|
De H. MisIn de beginperiode (vanaf de stichting ca. 1269 tot de oprichting van een eigen kapel en kapelanij, rond 1330) trokken de bewoonsters van het Gasthuis naar de parochiale St.-Martinuskerk van Moorslede om er de mis bij te wonen. Hoe vaak? "Tsondaechs ende smesdaechs als zy niet en moeten werken", lezen we in het "Jaer-boek" (1783, priores Agnes De Wilde). Dus elke zondag en op verplichte feestdagen (ongeveer 50 per jaar in die tijd!) wandelde de kleine communauteit naar Moorslede, ongeveer een uur lang, doorheen het donkere Veldbos, via een smal weggetje, dat vermoedelijk min of meer het traject volgde van de huidige Knaagreepstraat en Gentsestraat. Of ze namen een wat langere alternatieve wandelroute via de huidige Oude Heirweg tot aan de Schouthoek, en vervolgens de Breulstraat.Misviering. Miniatuur uit getijdenboek, 15de eeuw. Waddesdon Manor, James A. de Rothschild Coll. Na de bouw van een eigen kapel en kapelanij (= huis voor de kapelaan), zeker vóór 1330, konden de zusters in het gasthuis zélf de Mis bijwonen, opgedragen door de kapelaan. Een register van het bisdom Doornik in 1455 laat evenwel uitschijnen dat er aan het gasthuis géén vaste kapelaan was verbonden, maar een rondtrekkende kapelaan ("chapelain forain"), ontlast van permanente residentie door het kapittel van kanunniken. Hoewel de zusters zeker sedert 1330 beschikten over een eigen kapel, trokken ze dus toch nog regelmatig, m.n. op zon- en feestdagen, naar Moorslede om er de mis bij te wonen. Tot in de 16de eeuw was er trouwens, naast het O.L.-Vrouwaltaar van de parochiekerk, een glasraam te bezichtigen, waarop de zusters werden afgebeeld: "teeken dat sy die venster gegeven hebben, ende dat sy te dien tyde aldaer ter kerke gingen besonderlik op de groote feestdagen" ("Jaer-boek", 1783).
het koorgebedZusters bidden de getijden in het koorgestoelte. Psalmboek van Hendrik VI, ca. 1400-20. (Londen, British Library) De regel en de statuten van de Doornikse bisschop Willem Fillastre, daterend van 1473, schreven voor dat de zusters van Ten Bunderen, zoals in elk klooster, moesten deelnemen aan het gemeenschappelijk koorgebed, zeven keer per dag: "den vii (= 7) ghetiden vanden daghe". In het Gasthuis verliep het leven dus op het ritme van de dagelijks terugkerende getijden. Op vaste tijdstippen verzamelden de zusters zich in de kapel (die zeker al in 1330 bestond) om er een deel van het koorgebed te reciteren en/of te zingen. Die gezamenlijke gebedsmomenten zorgden dus voor een vrij strakke dagindeling. De tussenliggende tijd was bestemd voor de maaltijden, de nachtrust, studie, persoonlijk gebed, geestelijke lezing, vrije tijd, opvang van de passanten, ziekenbezoek en arbeid binnenshuis, op de boerderij, op het erf of op het veld.
In de middeleeuwse abdijen zongen de monniken en monialen het getijdengebed, zoals voorgeschreven door de H. Benedictus. In de loop van een week werd in de kloosters het héle psalmenboek gelezen, volgens een stricte volgorde, verdeeld over een aantal gebedsdiensten per etmaal: 1 's nachts en 7 overdag. Maar de kleine gemeenschap van gasthuiszusters bad niet het klassieke Latijnse kloosterofficie of het brevier voor de clerus. De klemtoon lag bij hen immers méér op het apostolaatswerk dan op de contemplatie. Het gezamenlijk en persoonlijk gebed - hoe centraal ook in het religieuze leven - mochten niet dermate tijd in beslag nemen dat de finaliteit van het huis in het gedrang kwam, nl. de zorg voor de hulpbehoevende reizigers, pelgrims en zieken. het Maria-getijdenboekpagina uit een middeleeuws Maria-getijdenboek De statuten van 1473 schreven voor dat de gasthuiszusters van ten Bunderen gehouden waren aan het (individueel of in groep) lezen van de 7 zogeheten O.L.V.-getijden, vertaald in Middelnederlands: "Onser vrauwen ghetide zal elke zustere zegghen alle daghe.... Het Maria-getijdenboek, ook wel Klein Officie van Onze Lieve Vrouw, vormde het eerste en belangrijkste onderdeel van het getijdenboek, dat ontstond in de 13de eeuw. Dit getijdenboek was afgeleid van het Latijnse brevier voor de clerus en van het koorgebed van de monniken en monialen in kloosters, maar week er inhoudelijk toch sterk van af.
Vlaams getijdenboek. 1480. Londen, Victoria and Albert Museum De verdeling van de dag in 8 gebedsstonden ("horae", kanonieke uren, om de drie uren) uit het brevier en het kloosterofficie bleef wél bewaard in het middeleeuws getijdenboek. De tekst van de 8 dagelijkse getijden werd meestal gemarkeerd door een rijkversierde miniatuur, met een tafereel uit de kinderjaren van Jezus, uit het leven van Maria, of soms uit het passieverhaal van Jezus. Het getijdengebed werd uitgesmeerd over de nacht (de metten), de ochtend (de lauden), overdag (de 4 zogeheten "kleine uurtjes": priem, terts, sext en noon), de vooravond (vespers) en de avond (completen):
Middeleeuws Vlaams psalter. Rond 1380 vertaalde Geert Grote, de grondlegger van de Moderne Devotie, de Maria-getijden in het Middelnederlands. Deze vertaling in de volkstaal werd vanaf het einde van de 14de eeuw zeer populair in de kleine religieuze gemeenschappen op het platteland (gasthuizen, hospitalen, begijnen, e.d.) als bij geletterde leken in het hele Nederlands taalgebied. Het Maria-getijdenboek was bovendien beknopter dan het brevier van de geestelijken en gespreid over minder gebedsmomenten. In de meeste gasthuizen kwamen de zusters en/of broeders niet meer dan 3 keer per dag samen. De 4 "kleine uren" overdag werden individueel gebeden. Op zon- en feestdagen werden de metten, de vespers en de vigilies (9 lessen en 9 psalmen) van het brevier na elkaar gelezen. De lauden worden voor ten Bunderen niet eens vermeld... Zusters in processie in de kloosterkapel. Middeleeuwse miniatuur.
De ongeletterde zusters moesten ook bij de groep aanwezig zijn maar, in de plaats van de Maria-getijden, dagelijks in totaal 100 onzevaders en weesgegroeten bidden: "Die niet en cuenen lezen zullen alle daghe zegghen C pater noster ende ave maria". Bij elk apart getijdengebed schreven de statuten een vastgelegd aantal weesgegroeten en onzevaders voor: "Over de mattenen xxv over prieme tierse middach ende noene voor elcx x over vesperen xxv over complien x pater ende ave maria". Wellicht heeft dit gebruik geleid tot de praktijk van het bidden van de rozenkrans... het persoonlijk gebedBiddende kloosterzuster met haar beschermengel. Miniatuur. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. In de beginperiode van het Gasthuis Ten Bunderen (tot de oplegging van de Regel en de statuten door de bisschop in 1473) waren er bepaalde vormen van individueel gebed, maar het is niet bekend hoe dat was georganiseerd. Vanaf 1473 was de tijd tussen de gemeenschappelijke gebedsbijeenomsten bestemd voor werk in het gasthuis, maar ook voor studie en geestelijke lezing en persoonlijk gebed. In de statuten lezen we dat de zusters elke dag knielend moeten bidden voor de vergeving van hun zonden: "zy zullen ooc alle daghe lesen knielende voor haerleder zonden drie miserere mei deus". Dagelijks moesten de zusters ook de stichter en weldoeners van het gasthuis in hun gebeden gedenken, door het reciteren van 7 onzevaders en 7 weesgegroeten: "over de ghonen die hemleden eenich wel doen vii pater ende ave maria" Biddende kloosterzuster voor het beeld van Madonna met Kind. Miniatuur, Rouen, 13de eeuw. Bij het overlijden van een zuster of een bewoner/gast in het gasthuis werd speciaal gebeden voor de zielerust van de oveledene: een dodenvigilie met 9 lessen en binnen 8 dagen het hele psalter (= boek der Psalmen) lezen, zo staat in de statuten van het Gasthuis van Moorslede. Wie niet kon lezen bad 50 onzevaders en 50 weesgegroeten: "Over de ziele van eender zustere die sterft bin eenen daghe naer haer overliden zal elke zuster zegghen vigelie met ix lessen ende bin acht daghen daer naer eenen zoutere (=het hele boek der psalmen) die dit niet en cuenen zullen zegghen over de vigelien elc vichtich pater noster ende ave maria". de sacramentenZuster knielend op de communiebank. Miniatuur, ca. 1500. (Oxford, Bodleian Library) In de periode van het Gasthuis mochten de zusters niet, zoals nu, dagelijks de communie ontvangen, maar slechts nu en dan, zo'n tiental keren per jaar, naar aanleiding van de grote kerkelijke feestdagen, zoals Kerstmis, Pasen, Pinksteren, O.L.V.-Tenhemelopneming, Allerheiligen... Biecht in de kerk. Miniatuur. Gerard Horenbout, 1520. De zusters werd aangeraden om regelmatig te biechten, minstens eenmaal per jaar, zoals het 4de Concilie van Lateranen in 1215 vastlegde. In de middeleeuwse gasthuizen variëerde dat van 4, 3 of 8 keer per jaar. Behalve in geval van vrijstelling moesten de zusters hun biecht spreken bij de kapelaan. Op sommige plaatsen kon dat ook bij een priester van buitenaf, bijv. de pastoor van de eigen parochie. Het was echter niet toegelaten om bij een vreemde priester van buiten de parochie te biechten, behalve met een speciale toestemming van de eigen kapelaan. Begrafenis. Getijdenboek, 1330. Avignon, Bibl. Municipale Wanneer een zuster of ook een bezoeker stervende was, werd die in een aparte kamer verpleegd en voortdurend bewaakt. De kapelaan of de parochiepriester diende de laatste sacramenten toe: de biecht, de communie en het H. Oliesel. Na het overlijden werd in de kapel een uitvaartmis opgedragen, in aanwezigheid van de hele communauteit. Dan volgde de teraardebestelling, ofwel op het eigen kerkhof (voor het bezit van een eigen begraafplaats was een speciale toestemming vereist van de bisschop) ofwel - wat het meest waarschijnlijk was - op de begraafplaats van de parochie Moorslede. Daarna was er nog een mis voor de zielerust van de overledene.
|