|
Brief van paus Alexander III voor een volle aflaat t.g.v. het H. Jaar 1666 in Compostela Naarmate de late Middeleeuwen vorderden, vooral vanaf het midden van de 15de eeuw, vonden er in de Europese samenleving ingrijpende veranderingen plaats, die onvermijdelijk hun weerslag hadden op het dagelijks leven en op de kijk van de mensen op godsdienst, kerk en religieuze praktijken, o.m. het pelgrimeren.
uitholling van de devotie-bedevaartenPelgrims arriveren bij een gasthuis. Detail Hongaars altaarstuk, 1475. Er slopen tijdens de 15de en 16de eeuw steeds meer misbruiken binnen in de bedevaarten zélf. Geen wonder dat deze aan belang inboetten.
ontsporingen van de reliekencultusmedaillon met relieken van verscheidene heiligen. In de late middeleeuwen liep de relikwieënverering volledig uit de hand. Een algemeen Concilie in Lyon (13de eeuw) verklaarde formeel dat recent gevonden relieken niet mochten worden aanbeden, tenzij die door de paus waren goedgekeurd. Maar allerlei uitwassen en bijgelovige praktijken verduisterden de officiële kerkelijke leer terzake.
binnenkerkelijke kritiekMiniatuur, 13de e. Lucca, Boek van Goddelijke Werken, Hildegard van Bingen Vanaf de 15de eeuw kwamen er binnenkerkelijk veranderende opvattingen naar boven in verband met het pelgrimeren. Er tekende zich duidelijk een tendens af naar verinnerlijking van het geloofsleven in het algemeen, en van de bedevaart in het bijzonder. Hoe aantrekkelijk het ook was om gewijde plaatsen persoonlijk te bezoeken, groeide stilaan het besef dat het helemaal niet nodig was om op reis te gaan naar een verre vereringsplaats, om met het heilige in contact te komen en bepaalde religieuze rituelen te vervullen. Bedevaarders kregen het verwijt te horen dat ze te veel geloofden in beelden, relieken en heilige plaatsen i.p.v. in een alomtegenwoordige God. Opengeslagen getijdenboek van Geert Grote, oprichter van de "Moderne Devotie"-beweging Aan het einde van de 14de eeuw ontstond de "Moderne Devotie", een spirituele hervormingsbeweging, die zich over héél Europa verspreidde. De grondlegger ervan was Geert Grote. Samen met zijn volgeling Floris Radewijns, stichtte hij de "Broeders (en later ook Zusters) des Gemenen Levens" en richtte in 1387 een eerste klooster op in Windesheim nabij Zwolle. Van daaruit verspreidde de beweging zich over een 100-tal kloosters in héél Noord-Europa. De "Moderne Devotie" bestond uit geestelijken én leken, die in woongemeenschappen samenleefden, maar die géén kloostergeloften aflegden. De leden verzetten zich tegen allerlei misstanden in de Kerk en stonden een grondige hervorming voor van het christelijk leven voor, door het benadrukken van de individuele levensheiliging en persoonlijke relatie met God. Het overgebleven brouwershuis van het 14de-eeuwse klooster in Windesheim Binnen de beweging kwam het begrip "spirituele bedevaart" (perigrinatio religiosa") in zwang, waarbij in de geest een of meer heilige plaatsen werden "bezocht" en vereerd. Volgens de "Moderne Devotie" is het leven van de christen zélf een bedevaart, een innerlijk avontuur, een tocht van de geest naar de hereniging met God. De uiterlijke tekenen van devotie zijn verdienstelijk, maar niet noodzakelijk. Het accent ligt immers op de verinnerlijking van het geloofsleven, de individuele verhouding tussen de gelovige en God. Om dichter bij God te komen, was het niet nodig om thuis weg te gaan en verre reizen te ondernemen. Het geld voor die reizen kon beter worden besteed aan werken van liefdadigheid voor de armen in de directe omgeving. Thomas a Kempis. 16de-eeuwse ets. Een bekende volgeling van de beweging was de mysticus en reguliere kanunnik Thomas a Kempis (ca. 1380-1472), auteur van de "Navolging van Christus". Hij schreef dat een mens altijd een vreemdeling en pelgrim is, ongeacht de plaats waar hij zich bevindt. Voor hem was de ware pelgrimstocht een innerlijke reis op het pad van de geest, met de levende Christus als het ultieme doel. In dat opzicht is elke christen een pelgrim onderweg naar het "Beloofde Land", de "Hemelse stad". Hij hekelde de vele pelgrims die hun geloof niet kenden en, geleid door nieuwgierigheid en door de drang om rond te kijken, op bedevaart gingen "meer voor de gezondheid van hun lichaam dan van hun ziel. Meer om welvarend te worden in deze wereld dan om de verrijking met deugden van hun ziel". De pelgrims, die aan einde van hun reis de heiligheid bereiken, zijn zeldzaam, merkte Thomas a Kempis op. de humanistenDesiderius Erasmus. 16de-eeuws schilderij. Bij het aanbreken van de 16de eeuw klonk de kritiek op de bedevaarten en vooral op de daarmee gepaard gaande uitwassen (de reliekenverering en de aflatenpraktijken) steeds luider. Met name de misbruiken in verband met de aflaten wekten steeds meer weerstand op binnen de clerus, bij de theologen en onder het toenemend aantal geletterden (afgestudeerden aan een universiteit). De groeiende scepsis werd het scherpst verwoord door de Nederlandse christelijke humanist en Augustijner monnik Desiderius Erasmus (1467-1536) in zijn "Lof der Zotheid" en in "Samenspraak" ("Colloquia", 1518). Erasmus veroordeelde het verschijnsel bedevaarten niet, als deze voortkomen uit zuivere geloofs-intenties. Hij stoorde zich wel aan alle uiterlijk vertoon errond en vroeg de bedevaarders schertsend: "Waarom lopen jullie rond in kleren, die met schelpen zijn behangen?". Hij was vlijmscherp voor de bijgelovige uitwassen van de heiligenverering, die hij omschreef als volksverlakkerij en vergeleek met de veelgoderij in de heidense oudheid. Pelgrims op weg naar Compostela. Miniatuur, 13de eeuw, Cantigas de Maria. Maar de meest ongenadige kritiek spuide hij op de reliekenhandel. Sarcastisch merkte hij op dat men met al het hout dat van Jezus' kruis als reliek werd bewaard een héél schip kon bouwen! "U hecht waarde aan een stuk van Paulus' lichaam dat achter glas te zien is, en u verbaast zich niet over de hele geest van Paulus die uit zijn geschriften blijkt", hekelde Erasmus. Als een volgeling van de "Moderne devotie" vond Erasmus de bedevaarten eigenlijk helemaal niet nodig: het gaat in het leven veeleer om de "peregrinatio religiosa", om de innerlijke weg naar God via het beoefenen van de christelijke deugden, via het nakomen van zijn familiale verplichtingen en via de vervulling van de plichten van staat, gewoon thuis. Daarom zijn giften aan de armen in uw buurt beter besteed dan aan de katedraal van Compostela. de reformatieDe H. Schrift: voor protestanten het enige gezag. Lutherse Bijbel, Magdeburg, H. Walther, 1545. De Moderne Devotie van Geert Grote en de christelijke humanisten zoals Erasmus, Rabelais, Huss e.a. effenden, wellicht ongewild, de weg voor de Reformatie bij het begin van de Moderne Tijd, in de 16de eeuw. De kopstukken van de Hervorming, Luther, Calvijn en Zwingli, haalden niet enkel genadeloos uit naar de bedevaarten, de heiligenverering, de reliekencultus, de aflatenhandel e.d., ze gingen ook regelrecht in de aanval ertegen.
Maarten Luther. Schilderij, 1532.
de katholieke contra-reformatieEen sessie van het Concilie van Trente, 1563. Op de Reformatie van Luther en Calvijn volgde onvermijdelijk een katholieke tegenreactie, een contra-reformatie ingeluid door het Concilie van Trente (1545-1563). Daar moest duidelijkheid worden geschapen omtrent de door de protestanten betwiste geloofspunten. Centraal stonden de verdieping en de verinnerlijking van het geloof. Het al te abundante volksgeloof werd binnen strakkere banen geleid. Alle misbruiken en vormen van bijgeloof in verband met de verering van heiligen, beelden en relieken werden streng aangepakt. Het Concilie van Trente kan dan ook worden beschouwd als de overgang tussen de middeleeuwse en de moderne Kerk. De concilievaders oordeelden dat het goed en nuttig is om de heiligen te aanroepen omdat ze "de levende lidmaten van Christus en de tempels van de H. Geest" zijn. In de 17de eeuw werd door de Vlaamse Jezuïet Jan Bolland het naar hem genoemde Bollandisten-instituut voor hagiografie (= wetenschappelijke beschrijving van heiligenlevens) opgericht. De verzamelde historische gegevens over heiligen werden vanaf 1643 gebundeld in de "Acta Sanctorum". Dat leidde tot het afvoeren van nooit bestaande heiligen van de officiële kerkelijke kalender. Voorpagina 1ste nummer "Acta Sanctorum" van Jan Bolland, 1643 Het Concilie van Trente, dat probeerde om de reformatoren helder van repliek te dienen, besteedde uiteraard ook aandacht aan de misbruiken omtrent de reliekenverering. De deelnemers vonden dat het goed en nuttig is om relieken van heiligen te vereren. Maar die relieken zijn géén magische voorwerpen. Ze mogen dus nooit het doel op zich worden van verering, maar enkel een verwijzing inhouden naar een heilige aanwezigheid. Er werd een formele procedure uitgewerkt om de echtheid van heilige resten te controleren. Na zo'n onderzoek werden echte reliekhouders verzegeld en kregen een certificaat van de plaatselijke bisschop. Toch bleven er nog steeds relikwieën van twijfelachtig oorsprong in circulatie. Het Concilie van Trente vondt dat het respect en verering voor afbeeldingen van bijv. Jezus, Maria en de heiligen gerechtvaardigd is, omdat "de eer die men hen bewijst, wordt overgedragen op de originelen die ze vertegenwoordigen". Maar dat wil nog niet zeggen dat men die beelden zélf enige goddelijkheid mag toekennen, zoals de heidenen doen voor hun afgodsbeelden. de bedevaarten vanaf de 16de eeuwHet Concilie van Trente handhaafde de legitimiteit en de waarde van bedevaarten, maar rekende tegelijk af met bepaalde misbruiken. De kerkleiders spanden zich in om de religieuze essentie van bedevaarten opnieuw duidelijk te maken: ten gronde zijn het daden van boetedoening en van voortdurende meditatie, een vorm van navolging van Christus.De H. Ignatius van Loyola. Nog vóór de besluiten van het Concilie van Trente van toepassing werden, kregen de bedevaarten een steun in de rug van St.-Ignatius van Loyola (1491-1556), stichter van de Jezuïetenorde. Pelgrimeren behoorde tot de kern van Ignatius' spiritualiteit. In zijn "Geestelijke Oefeningen" (1548) had hij het over een proces van verinnerlijking, d.w.z. over een echte pelgrimstocht (als daad van ascese) die overgaat naar een bedevaart "in geest en hart" waarbij men zich bepaalde gebeurtenissen, taferelen en concrete plaatsen uit het evangelie voorstelt. Hieraan lag in de 16de eeuw de verspreiding van de kruisweg in héél Europa ten grondslag: overweging en gebed bij 14 afbeeldingen van specifieke haltes (= staties), op de weg die Jezus in Jeruzalem zou hebben gevolgd, vanaf zijn veroordeling tot de plaats van zijn kruisiging op Golgotha. Pelgrim. Beeld, 16de eeuw. Cahors, kloosterpand van de kathedraal. Na het Concilie van Trente kwamen de bedevaarten maar traag op gang. De Reformatie en de daarop volgende godsdienstoorlogen o.m. in de Nederlanden, lieten diepe sporen na. Er waren nog nauwelijks pelgrims uit de protestants geworden landen, zoals Skandinanvië, Engeland, de Noordelijke Nederlanden en een deel van de Duitse landen. In de katholiek gebleven landen, zoals Italië, Portugal, Spanje, Frankrijk en Vlaanderen gingen de bedevaarten weer door, m.n. naar nieuwe (Maria-)oorden zoals Loreto en Montserrat. De meeste gewone gelovigen lieten zich immers weinig gelegen aan de kritiek van het Humanisme, van de Reformatie en later van de Verlichting, en al evenmin voelden ze zich aangetrokken tot de "peregrinatio religiosa", de puur innerlijke pelgrimage naar het Hemelse Jeruzalem. In de volksreligiositeit bleef de behoefte bestaan om de geestelijke levenstocht te vertalen in lichamelijke uitdrukkingsvormen, zoals een echte bedevaart.
|