'Art et d'Archéologie. Eens behoudehn terug thuis neemt hij zijn vroegere plaats in de samenleving opnieuw in. Toch is hij niet helemaal meer de oude, de ervaring van de bedevaart heeft hem blijvend getekend, en meestal zal hij dat dan ook uiten door vragen toegelaten te worden tot, zich aan te sluiten bij een groep waarin hij zijn gelijken kan terugvinden, een broederschap, als die in zijn omgeving bestaat. het ontstaanBedevaarders die behouden thuiskomen leggen hun pelgrimskledij af, scheren hun baard af en nemen hun gewone plaats weer in binnen het gezin, de familie en de plaatselijke gemeenschap. Maar dat belet niet dat ze, na hun terugkeer, graag de herinnering levend houden aan hun moeizame onderneming. Daarbij speelt het verlangen om voortaan 'hun' heilige beschermer speciaal te vereren, het liefst samen met lotgenoten die dezelfde lange bedevaartsweg hebben afgelegd. Daarom sluiten ex-pelgrims zich, indien mogelijk, aan bij een broederschap. De pelgrimage is nu eenmaal een tijdelijk gebeuren, waaraan die broederschap een soort van permanent karakter verleent, zelfs over de grenzen van de dood heen, want gestorven leden kunnen rekenen op de gebeden van alle medebroeders.Thuiskomst van 3 pelgrims. Ets van H. Cock, naar Brueghel. De eerste broederschappen ontstaan aan het einde van de 12de eeuw in zuidelijk Frankrijk. In de loop van de 13de eeuw breiden ze zich geleidelijk uit over de rest van Frankrijk en over zowat héél westelijk Europa, ook in onze streken, vooral in de grote en middelgrote steden, maar ook in een aantal dorpen. De meest verspreide en best bekende zijn de Jakobus-broederschappen. In de bloeiperiode (14de - 15de eeuw) zijn er op het grondgebied van het huidige België en van Noord-Frankrijk samen een 40-tal, o.m. in Brugge, Ieper, Gent, Doornik, Rijsel, Arras, Valenciennes, Douai en Cambrai. Van slechts 9 kent men de preciese onstaansdatum. Het gemiddeld aantal leden variëert. In Gent bijv. waren er in de 15de eeuw 69 leden. De statuten, registers en rekeningboeken van een aantal broederschappen zijn bewaard gebleven, o.m. die van Gent, Mechelen en Tongeren. Daarin kan men lezen welke hun doelstellingen waren, hoe ze recruteerden en functioneerden, wie het beheer had en welke activiteiten ze ontwikkelden. de algemene doelstellingenUit de bewaard gebleven statuten blijkt dat de broederschappen een duidelijke functie hebben, waarbij het het ideaal van de christelijke naastenliefde centraal staat. Dat samenleven in een geest van onderlinge liefde en solidariteit kan verscheidene vormen aannemen:Voedseluitdeling aan pelgrims en armen. Miniatuur 15de eeuw. (Gent, St.-Baafskathedraal)
Begrafenis met ossenkar van een ex-pelgrim. Bovenaan St.-Jakob. Vlaamse miniatuur, ca. 1500 (Oxford, Bodleian Library)
de voorwaarden voor het lidmaatschapDe meeste statuten schrijven voor wie er volwaardig deel kan uitmaken van de broederschap. De selectie-criteria verschillen van de ene tot de andere broederschap, en evolueren (= verruimen) in de loop der eeuwen. Aanvankelijk komen enkel nieuwe leden in aanmerking die de bedevaart persoonlijk hebben afgelegd, uit pure godsvrucht en uit vrije wil, dus zonder enige externe dwang (de zogeheten strafpelgrims tellen niet mee). De kandidaten moeten hun getuigschrift uit het bedevaartsoord kunnen voorleggen.Boek van de St.-Jakobsbroederschap van Chalon-sur-Saône, met de statuten, de ledenlijsten, de boekhouding, de reisroute, liederen, gebeden, e.d. (Mâcon, Archives Départementales) In de late Middeleeuwen treedt er hier en daar een versoepeling op van de toetredingsvoorwaarden en van de morele criteria. In sommige gevallen worden ook degenen toegelaten die iemand anders in hun plaats op bedevaart hadden laten gaan. In bepaalde broederschappen kunnen mensen lid worden die op het punt staan op bedevaart te vertrekken, die voornemens zijn zulks binnen het jaar te doen of anderen die (nog) niet op bedevaart zijn geweest maar wél een speciale verering koesteren voor de heilige. Sommige broederschappen nemen het nog minder nauw en recruteren - wellicht om extra-geld in kas te krijgen - ook (kapitaalkrachtige) niet-pelgrims, op voorwaarde dat ze enerzijds het bedrag betalen dat overeenkomt met de reële reiskosten naar bijvoorbeeld Compostela, en dat ze anderzijds blijk geven van een vrome en onbesproken levenswandel. Zegel van de Parijse St.-Jakobsbroederschap (Parijs, Nationaal Archief) In een aantal broederschappen worden ook vrouwen toegelaten als "medebroederessen" of "medezusters", maar deze zijn duidelijk in de minderheid, niet alleen omdat er minder vrouwen op bedevaart gaan, maar ook en vooral omdat vrouwen in de Middeleeuwen minder deelnemen aan het verenigingsleven. Bovendien mag een vrouw in geen enkele confrerie een bestuursfunctie uitoefenen. In veel broederschappen zijn geestelijken en monniken uitgesloten. Er is geen klassenonderscheid: armen én rijken zijn welkom in de broederschappen. Er worden enkel het morele criterium van onbesproken gedrag gehanteerd zowel voor toetreding als voor uitsluiting (pelgrims die zich, na herhaalde waarschuwingen, slecht blijven gedragen vliegen eruit). Dat is de theorie. Maar in de praktijk bestaat de meerderheid uit rijken, gerecruteerd onder de rijke poorters en in de stadsgilden, omdat die - in tegenstelling tot de armen - makkelijk de toetredingsbijdrage en het jaarlijks lidgeld kunnen betalen. het bestuurde Meester van de St.-Jakobsbroederschap van Arras. Schilderij van A. Lancquier, 1637. (Arras, Musée des Beaux-Arts) Volgens de statuten berust de leiding van een broederschap meestal in handen van een Meester, bijgestaan door 12 bestuurders (naar het evangelische voorbeeld van Jezus en de 12 apostelen), soms aangevuld door een griffier en door een penningmeester, belast met het inzamelen van de jaarlijkse bijdrage van de leden. Enkel de echte ex-pelgrims kunnen zo'n bestuursfunctie bekleden. Zij moeten waken over de vlotte werking en een goed verloop van de activiteiten van de broederschap. Geëmailleerde terra-cotta vaas, getooid met met pelgrimskoppen, schelpen en gekruiste staafjes. (Tarn, Musée de Lavaur, 1841)
openbare activiteitenDe pelgrimsbroederschappen treden ook als groep naar buiten bij bepaalde kerkelijk-liturgische gebeurtenissen en naar aanleiding van burgerlijke feesten (kermis of jaarmarkt).
de teloorgang
punt van een 16de eeuwse processie-erestaf van de St.-Jakobsbroederschap (Bordeaux, Musée des Arts Décoratifs) Met de Reformatie, de protestantse Beeldenstorm en de aanhoudende godsdienstoorlogen in de 16de eeuw gaan de bedevaarten in het algemeen achteruit. Vele pelgrimbroederschappen verdwijnen of leiden een kwijnend bestaan. Alleen in de niet-protestantse landen, o.m. in Vlaanderen, werkt de zuiverende en stimulerende invloed van het Concilie van Trente nog door en blijven de gelovigen hun devotie voor Santiago koesteren. Desondanks verkommeren tal van broederschappen en er komen nog nauwelijks nieuwe stichtingen bij. De eigenlijke vervalperiode wordt ingeluid in de 17de en 18de eeuw. Met name onder het Oostenrijks Bewind van keizerin Maria-Theresia en van haar zoon keizer Jozef II worden de eigendommen van de broederschappen in beslag genomen of ze krijgen een andere bestemming als hospitaal of bejaardentehuis. De weinige broederschappen die nog overblijven worden tijdens de Franse Revolutie en onder het Franse Bewind aan het einde van de 18de eeuw opgedoekt. Slechts enkele herrijzen uit hun as gedurende de 19de eeuw.
|