|
|
Middeleeuwse gasthuizen - algemeen |
"De vreemdelingen herbergen" (pelgrims bij een gasthuis). Fragment van een schilderij "De werken van barmhartigheid" (een leerling van Brueghel de Jongere, begin 17de eeuw).
Vanaf de 12de eeuw vormde zich in héél westelijk Europa, ook in Vlaanderen, langs de bedevaartsroutes en in nagenoeg alle steden, een dicht en goed georganiseerd netwerk van gasthuizen. Het gasthuis van Ten Bunderen in Moorslede, opgericht omstreeks 1269, was er zo één van. Ook elders in onze streken trof men overal passantentehuizen aan. Van de meeste zijn in de loop der eeuwen echter alle schriftelijke en bouwkundige sporen weggewist. Zo'n gasthuis werd veelal gerund door een semi-religieuze gemeenschap van leken, die vanaf de 13de eeuw meestal de kloosterregel van St.-Augustinus ging naleven, en zo een heuse religieuze communauteit werd.
De zusters en/of broeders in die ontelbare gasthuizen ontfermden zich over de arme pelgrims, gaven hen kosteloos eten en boden hen tijdelijk (meestal voor één nacht) logies aan. Afkomst, sociale rang, leeftijd, geslacht of gezondheidstoestand speelde daarbij geen rol. De concrete doelstelling van elk gasthuis was de onbaatzuchtige en toegewijde zorg voor de noodlijdenden, een vanzelfsprekende beoefening van de deugd van gastvrijheid. De kleine communauteit van zusters in het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede probeerde, zoals overal elders, de vrome levenswijze van de apostelen en van de eerste christelijke gemeenschap van Jeruzalem, de zogeheten "vita apostolica" na te volgen.
Kardinaal Jacques de Vitry. Gedenkpenning, 1518.
De bekende Franse geschiedkundige kardinaal Jacques de Vitry (1160/70 - 1240) sloot in zijn indrukwekkende "Historia Occidentalis" (1223-1225) het hoofdstuk XXIX af met een lofzang op de vroomheid en evangelische inzet van de communauteiten in de vele gasthuizen en hospitalen, die ontstonden naast de bestaande kloosters. Die gemeenschappen van leken en/of religieuzen, die leefden volgens de regel van Augustinus en zich inzetten voor pelgrims, armen en zieken, mochten, volgens kardinaal de Vitry, in zijn schets van het religieuze landschap in zijn tijd zeker niet ontbreken.
Zusters verzorgen zieken in het Parijse Hôtel-Dieu. Miniatuur, 1482 (Parijs, Mus. Assistance Publique).
"Deze missionarissen van Christus, sober en spaarzaam, hard en streng voor de armen en de zieken (en hun lichamen), bevrijden hen van hun miserie. Voor zover ze kunnen en met heldere en snelle geest, geven ze hen al het noodzakelijke. Hoe meer de zieken boete tonen op hun weg naar het huis van de Heer, des te meer zullen ze in hun vaderland (=de hemel) als helden ontvangen worden. In de naam van Christus verdragen de zusters zodanig veel - bijna ondraaglijke - onreinheden en stank dat ze zichzelf bijna in gevaar brengen. Onder het oog van God, geloof ik niet dat het mogelijk is deze heilige en dierbare marteling met een ander soort medelijden te vergelijken.
Het zijn stichtingen die goed zijn voor God, en hoe noodzakelijk zijn ze niet voor de arme pelgrims en de zieken. Te Parijs en Noyon in Frankrijk, te Provins op het platteland, te Doornik in Vlaanderen, te Luik in Lotharingen en te Brussel in Brabant, bestaan er ook piëteitsvolle gasthuizen en eerbare hospitalen, werkplaatsen van heiligheid, toevluchtsoorden voor ongelukkigen, troostplaatsen voor bedroefden, voedsel voor uitgehongerden, zachtheid en verpozing voor de zieken".
(kardinaal Jacques de Vitry, Historia Occidentalis, 1223-25)
|
Het Laatste Oordeel
Het Laatste Oordeel. Rogier van der Weyden. Altaarretabel. 1448-51. Beaune, Hôtel-Dieu.
De gasthuiszusters en -broeders wilden in de eerste plaats Christus en diens boodschap uit het Evangelie navolgen. In die boodschap staat het gebod van de liefde ("caritas") centraal. Volgens Christus is er een onlosmakelijke band tussen enerzijds de liefde tot God en anderzijds, de liefde tot de medemensen, in het bijzonder de minstbedeelden, de armen, de lijdenden en verdrukten. Men kon als christen slechts God beminnen als men die liefde omzette in concrete daden van dienstbaarheid aan de samenleving.
Het volstond dus niet om enkel voor het eigen zieleheil te zorgen. Ook enkele toevallige goede werken leverden nog geen toegangskaart tot de hemel op. Alléén wie zich zonder ophouden om de noodlijdende medemens bekommerde, verdiende een plaats aan Gods rechterhand.
Het Laatste Oordeel. Romaans tympaan boven ingangsportaal. Conques, Ste-Foye abdijkerk.
Zoals ook de H. Augustinus in zijn werken steeds opnieuw benadrukte is de naastenliefde de ENIGE manier om God werkelijk te beminnen. Waarachtige liefde tot God kan slechts groeien uit een grensoverschrijdende en onvoorwaardelijke liefde voor de medemensen, vooral voor de armen. De broeders en zusters van de middeleeuwse gasthuizen legden zich daarom in de eerste plaats toe op de beoefening van de christelijke naastenliefde ("caritas"). Ze lieten zich bij voorkeur inspireren door de hier volgende favoriete evangelietekst (Mattheüs 25, 31-46) over het Laatste Oordeel, aan het einde der tijden.
Het Laatste Oordeel. Romaans tympaan (12de eeuw). Autun, kathedraal van St.-Lazare.
"Wanneer de Mensenzoon komt, bekleed met zijn heerlijkheid en rondom Hem alle engelen, dan zal Hij plaatsnemen op de troon van zijn heerlijkheid. AIle volkeren zullen voor Hem bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. De schapen zal Hij aan zijn rechterhand opstellen, de bokken aan zijn linkerhand.
Dan zal de Koning tegen hen die aan zijn rechterhand staan zeggen: "Kom, gezegenden van mijn Vader, neem het koninkrijk in bezit dat vanaf het begin van de schepping voor jullie klaar ligt. Want Ik had honger en jullie hebben Me te eten gegeven, Ik had dorst en jullie hebben Me te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en jullie hebben Me opgenomen. Ik was naakt en jullie hebben naar Me omgezien, Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar Me toe".
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: "Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? Wanneer hebben we U als vreemdeling gezien en U opgenomen, of naakt en hebben we U gekleed? Wanneer hebben we U ziek of in de gevangenis gezien en zijn we naar U toegekomen?" De Koning zal hun antwoorden: "Ik verzeker jullie: alles wat gij gedaan hebt voor één dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan."
Dan zal Hij zich ook richten tot hen die aan zijn linkerhand staan en tegen hen zeggen: "Ga weg van Mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat aangelegd is voor de duivel en zijn engelen. Want Ik had honger en jullie hebben Me niet te eten gegeven, Ik had dorst en jullie hebben Me niet te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en jullie hebben Me met opgenomen, Ik was naakt en jullie hebben Me niet gekleed, Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie hebben niet naar Me omgezien".
Dan zullen ook zij antwoorden: "Heer, wanneer hebben we U hongerig gezien of dorstig of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis en hebben we U niet geholpen?" Dan zal Hij hun antwoorden: "Ik verzeker jullie: alles wat je niet voor één van deze minsten hebt gedaan, heb je ook niet voor Mij gedaan". Zij zullen naar de eeuwige straf gaan, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven".
(Mattheüs 25, 31-46)
|
De werken van barmhartigheid
De werken van barmhartigheid. De Meester van de Levensbron, 16de eeuw. Twenthe, Rijksmuseum
Het is op de voorgaande woorden van Jezus over het Laatste Oordeel dat in de Middeleeuwen de zogeheten "zeven werken van barmhartigheid" werden gebaseerd:
- de hongerigen spijzen,
- de dorstigen laven,
- de naakten kleden,
- de vreemdelingen herbergen,
- de zieken verzorgen,
- de gevangenen verlossen,
- de doden begraven. (Dit laatste 7de werk werd er in 1207 door de paus aan toegevoegd, verwijzend naar het Oud-Testamentisiche boek Tobias 1,17).
Het caritatief werk van de gasthuiszusters was een omzetting in de dagelijkse praktijk van vier van deze werken van barmhartigheid: "de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de vreemdelingen herbergen, de zieken verzorgen".
Het ideaal van de christelijke naastenliefde
De Bergrede. Cosimo Rosselli. Fresco, 1459. Vatikaan, Sixtijnse kapel.
Het christelijk ideaal van de liefde voor de (vooral arme en noodlijdende) medemens werd nog door enkele andere teksten uit het Nieuw Testament geïnspireerd, zoals de parabel van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10, 25-37) en de 8 zaligsprekingen in de Bergrede(Lucas 6, 17-49). Hier volgen nog enkele bekende uitspraken van Jezus:
- "Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft... Wie één van deze kleinen een beker koud water geeft omdat het een leerling is, Ik verzeker jullie, zijn loon zal hem niet ontgaan" (Matt. 10, 40-42).
- "U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangen heel de Wet en de Profeten vast" (Matt. 22, 37-40).
- "Wanneer u ’s middags of ’s avonds een feestmaal geeft, roep dan niet uw vrienden bij elkaar, of uw broers, of uw familie, of rijke buren. Die zouden u op hun beurt uitnodigen, om iets terug te doen. Nodig liever, als u een feest aanricht, armen uit, gebrekkigen, kreupelen en blinden. Wat een geluk voor u dat zij er niets tegenover kunnen stellen. Want het zal u teruggegeven worden bij de opstanding van de rechtvaardigen" (Lucas 14, 12-14).
"De zieken bezoeken". Fragment van een schilderij "de werken van barmhartigheid" (een leerling van Brueghel de Jongere, begin 17de eeuw).
- "Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die Ik jullie heb toegedragen. De grootste liefde die iemand zijn vrienden kan betonen, bestaat hierin dat hij zijn leven voor hen geeft. Mijn vrienden zijn jullie, maar dan moeten jullie ook doen wat Ik jullie opdraag. Voor Mij zijn jullie geen dienstknechten meer: een knecht heeft geen begrip van wat zijn meester doet. Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen, aan jullie heb meegedeeld. Niet jullie hebben Mij uitgekozen; nee, Ik heb jullie uitgekozen en Ik heb jullie de taak gegeven eropuit te gaan en vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn. Wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, Hij zal het je geven. Dit draag Ik jullie op: dat je elkaar liefhebt" (Joh. 15, 12-17).
Onthaal van pelgrims in een gasthuis. De Meester van Alkmaar, 1504. Amsterdam, Rijksmuseum.
- "Broeders en zusters, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Kan zo'n geloof hem soms redden? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten, en iemand van u zou hun zeggen: 'Ga in vrede, houd u warm en eet maar goed', zonder hun te geven wat ze nodig hebben, wat heeft dat voor zin? Zo is ook het geloof dood, als het zich niet uit in daden... Zuivere en onbevlekte vroomheid in de ogen van onze God en Vader is dit: weduwen en wezen opzoeken in hun nood, en zichzelf vrijhouden van besmetting door de wereld" (Brief van Jakobus 2, 14-17, 27).
De prediking van Jezus. Rembrandt van Rijn. Ets, 1652. (Amsterdam, Rijksprentenkabinet).
|