|
St.-Augustinus. Sandro Botticelli, 1480. Firenze, fresco. Tijdens het algemeen kapittel van de Congregatie van de Zusters van O.-L.-Vrouw Ten Bunderen in september 2008 in Zonnebeke werd teruggegrepen naar de kloosterregel van de H. Augustinus, zoals die al vanaf het jaar 1473 in het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede werd nageleefd. De navolging van Christus vormt de kern van het religieuze leven in het algemeen. De Congregatie vertaalt en beleeft die navolging op een eigen wijze. Het charisma, de grondinspiratie, de spiritualiteit en de identiteit van de Congregatie zijn geënt op Augustinus' Regel. Deze Regel "is en blijft een waardevolle leidraad voor het beleven van onze religieuze roeping, nu en in de toekomst" (Zr. Rolande Dhondt, Algemene Overste). St.-Augustinus en zijn moeder de H. Monica. Ary Scheffer, 1849. Dordrecht, Museum St.-Augustinus schreef zijn kloosterregel omstreeks het jaar 397. De 16 eeuwen oude tekst is niet enkel zeer bondig, maar uiteraard ook tijd- en plaatsgebonden. Enkele levensbelangrijke vragen beheersten het kapittel van 2008: Wat betekenen de grondideeën van de Regel concreet voor het religieus leven, voor de Congregatie, nu? Hoe kan men nu de Augustijns geïnspireerde levenswijze van de stichtsters verdiepen? Hoe vertaalt men hun oorspronkelijk charisma concreet naar deze tijd? De hier volgende besluiten van het kapittel vormen een eerste hedendaagse vertaling, naar het concrete leven toe, van enkele wezenlijke onderdelen van de Regel van Augustinus.
I. het grondideaal van ons religieus levenDe evangelisch geïnspireerde liefde vormt de kern van ons religieuze leven. Als religieuze gemeenschap willen we eensgezind samen wonen, "één van ziel en één van hart, op weg naar God", met het model voor ogen van de eerste christenen in Jeruzalem (Hand. 4, 31 - 32). Het gaat dus om een samen wonen in onderlinge liefde en vriendschap en om een samen op weg zijn naar God. Het louter samen wonen onder éénzelfde dak en het samen streven naar dezelfde doeleinden zijn echter ontoereikend. Een waarachtig gemeenschapsleven moet daadwerkelijk in de praktijk worden gebracht door een evangelisch geïnspireerde liefde voor elkaar. Ware liefde betekent het overstijgen van ons eigen ik en zich richten op het welzijn van de anderen. Dat betekent concreet: ernaar streven dat niemand aan de rand belandt, er zijn voor de anderen zonder onderscheid, met elkaar spreken over eigen verwachtingen en verlangens, deelhebben aan elkaars leven in geloof, hoop en liefde. Naar dat alles streven we dagelijks. Nederigheid is de ware voedingsbodem van de liefde: "Waar nederigheid heerst, daar is liefde" (Augustinus). Daartegenover staat de hoogmoed, "de oorsprong en de aanvang van alle zonden" (Augustinus), die de liefde doodt. Zonder liefde en nederigheid is ons religieus leven waardeloos. "Eer in elkaar God" (Augustinus). De liefde voor de anderen is de grootste lof aan God: "Daar waar men als zusters en broeders eendrachtig samenleeft, wordt God geloofd. Want in tweedracht looft je de Heer niet" (Augustinus). Een waarachtige belangeloze liefde en zorg voor de medezusters is dan ook DE maatstaf bij uitstek om onze liefde tot God te toetsen. Naastenliefde is concreet en tastbaar, terwijl de Godsliefde moeilijker te meten is en dus ook zelfbedrog kan zijn.
II. gemeenschap van goederenOns waarachtig samenleven in liefde begint met het verzaken aan elk persoonlijk bezit en het delen van alle goederen in gemeenschap. Niet enkel de materiële goederen zijn gemeenschappelijk, maar ook de "geestelijke" goederen, in de brede betekenis van het woord. In ons samenleven spelen ons temperament, ons karakter, onze sociale herkomst, onze mogelijkheden en beperktheden mee. Dit hebben wij te aanvaarden. De leden van de gemeenschap zijn nu eenmaal mensen van vlees en bloed, elk met hun eigen onvervangbare persoonlijke geaardheid. Het streven naar kleurloze gelijkvormigheid is geen ideaal. In elke gemeenschap zal er plaats zijn voor een gezonde pluriformiteit. Volgens Augustinus bestaat vrijwillig religieuze armoede niet alleen in het opgeven van stoffelijke goederen, maar ook in het opgeven van het verlangen ernaar. Enkel zo kan er sprake zijn van innerlijke vrijheid. We willen niet leven onder de druk van de hebzucht, van de behoefte aan materieel bezit. Hoe méér men heeft, des te groter de drang om nog meer te bezitten. Wie tevreden is met het weinige dat zij heeft, wordt niet verteerd door de honger naar méér, en kan als echt "rijk" worden beschouwd. Weinig nodig hebben is beter dan veel bezitten. We willen sober leven ten dienste van de opbouw van een echte zusterschap
III. het gebedNaast de liefde is het gebed de tweede grote pijler van ons religieus leven. Trouw volharden in het regelmatig samen bidden is een noodzakelijke eis voor een geloofsgemeenschap. Daarom zijn er vastgestelde tijden voor het gemeenschappelijke gebed. Dit is de grondwet van elk gebed: "Wanneer u in psalmen en hymnen tot God bidt, moeten de woorden die u uitspreekt ook in uw hart leven" (Augustinus). In elk huis is er een stemmige gebedsruimte, zodat ieder lid van de gemeenschap de mogelijkheid wordt geboden tot persoonlijk stil gebed. "Het verlangen bidt altijd, ook al zwijgt de tong. Indien ge altijd verlangt, dan bidt ge altijd" (Augustinus). Het persoonlijke bidden met het hart is het belangrijkste, maar dat maakt communautair gebed niet minder belangrijk. Het blijft onze zending ons geroepen te voelen om, ten dienste van de kerkgemeenschap, meer aandacht te schenken aan het stille gebed bij de Heer.
IV. zorg voor het lichaam en asceseBij Augustinus is er geen ascese omwille van de ascese zelf. Wat wij onszelf ontzeggen moet de anderen ten goede komen. Overigens brengt onze inzet voor een liefdevol gemeenschapsleven op zichzelf al de grootste ascese met zich mee, namelijk het overwinnen van de zelfzucht.
V. onderlinge verantwoordelijkheid en dienstverleningAls Congregatie ondervinden we onvermijdelijk de negatieve gevolgen van mekaars fouten en tekortkomingen, die tevens ergernis opwekken in de buitenwereld. Daarom is het aanspreken van iemand die verkeerd handelt, geen aangelegenheid van de overste alléén, maar een opdracht van alle leden van de gemeenschap. Laten we dun de moed opbrengen om zélf een medezuster te wijzen op haar fout, zonder de overste er meteen mee te belasten. Natuurlijk veronderstelt dit een zekere vertrouwensrelatie. Wanneer we de anderen echt liefhebben - ook in hun zwakheid - dan mogen we het kwaad niet stilzwijgend goedkeuren en laten voortwoekeren, maar degene die in de fout gaat er attent op maken en hierbij geduld, verdraagzaamheid en mildheid aan de dag leggen. Waarom? Omdat een persoon nooit te vereenzelvigen is met zijn fouten, en steeds de mogelijkheid in zich heeft tot verandering en verbetering: "Bemin nooit de fouten van een persoon, maar wel de persoon zélf " (Augustinus). Liefde is er niet op uit om enkel het eigen belang te dienen. Allen moet gericht zijn op de zorg voor het materieel, lichamelijk en geestelijk welzijn van de anderen. De maatstaf om onszelf en onze vooruitgang te beoordelen, is de mate waarin we meer bekommerd zijn om het belang van de gemeenschap dan om het dienen van het eigen belang. Wie alleen voor zichzelf zorgt, gaat voorbij aan de grondwet van het leven in gemeenschap namelijk, de liefde. Liefdevol elkaar nabij zijn in het dagelijkse leven met een glimlach, een attentie, een moment van aandacht draagt daartoe bij. Alleen een open, eerlijke sfeer, waar begrip is voor ieders eigenheid, is opbouwend.
VI. wederzijdse verdraagzaamheidWe zijn geen volmaakte gemeenschap, maar een gemeenschap op weg. In elke gezonde gemeenschap moet er plaats blijven voor "eenheid in verscheidenheid". Waar mensen bij elkaar leven zijn er nu eenmaal onvermijdelijk irritaties, wrijvingen, meningsverschillen en zelfs conflicten tussen de leden. Een gemeenschapsleven zonder conflicten tussen de leden is een utopie. De vraag is alleen: hoe gaan we ermee om? Niet doen alsof er niets is gebeurd. Elke botsing, ruzie of onenigheid moet zo vlug mogelijk worden bijgelegd. Anders kunnen we niet eerlijk de woorden uit het "Onze Vader" bidden: "vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren". Na een conflict past het dat we elkaar van harte vergeven en tevens op onze beurt nederig om vergiffenis vragen... eenvoudig, ongeveinsd en zonder veel omhaal van woorden. Waar echte liefde heerst is één woord, gebaar, vraag, glimlach, het tonen van belangstelling veelal voldoende. Proberen we aan te voelen hoe diep we iemand raakten. We makers ons er niet zomaar van af met: "ze is overgevoelig". Wijzelf mogen ook niet te vlug lichtgeraakt zijn.
VII. liefde in gezag en gehoorzaamheidIn een religieuze gemeenschap is er iemand die kerkjuridisch de eindverantwoordelijkheid draagt en die voorop gaat, een "voorgangster" (Augustinus). Zij moet bedenken dat ze niet boven de anderen staat, maar allereerst een "medezuster" is, die deel uitmaakt van de groep. Zij is de eerste, maar tegelijk een van de velen ("de eerste onder de gelijken"). Degene aan wie de leiding van de religieuze gemeenschap is toevertrouwd, zal haar dienende taken bescheiden en zonder ophef uitvoeren. Ze heeft tot taak het gemeenschappelijke ideaal van de zusterlijke liefde te beveiligen en zélf een voorbeeld te zijn van trouw aan en beleving van dat ideaal. Zij weet alle medezusters liefdevol en met geduld te dienen, te beluisteren, te bemoedigen en te ondersteunen. Niet alleen de overste, maar elke zuster van de gemeenschap is verantwoordelijk voor het bewaren van het gemeenschappelijke ideaal. Gehoorzaamheid is een daad van mede-leidende én medelijdende liefde tegenover de overste, want haar ambt is "meer een last dan een eer" (Augustinus). Gehoorzamen betekent gehoor geven en luisteren naar wat God van ons vraagt, ook in de vraag of de wens van onze naaste. Daarom kan je ook spreken van ge-hoor-zaam zijn aan elkaar. Wanneer een plaatselijke gemeenschap geen daartoe aangestelde verantwoordelijke heeft, is ieder lid verantwoordelijk voor het geheel. Wekelijks zal er met elkaar overleg zijn, waarbij het gemeenschappelijke uitstijgt boven persoonlijke belangen.
VIII. slotaansporingDe goddelijke schoonheid beminnen houdt in dat wij door onze levenswandel een uitstraling worden van Christus en in ons gedrag de liefde beleven door een blije, positieve en gelukkige levensstijl, het dragen van elkaars lasten, het onvoorwaardelijk beminnen van de anderen. Dat pas zal ons maken tot echt vrije mensen, "één van ziel en één van hart, op weg naar God".
|