|
Pelgrims te voet en te paard. Glasraam, 13de eeuw. Canterbury, kathedraal
het transportTijdens de Middeleeuwen ging de overgrote meerderheid van de bedevaarders over land te voet met de staf in de hand, ofwel omdat ze te arm waren om de reis bijv. te paard of per boot af te leggen, ofwel om zuiver religieuze redenen (om boete te doen). Sommigen - ook rijke pelgrims - legden zelfs de tocht blootsvoets af, zoniet het hele traject dan wél minstens bij het vertrek en/of bij het naderen van de eindbestemming. Zieken en gebrekkigen lieten zich transporteren op een draagberrie, een karretje of kruiwagen, of ze werden - een soort van beurtrol - gewoon op de rug gedragen van een medereiziger. Aan de voet van bepaalde bergpassen (in de Pyreneeën of de Alpen) konden pelgrims bij een klooster of gasthuis een lastdier lenen om de overtocht te maken.Middeleeuwse reiswagen. Duitse miniatuur, 14de eeuw. Kapitaalkrachtige pelgrims verplaatsten zich voor heel verre bestemmingen met een draagstoel, rijtuig, paard of muilezel. Onderweg konden ze, op geregelde afstanden, hun afgematte rijdier bij een afspanning of een paardenkoopman omruilen voor een fris exemplaar of laten beslaan door de plaatselijke hoefsmid. de reisduurPelgrim. Houtsnede, toegeschreven aan A. Dürer. Eind 15de eeuw. Het is moeilijk om na te gaan hoeveel tijd men er gemiddeld over deed om bijv. te voet op pelgrimage te gaan naar Compostela. Aan de hand van de schaarse gegevens moet men rekenen op circa 6 maanden (2 x 100 dagen), heen en terug. Maar het kon ook langer of minder lang duren, al naargelang van de reis- en weersomstandigheden onderweg. De hedendaagse pelgrim legt wandelend zo'n 20 à 30 km af per dag. Maar tijdens de Middeleeuwen - toen door strenge natuurlijke selectie enkel de sterkste en meest gezonde mensen overleefden - kon een modale pelgrim allicht gemakkelijk een dagelijkse afstand van 30 of zelfs 40 km aan. Te paard bereikte men 50 km en méér op één dag. de reiskostenMiddeleeuwse brug bij Monreal, in het Spaanse Navarra Voor de reiskosten van een middeleeuwse bedevaart tasten we evenzeer in het duister. Nemen we als voorbeeld een Compostela-tocht. Voor het afkopen van een gerechtelijk opgelegde bedevaart naar Compostela komt in de Vlaamse tarieflijsten in Vlaanderen vaak het bedrag voor van 20 gulden (in diverse rekeneenheden). Dat kwam ongeveer overeen met het loon van 100 dagen arbeid toen, bijna 1/3 van een jaarloon van een ambachtsman (timmerman, metser). Maar dan nog hebben we er het raden naar in welke mate dat loon van 20 gulden in relatie stond met de reële reiskost. Studies tonen immers aan dat de werkelijke koopkracht van de lonen van middeleeuwse ambachtslui zeer moeilijk te berekenen is en sterk variëerde van streek tot streek. Al was het pelgrimsideaal om bezitloos en afhankelijk van andermans naastenliefde op reis te gaan moest men toch een behoorlijke geldvoorraad meenemen om bepaalde kosten onderweg en op de bestemmingsplaats te kunnen betalen. In tal van reisgidsen en wegbeschrijvingen werd de bedevaartgangers voorgerekend welke onontkoombare kosten hen te wachten stonden. Met name bootreizen, bijv. vanuit Venetië naar het H. Land, waren duur en eigenlijk alléén maar betaalbaar voor meer begoede pelgrims. de sociale herkomstMiniatuur in een Noord-Frans manuscript uit het begin van de 15de eeuw. De middeleeuwse pelgrims waren afkomstig uit alle lagen van de bevolking, uit alle rangen en standen. Het romantische beeld van de armen en ongeletterden die massaal naar de bedevaartsoorden trokken klopt niet. In werkelijkheid trof men tijdens de Hoge Middeleeuwen op de pelgrimswegen vooral vooraanstaande lieden (bisschoppen, geestelijken, monniken, edellieden, ridders, geletterden enz.) én rijken. Vervolgens was er een groep afkomstig uit de bovenlaag van de zogeheten "derde klasse" (schippers, kooplui, handelaars, ambachtslieden, kunstenaars, gezanten, postdiensten, koeriers, dienaars van hogere instanties, enz.). Nog een stapje lager op de sociale ladder bevonden zich de ambachtslieden, de gewone werkmensen (arbeiders, troubadours, minnezangers, minstrelen, jongleurs, enz.) en tenslotte de armen. Deze laatste groepen waren pas in de meerderheid vanaf de 12de eeuw. het geslachtPelgrimspaar. Lucas van Leyden. Ets, 1508. Parijs, Bibl. Nat. Pelgrimeren was hoofdzakelijk een mannen-aangelegenheid. Vrouwelijke pelgrims staan hier en daar wel afgebeeld op afbeeldingen en ze doemen op in reis- en mirakelverhalen. In sommige gasthuizen was er een afzonderlijke zaal voor manne n en vrouwen en in bepaalde St. Jakobs-broederschappen waren er zowel medebroeders als medezusters. Maar vrouwen waren duidelijk ondervertegenwoordigd op de pelgrimswegen. Ze werden ook niet echt aangemoedigd om op reis te gaan, zeker niet alléén, enkel in familie- of groepsverband. Sommige bisschoppen verboden zelfs vrouwen (ook vrouwelijke religieuzen) om te pelgrimeren. Die vrouwonvriendelijke weerstand ging uit van bepaalde taai ingewortelde vooroordelen:
alleen of in groepGroep mannelijke en vrouwelijke pelgrims. Hans Burgmair de Oude. Altaarstuk. (Augsburg, begin 16de eeuw) Hoewel de pelgrims tijdens de Middeleeuwen een apart statuut hadden, dat hen een zekere onschenbaarheid en rechtsbescherming verleende, reisden ze zelden alleen, maar minstens met één gezel, meestal in groep. Hij/zij die wilde mediteren reisde met één gezel of dienaar, maar de overgrote meerderheid zocht aansluiting bij een kleine of grote groep, vooral uit veiligheidsoverwegingen. Zo voelden ze zich beter gewapend tegen ongelukken, overvallen, wilde dieren, eenzaamheid, verloren lopen. Dat reizen in groepsverband droeg ook in niet geringe mate bij tot een gevoel van welbehagen en saamhorigheid, ook al waren er af en toe wrijvingen of enig gekibbel. Men kan verscheidene soorten van groepsvorming onderscheiden:
logiesSlaapgelegenheid in een herberg. Duitse houtsnede, 1460 De middeleeuwse bedevaarders werden helemaal niet aan hun lot overgelaten. Er bestond langs de pelgrimsroutes een goed georganiseerd netwerk van kloosters, gasthuizen, hospitalen, commanderieën van ridderorden, enz. die de reizigers meestal gratis onderdak en eten aanboden voor minstens één nacht. Elke dag moesten de pelgrims ervoor zorgen dat ze vóór zonsondergang een onderkomen gevonden, want de ondoordringbare duisternis, de dichte bossen en de schaarse bewegwijzering konden hun ondergang betekenen. De reizigers konden ook nog altijd terecht in een herberg, hoewel die algemeen, terecht of ten rechte, een kwalijke reputatie hadden en door de kerkelijke autoriteiten streng werden afgeraden. gezondheidsproblemenGroepje pelgrims bedelt om eten. Italiaanse miniatuur, 14de eeuw. Parijs, Bibl. Nat. Elke pelgrim, welke ook zijn motieven waren, had onderweg fataal te kampen met moeilijkheden. Om te beginnen met allerlei lichamelijke ontberingen.
natuurlijke obstakelsEr waren ook velerlei onafwendbare natuurlijke problemen die van een bedevaart een hachelijke onderneming maakten. De pelgrims werden onderweg belaagd door talrijke hinderlagen en gevaren, die ze moesten ontlopen. Barre weersomstandigheden, zoals hitte, kou, regen en sneeuw, desolate en onherbergzame streken (de Landes), uitgestrekte wouden, waarin men kon verdwalen, en hoge bergen (in de Pyreneeën en Alpen) konden een ware nachtmerrie worden. Niet weinigen kwamen om alvorens hun bestemming te bereiken.
gevaren van mensen en dieren
de taalbarrières
Van zodra de bedevaarders hun land of streek hadden verlaten botsten ze op het probleem van de taalbarrières. De modale Vlaming verstond en sprak geen vreemde talen zoals het Frans, Spaans, Duits of Italiaans en al evenmin streektalen (bijv. het Baskisch). Dat bemoeilijkte natuurlijk de communicatie met de plaatselijke bevolking, bijv. om de weg, drank, eten of onderdak te vragen. Daarvan werd soms handig geprofiteerd bij het wisselen van geld. Geschoolde reizigers konden zich nog een beetje uit de slag trekken door een mondje Latijn (de toenmalige "lingua franca") te spreken met geletterde vreemden. In een Parijs handschrift uit het begin van de 14de eeuw (gemaakt door een schoolmeester uit Brugge) staat een Frans-Vlaamse lijst met model-conversatieteksten ten behoeve van pelgrims. In 1511 en 1536 werden in Antwerpen soortgelijke Vlaams-Franse woordenboekjes gedrukt en uitgegeven. de gebrekkige wegbewijzering12de-eeuwse dodenlantaarn. Kerkhof van Fenioux (Frankrijk, Charente-Maritime) Hoe vonden de eenvoudige niet-geletterde pelgrims hun weg in de Middeleeuwen? Men moet zich even voorstellen dat er toen géén systeem van wegwijzers (met afstandsvermelding) bestond, géén gedetailleerde wegenkaarten, géén straatverlichting, géén kompas, géén GPS, enz. Ze waren wél veel bedrevener om zich te oriënteren via bepaalde natuursignalen, zoals de stand van de zon of de maan. Bij het invallen van de duisternis richtten ze zich op de dodenlantaarn bij sommige kerkhoven, waarin een licht brandde om de boze geesten op afstand te houden. Een veldkruis langs een bedevaartsweg in het Franse Brassac. Er bestonden ook enkele primitieve vormen van wegbewijzering om te voorkomen dat bedevaarders de weg kwijt geraakten naar de volgende stopplaats of naar de eindbestemming, zoals een tabernakel, een veldkruis of veldkapel, vooral bij kruispunten. In sommige streken van Frankrijk waren de kerktorens op de goede weg gemerkt met een witte steen. In de bergen of in streken, waar men bij valavond of bij mist makkelijk kon verdwalen, werd de kerkklok geluid. Veldkapel als oriënteringspunt voor de pelgrims, in het Zwitserse Wallis. Bij kruispunten en in de bergen werd de goede richting naar Compostela aangeduid door klein pyramidevormig monumentje van opeengestapelde platte stenen, "montjoie" (letterlijk: vreugdeberg) genoemd. Op deze steenhoop werd soms een staak met kruis bovenop geplaatst, die zichtbaar bleef wanneer in de winter alles ondergesneeuwd lag. "Cruz de Ferro" in Foncebadon (Spanje). Langs de Camino in Foncebadon, nabij de stad Leon, is nog een soortgelijke steenhoop te zien, de fameuze "Cruz de Ferro". Vaak werd ook de heuvel, vanwaar de pelgrims voor het eerst het bedevaartsoord in de verte zagen liggen, "montjoie" genoemd, zoals nabij Santiago de Compostela en Jeruzalem. Daar begon de laatste etappe van een lange reis, die vaak blootsvoets werd afgelegd. de reisgidsenTitelblad van Domenico Laffi's pelgrimsgids naar Compostela (1681). Voor de geletterde pelgrims bestond er in de Middeleeuwen een vrij groot aantal getetailleerde reisgidsen, routebeschrijvingen ("itineraria"), dagboeken en reisverhalen van of voor bedevaarders. Deze lectuur was niet enkel bedoeld om de weg te vinden, maar ook om te weten wat voor gevaren hem te wachten stonden en wat er allemaal te zien en ter beschikking was onderweg (heiligdommen, kunst, gasthuizen) en op de plaats van bestemming (Rome, Jeruzalem, Compostela). Sommige St.-Jakobsbroederschappen hadden een eigen reisboekje voor kandidaat-pelgrims naar Compostela. Vanaf de 16de eeuw werden reisgidsen niet enkel meer met de hand geschreven, maar ook gedrukt en op grotere schaal verspreid. "Quatuor viae sunt que ad sanctum Jacobum tendentes...". Aanhef van de fameuze 12de eeuwse Pelgrimsgids van Aiméry Picaud. Veruit de beroemdste bedevaartgids voor Santiago de Compostela is zonder twijfel de 12de-eeuwse "Gids voor de pelgrim van St.-Jakobus", naar alle waarschijnlijkheid geschreven door Aiméry Picaud, een priester uit Parthenay-le-Vieux (Poitou). De gids vormt het 5de deel van het vemaarde "Boek van St-Jacobus ("Liber sancti Jacobi"), ook wel "Codex Calixtinus" genoemd, waarvan het outste handschrift wordt bewaard in het archief van de kathedraal van Compostela. Maar het is de vraag in welke mate deze Latijnse gids in onze streken bekend was en gelezen werd. de vormen van tijdverdrijfPelgrim met gebedssnoer. Fresco, 15de eeuw. Verona, Sant'Anastasia. De bedevaarders konden de dagelijkse sleur van het eindeloos stappen doorbreken op velerlei wijzen, door
|