|
"Circa an[no] D[omi]ni MCCLXIX fundari coepi" (Latijn voor "omstreeks het jaar des Heren 1269 ben ik gesticht") staat gebeiteld, links boven de ingangspoort van het in 1923 herbouwde klooster van ten Bunderen in Moorslede Het is niet bekend op welke datum het Gasthuis ten Bunderen precies is ontstaan. Zelfs het jaar waarin het klooster werd gesticht is niet met zekerheid te achterhalen. Er zijn slechts een drietal schriftelijke bronnen hieromtrent bewaard gebleven en die vermelden nergens nadrukkelijk een oprichtingsdatum of - jaar. De leengrond "de Bunra" (1184)Deze oorkonde uit 1184 (Brugge, Groot Seminarie, Archief. - Fonds Zonnebeke, nr.15) is de oudst bekende schriftelijke bron i.v.m. "ten Bunderen", verwijzend naar een leengrond "Bunra", vermoedelijk gelegen op de huidige wijk Tuimelare in Moorslede Een oorkonde, die dateert van 1184, is de oudst bewaarde schriftelijke bron, waardoor we met zekerheid weten dat er al vóór 1184 een stuk leengrond bestond dat de naam "de Bunra" droeg. In dit perkamenten charter gaf de Graaf van Vlaanderen, Filips van den Elzas, als leenheer, aan zijn leenmannen, de gebroeders Theobald en Anselmus van Rolle(n)ghem, Heren van Zonnebeke, de toestemming om de Augustijner-abdij aldaar te begiftigen met de tienden, geheven op hun (achter)leen "de Bunra". Halfweg de 2de regel is er sprake van dit stuk (achter)leengrond "de Bunra", dat echter niet nader geografisch wordt gesitueerd. "De bunra" was trouwens niet noodzakelijk de naam van die leengrond, omdat het woord "bunra" in het Middelnederlands gewoon de naam was van een oppervlaktemaat. de Augustijner-abdij van Zonnebeke (detail van de kaart "De Casselrie van Ipre", A. Sanderus, 1691) Maar in de oorkonde wordt een getuige vermeld die toch wel héél dicht in de buurt komt van "Ten Bunderen", namelijk een zekere Balduinus van Rabecca. In haar boek "Zeven eeuwen ten Bunderen" veronderstelt Zr. M.-P. Barbaix dat deze Balduinus ondergeschikt was aan de Heren van Rolle[n]ghem, en als dusdanig leenman van het achterleen "de Bunra". In de middeleeuwen droeg een leenman meestal de naam van de eigendom die hij uitbaatte, in dit geval "van Rabecca". "Rabecca" kan een afgeleide term zijn van de "Riebeke" ("de Riebeek"), een beek die ontsprong op het grondgebied van het latere "Gasthuis Ten Bunderen"! Bijgevolg ontstond (later) het "Gasthuis ten Bunderen" op dit achterleen "de Bunra" . Want er was maar één plaats waar de bron was van de Riebeek, en er was in Vlaanderen slechts één gasthuis dat "ten Bunderen" heette, en dat was op de leengrond "de Bunra", op de huidige Tuimelare-wijk in Moorslede, zo luidt de voorzichtige conclusie van Zr. Barbaix. Sommige historici zijn het niet eens met Zr. Barbaix. Volgens hen kan "Rabecca" geen afgeleide (verlatijnste) term zijn van "Riebeke", alléén al omdat de letter "a" in de evolutie van de Vlaamse taal nooit overgaat naar "ie"! "Rabecca" staat gewoon voor (de Heerlijkheid van) Rabeke, het huidige Rabecque in Komen-Waasten. En het zou Balduinus van Rabeke, schoonzoon van de Heren van Rollenghem, zijn wiens naam als getuige op de oorkonde prijkt!
Het hospitaal "de Bunra" (1269)oorkonde uit 1269 met de oudst bekende vermelding van de naam van het Gasthuis. Helemaal links op de 6de tekstregel staat "hospitali de bunra" (Brugge, Groot Seminarie, Archief - Fonds Duinen-Doest, nr. 1039)
detail van de oorkonde uit 1269 met, op de zesde regel, de verwijzing naar het Hospitaal de Bunra Een oorkonde van 7 april 1269 bevat het testament op perkament van een zekere priester David uit Lissewege. Daarin lezen we, bij het begin van de 6de regel, de Latijnse woorden: "hospitali de bunra culturam unam", d.w.z. dat één "cultura" (= akker, kouter) werd overgemaakt aan het hospitaal (= gasthuis) "de Bunra". Was dit een verwijzing naar het "Gasthuis Ten Bunderen" in Moorslede - toen in de Middeleeuwen "ver" verwijderd van Lissewege? De kans is groot, want er is ons geen enkel ander "hospitaal de bunra" bekend in onze streken. Maar volledige zekerheid hebben we niet.
Conflict Gasthuis - de Heer van Moorslede (1299)Het oudste en dus écht historisch betrouwbare document is van 1408 ( dat werd bewaard in het klooster van Ten Bunderen in Ieper tot 1783), en verwijst naar een gebeurtenis van 1299. De priores van het "Gasthuis Ten Bunderen" had een gerechtelijk conflict met Hendrik IV, Heer van Moorslede. Als leenheer (en stichter?) eiste deze laatste het aan hem voorbehouden recht op dat de zusters - als leenvrouwen - hem jaarlijks de kloosterrekeningen voorlegden en hem zijn toestemming vroegen om een nieuwe medezuster te aanvaarden. De priorin weigerde deze prerogatieven te erkennen. Hendrik IV dreigde ermee beslag te leggen op een in leen gegeven stuk grond in Moorslede.ruiterzegel van graaf Gwijde van Dampierre, scheidsrechter in het geschil tussen het Gasthuis en de Heer van Moorslede Op 27 juli kwam de Graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre, tussenbeide en stelde Hendrik IV in het gelijk, maar de zusters behielden de grond in leen. Ook later waren er opnieuw aanvaringen, bijv. in 1370 tussen het Gasthuis en Wouter, de Heer van Moorslede, over de aanvaarding van nieuwe kandidaten in het hospitaal. Vast staat dat vanaf 1512 de priorin, zoals in 1299 afgesproken, op geregelde tijden, de rekeningen voorlegde aan de Heer van Moorslede, in aanwezigheid van de deken van Roeselare. Samenvattend kunnen we uit de schaarse beschikbare documenten afleiden dat het Gasthuis Ten Bunderen zeker bestond vóór 1299, en hoogst waarschijnlijk al vóór 1269. Het werd allicht gebouwd op een leengrond "de Bunra" op de huidige Tuimelare-wijk in Moorslede, waarvan al in 1184 melding wordt gemaakt. Terecht staat dus links boven de toegangspoort van het in 1923 herbouwde klooster van ten Bunderen in Moorslede de voorzichtige tekst gebeiteld: "Circa an[no] D[omi]ni MCCLXIX fundari coepi", "omstreeks het jaar des Heren 1269 ben ik gesticht geworden".
De stichter(s)Wie was de werkelijke stichter van het "Gasthuis Ten Bunderen" voor arme pelgrims, gelegen op een geschikte plek langs de drukke bedevaartsweg Brugge-Parijs, op de oostelijke uithoek van Moorslede? Dat blijft eveneens een onopgeloste vraag. Er zijn tal van mogelijke antwoorden.
De eerste bewonersgesticht door "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie..." (A. De Wilde, Jaer-boek, 1781) Wie waren de eerste bewoonsters? Het ging om 3 vrome welstellende en ongetrouwde vrouwen, van wie de namen niet overgeleverd zijn. Zij waren nog geen hospitaliere zusters, vormden een soort van semi-religieuze gemeenschap, tot hen in 1473 door de bisschop van Doornik de regel van St.-Augustinus en aanvullende Statuten zouden worden opgelegd. In haar kloosterkroniek "Jaer-boek" (1781) had priores Agnes De Wilde het over "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie (=welgesteld, vermogend) om de weerelt te vluchten ende haerlieden tot christelike werken te begeven, hun t' samen vervoegt...van te logeeren de arme pelgrims die reysden naer de heylige landen, te weten den tyd van kerstavont tot paesschen, waer door den naem comt, ofte gegeven is het gasthuys ten bunderen, onder den tyttel en de bescherminge van Maria hemelvaert".
De levenswijzeZusters samen in gebed. F. Herlin, 1462. Altaarretabel. Nördlingen, Städtisches Museum. Over de spiritualiteit, het gebedsleven, de concrete levenswijze, de gewoonten en gebruiken van de bewoonsters in de beginperiode van het Gasthuis (ca. 1269-1473) tasten we in het duister. Daarover schrijft priores Agnes De Wilde in haar "Jaer-boek" (1781) uiterst beknopt het volgende: "Soo hebben sy de veerthiende Eeuwe overgebracht in godvruchtigheyt, ende Liefde tot hunnen Even naesten, Ende syn gecommen tot de vijfthiende eeuwe waer in sy gecontinueert hebben wesende in haere religieuse kleideren, sonder formeelen regel, niet verbonden synde aen de religieuse beloften, gelyk sommige andere religieusen hospitalieren leven". De godvruchtige vrouwen vormden ruim 2 eeuwen lang een kleine semi-religieuze communauteit van leken, zonder een eigenlijke kloosterregel en niet formeel gebonden aan de 3 klassieke kloostergeloften (gehoorzaamheid, armoede en maagdelijkheid). We mogen veronderstellen dat er in die pionierstijd wél een soort van intern reglement bestond, dat was goedgekeurd door de vertegenwoordiger van de kerkelijke overheid (de pastoor van Moorslede en/of de deken van Roeselare) en van de wereldlijke macht (de heer van Moorslede). Allicht leefden de bewoonsters vrijwillig volgens de 3 evangelische raden, zonder het uitspreken van de 3 overeenkomende geloften. Ze droegen overigens een religieuze kledij ("in haere religieuse kleideren"). Voor de goede gang van zaken en om orde te handhaven binnen de zelfs beperkte gemeenschap was een van de leden "meesteresse" (= priores), die aansprakelijk was voor de goederen tegenover het kerkelijk en wereldlijk gezag. Deze overste heeft zich, bij het samenstellen van de leefregel van het gasthuis Ten Bunderen , hoogst waarschijnlijk laten inspireren door bestaande voorbeelden uit de wijde omgeving, bijv. begijnhoven (Brugge, Kortrijk en ieper) en vrouwenabdijen (Zonnebeke, Moorsele, Marke, Esen en Slype). "t Gasthuys ten Bundre" op een kaart van Nicolaes Visscher (1649-1702)
|