|
De Franse H. Judocus (St. Josse) als pelgrim. ca. 1500. Wenen, privé-coll. Het grootste aantal "buitenlandse" bedevaartsplaatsen vanuit Vlaanderen tijdens de Middeleeuwen lag in Frankrijk. Daarin men kan volgende categorieën onderscheiden:
RocamadourHet Maria-heiligdom tegen de rotsflank van Rocamadour Rocamadour, een stad, gebouwd tegen de flank van een 120 meter hoge rots in het Centraal Massief, was in de late Middeleeuwen het beroemdste en meest bezochte Maria-bedevaartsoord van het Westen, "het middeleeuwse Lourdes". Reeds vanaf het einde van de 11de eeuw kwamen de pelgrimages (ook vanuit Vlaanderen) op gang naar "Onser Vrauwe te Rutsemadoen", het miraculeuze Zwarte Madonnabeeld van Rocamadour. Rocamadour is afgeleid van het Occitaans "Roc Amator" ("Rots van Amadour"). Volgens een 12de eeuwse legende werd Rocamadour gesticht door St. Amadour, de man van de H. Veronica, die Jezus' gelaat afdroogde tijdens zijn kruistocht naar Calvarië. Na Jézus' dood, op de vlucht voor de Romeinse vervolging in Palestina, strandden ze allebei, geleid door een engel, met een gammel bootje aan de kust van Aquitanië. Na de dood van zijn vrouw leefde St. Amadour als kluizenaar op de rotstop van Rocamadour. Hij bouwde een Mariakapel en plaatste er een Lieve Vrouwbeeld in, dat hij uit een boom had gesneden.
In 1166 ontdekte men, onder de Mariakapel een graf met een nog intact gebleven lichaam, dat werd toegeschreven aan de H. eremiet Amadour. Vanaf het einde van de 12de eeuw verwierf Rocamadour een internationale uitstraling, temeer omdat het lag langs één van de 4 grote Franse pelgrimsroutes naar St. Jakob van Compostela. De bedevaarders uit Vlaanderen, op weg naar Compostela, maakten graag een ommetje naar dit zeer populaire Maria-heiligdom. Vanaf de 14de eeuw was Rocamadour één van de verre bestemmingen, waar strafbedevaarders als boetedoening naartoe werden gestuurd door 20 Vlaamse stadsrechtbanken. Naast de tombe van St. Amadour was vooral de O.L.Vrouwkapel de belangrijkste reden voor een pelgrimsbezoek. De beroemde Zwarte Madonna met Kind in de kapel dateert in werkelijkheid uit de 12de eeuw en niet uit de 1ste eeuw! Via een slingerend pad klommen de strafpelgrims op hun knieën langs de 223 treden op de steile flank van de rots naar een reeks van 19 kapellen (waarvan er nog 7 zijn overgebleven). Op het tussenplatform bevinden zich 3 kapellen, toegewijd aan Johannes de Doper, de H. Blasius en de H. Anna. Hogerop staan de H. Verlossersbasiliek, de St-Michaëlkapel, de St. Amadourkerk en - vooral - de kapel (nu basiliek) met het mirakelbeeld van de Zwarte Madonna. Vanaf 1095 konden de pelgrims voor onderdak en eten terecht in een hospitaal, helemaal bovenaan de berg. Het beroemde mirakelbeeld van de Zwarte Madonna van Rocamadour. In 1317 verlieten de monniken het klooster van Rocamadour. Vanaf 1350 - door de 100-jarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland, door pestepidemieën, hongersnood en een forse daling van de temperaturen - ging het met de pelgrimages tijdelijk bergafwaarts. Maar een eeuw later zaten die bedevaarten weer in de lift, omdat de paus in 1472 aflaten had verleend aan de pelgrims, zelfs uitgebreid tot een volle afltaat in de jaren dat Sacramentsdag (60 dagen na Pasen) samenviel met het naamfeest van Johannes de Doper (24 juni). In 1562, tijdens de periode van de godsdienstoorlogen werd door de protestanten veel schade toegebracht aan het heiligdom en werden de relieken, o.m. het lichaam van St. Amadour, verbrand. Tijdens de Franse Revolutie, op het einde van de 18de eeuw, werden alle gebedsplaatsen op de bergflank van Rocamadour leeggeplunderd. Le Puy-en-VelayPanorama van Le Puy-en-Velay. Midden: het bronzen beeld van Notre-Dame de France (1860), op de Corneille-rots; rechts: de kathedraal Notre-Dame. Le-Puy-en-Velay, in Auvergne, was al sinds de vroege Middeleeuwen een geliefd Maria-bedevaartsoord. Vanaf de 11de eeuw stond het ook bij ons zeer bekend onder de benaming "Onse Vrauwe ten Putte". Kerkelijke en burgerlijke rechtbanken in Vlaanderen legden veroordeelden als straf een reis op naar dit heiligdom. "Le Puy Notre Dame" was ook de verzamel- en startplaats van de "Via Podiensis", één der 4 grote historische pelgrimsroutes in Frankrijk naar Compostela. De 4de-eeuwse H. bisschop Evodius bouwde, op verzoek van engelen in een visioen, een Maria-bidplaats rondom een megalithische dolmen op de top van de vulkanische kegelvormige rots Mons Anicius (nu de Mont Corneille) en verplaatste zijn bisschopszetel van Ruessium naar hier. Op het einde van de 4de eeuw bouwde bisschop Scutarius de eerste kathedraal. Karel de Grote kwam er tweemaal naartoe, in 772 en in 800. Ook alle mogelijke andere vorsten kwamen er langs. De heilige Franse koning Lodewijk IX schonk in 1254, bij zijn terugkeer uit het H. Land, aan de kathedraal een ebbenhouten "Zwarte Madonna"-beeld (dat in de Franse Revolutie zal worden vernield), die voortaan massa's bedevaarders lokte. De kathedraal van Notre-Dame du Puy. De huidige romaanse kathedraal Notre-Dame-du-Puy, op de flank van de Rocher Corneille, dateert van de 1ste helft van de 12de eeuw. Het klooster verrees op de resten van een 13de eeuwse vesting. In 1140 werd er een hospitaal voor pelgrims gebouwd tegen de kathedraal. Beneden in de stad bestond er in de 13de eeuw ook een St. Jacobshospitaal. De bloeitijd van Le Puy was in de 15de eeuw, met de invoering van een jubeljaar, telkens wanneer 25 maart samenviel met Goede Vrijdag. In het eerste jubeljaar 1407 ontving men in Le Puy ongeveer 200.000 bedevaarders!
Een andere blikvanger in Le-Puy is, bovenop een 82 meter hoge lavaspits, de kerk Saint-Michel d’Aiguilhe ("St. Michael van de naald"), waarop in de 10de eeuw al een kapel stond, waarvan nog resten zijn bewaard. In de 11de eeuw kwam de huidige grotere kapel in de plaats, gebouwd in Spaans-Moorse stijl. Boulogne-sur-MerAlgemeen zicht op Boulogne-sur-Mer. Boulogne-sur-Mer, nu een kuststad in het Noord-Franse departement Pas de Calais, was in de Middeleeuwen een zeer populair Mariaoord voor Vlaamse bedevaarders. Ook vele strafpelgrims werden er vanaf halfweg de 13de eeuw door kerkelijke en burgerlijke rechtbanken naartoe gezonden als straf voor een bepaald misdrijf. In de Romeinse tijd heette de stad Bononia en was tot de Vrede van de Pyreneeën (1659) de hoofdstad van het graafschap Boonen, dat deel uitmaakte van de Spaanse Nederlanden. Beroemde telgen van die grafelijke familie waren Boudewijn II de Kale, graaf van Vlaanderen en van Boonen (Boulogne) van 879 tot 918, en verder Godfried von Bouillon, de veroveraar van Jeruzalem in 1099, en zijn broer Boudewijn van Boulogne, de 1ste koning van Jeruzalem. De bewaard gebleven rechterhand van het miraculeus Mariabeeld. Volgens een legende trof de plaatselijke bisschop St. Audomarus in 639 in de monding van de rivier La Liane een onbemande houten schuitje aan, waarop een verlicht houten beeld van Maria met Kind stond. Op de plek van een romeinse tempel werd een kapel gebouwd, waarin men het beeld plaatste. Algauw verspreidden zich allerlei mirakelverhalen. In 1090 liet Ste-Ide, de moeder van Godfried van Bouillon, op die plaats een romaanse kerk met crypte bouwen. In de 12de en 14de eeuw onderging de kerk heel wat wijzigingen in gotische stijl en werd een klooster toegevoegd. In 1567 werd ze verheven tot O.L.Vrouwkathedraal. Devotieprentje van Notre-Dame de Boulogne. Tussen de 13de en de 16de eeuw gingen talloze pelgrims bidden voor het beeld van "Onze Vrouw van de Zee". De Franse koning Philippe V liet zelfs een copie van de kerk bouwen nabij Parijs, in Menus-lès-Saint-Cloud. In 1330 was de kerk klaar en de stad werd Boulogne-la-Petite genoemd (nu Boulogne-Billancourt).Tijdens de oorlog tussen Frankrijk en Engeland in de 16de eeuw werd het mirakelbeeld verborgen in een put en pas in 1630 weer op zijn oude plaats teruggezet. Tijdens de Franse Revolutie werd de kathedraal openbaar verkocht en in een ruïne herschapen. Enkel de indrukwekkende eeuwenoude romaanse crypte, ontdekt in 1827, bleef onaangeroerd. In 1793 werd het mirakelbeeld van Maria door de Franse Revolutionairen verbrand. Slechts de rechterhand ervan bleef bewaard, en wordt tot op vandaag vereerd. Mont Saint-MichelLuchtfoto van de Mont Saint-Michel. De abdij op de Mont-Saint-Michel trok in de Middeleeuwen massa's pelgrims, die er de aartsengel Michaël kwamen vereren. Het heiligdom werd gesticht door de H. Aubert, bisschop van Avranches, die vaak kwam bidden op de dit eenzame schiereilandje voor de Normandische kust. Volgens de legende kreeg hij tijdens een visioen van de aartsengel Michaël de opdracht om op deze rotspunt, de "Mont Tombe", een kerk te bouwen, aan hem toegewijd. In 708 begon de bisschop aan de bouw van een kapel en stuurde monniken naar het St. Michael-heiligdom van Monte Gargano (Italië) om er relieken te zoeken. In 709 werd het heiligdom ingewijd. Het rotsachtig eilandje heette voortaan "Saint-Saint-Michel-au-péril-de-la-Mer". Het heiligdom bood slechts plaats aan zo'n 100 mensen en werd in de Karolingische tijd vergroot met kloostercellen errond voor de monniken. In de 9de eeuw groeide de faam van de abdij en de bedevaarders begonnen af te komen. De pelgrimages werden tijdelijk onderbroken door de invallen van de Noormannen. In 966 werd de Mont St.-Michel een benedictijnerabdij. Aankomst van bedevaarders. Miniatuur, 1456. Parijs, Bibl. Nat. In de 11de eeuw begon - boven de Notre-Dame-Sous-Terre kapel - de bouw van een prachtige romaanse abdij, die zou doorgaan tot de 16de eeuw. De nieuwe abdijkerk bevatte 3 cryptes (1031-1047). Daarna werden de kloostergebouwen ("la Merveille") neergezet in gotische stijl, met o.m. een gastenverblijf voor de pelgrims. In 1421 stortte het romaans koor in en werd vervangen in gotische stijl (1446 et 1523). Vanaf de 11de tot de 13de eeuw verloor het aloude heiligdom van de aartsengel Michael op de Italiaanse Gargano-berg aan aantrekkingskracht. De Mont St. Michel werd een van de grote bedevaartsoorden van het Westen. In de 12de eeuw ontstonden een 5-tal pelgrimsroutes. De bedevaarders uit het Noorden (o.m. Vlaanderen) kwamen via Caen, Saint-Lô, Coutances, Saint Pair en volgden vandaar de,kust tot de berg. Gotische kruisgang van de abdij op de Mont Saint-Michel. Franse koningen bezochten het poplaire heiligdom. Onder de dynastie van de Valois werd de H. Michael de beschermer van de koningen van Frankrijk en vanaf de 15de eeuw zelfs de nationale patroon van Frankrijk. Een van de stemmen die Jeanne d'Arc hoorde was die van de aartsengel. De Honderdjarige Oorlog (1337-1453) tussen Engeland en Frankrijk zette wél een rem op de bedevaarten. De Engelsen wierpen een blokkade op rond de berg en verboden in 1422 elke doorgang van pelgrims. Maar niet voor lang. Want ze vonden het financieel interessanter om vrijgeleide te verlenen tegen betaling.
Ook buiten Franrijk was de St. Michael verering zeer verspreid. De aartsengel verdrong zelfs St. Nicolaas als patroon van de kinderen. Dit gaf tijdens de 14de en 15de eeuw de aanzet tot tal van kinder-bedevaarten, niet enkel vanuit Frankrijk maar ook vanuit de Nederlanden, Duitsland en Zwitserland. Meestal wordt de aartsengel Michael afgebeeld met een lans die de draak (van het kwaad) doodsteekt. VézelayDe collegiale St. Magdalenakerk bovenop "de heilige heuvel" van Vézelay. Vézelay, in Bourgondië, was tijdens de Middeleeuwen een bedevaartsoord met Europese uitstraling. Het was ook de verzamel- en vertrekplaats van de "Via Lemovicensis", één van de 4 grote Franse pelgrimsroutes naar St. Jakob in Compostela. Volgens een legende zouden de relieken van Maria Magdalena vanuit St.-Maximin-la-Sainte-Baume in de Provence in 771 zijn overgebracht naar Vézelay in Bourgondië. Een andere legende situeert de overenging in het jaar 882. Toen de monniken van de benedictijnerabdij van Vézelay in 1034 verkondigden dat zij het gebeente van de H. Maria Magdalena in hun bezit hadden en paus Leo IX in 1050 de echtheid ervan ook nog eens openbaar bevestigde, kwamen de pelgrims van heinde en verre haar stoffelijk overschot vereren in Vézelay. Voor de bedevaarders uit Vlaanderen was het dichterbij, goedkoper en makkelijker om hier de heilige te vereren dan in het verre Zuid-Franse St.-Maximin-la-Sainte-Baume. In de 12de eeuw was Vézelay het onbetwiste centrum van de Magdalena-cultus. Het prachtige romaans portaal in het voorportaal van de pelgrims. Vézelay, abdijkerk. Naar het eind van de 13de eeuw kwam het tot een regelrechte concurentieslag tussen St.-Maximin in de Provence (beheerd door de Dominicanen) en Vézelay (van de Benedictijnen). Paus Clemens IV gelastte een onderzoek naar de relieken van Maria Magdalena en werd in 1295 beslecht in het voordeel van Saint-Maximin. Vanaf 1058 tot 1161 viel de abdij onder de voogdij van het de invloedrijk benedictijnerbadij van Cluny. De toevloed van pelgrims werd zo groot, dat de oude abdijkerk te klein werd. In 1096 begon men, boven op de 300 meter hoge heuvel, "la sainte colline" van Vézelay, met de bouw van een romaanse abdijkerk, die werd ingewijd in 1104. Maar in 1120 werd het gebouw getroffen door een brand die aan ruim 1000 pelgrims het leven kostte. Meteen startten de werken voor de heropbouw: De narthex (kerk van de boetepelgrims) was klaar in 1132. Het schip was voltooid in 1185, het koor in 1215. Binnenzicht van de romaanse abdijkerk van Vézelay. In 1538 werd de abdij een collegiale St.-Madeleinekerk met een kapittel van kanunniken, dat de benedictijnermonniken verving. Bij aanvallen van protestantse beeldenstormers in 1569 gingen de kist met de relieken van Magdalena verloren. Tijdens de Franse revolutie werd de voorgevel van de abdijkerk ernstig beschadigd en in de 19de eeuw gerestaureerd door Viollet-le-Duc. St. Josse-sur-MerDe huidige parochiekerk van St. Josse-sur-Mer. Saint-Josse, eertijds bij ons "Sente Joos an der zee" genoemd, is een Noord-Franse plaatsje op 6 km van de zee (tot de 8ste eeuw lag het echt aan zee!), ten zuiden van Boulogne-sur-Mer (nu in het departement Pas-de-Calais). In de late Middeleeuwen trokken veel (straf)pelgrims vanuit Vlaanderen naar "Sint Joos up de zee" voor de cultus van de H. Judocus. Rond het jaar 636 kwam een Bretoense prins Josse (na te hebben verzaakt aan de koningstroon) er 14 jaar lang leven als kluizenaar in Caer-Runiac (nu St.-Josse-sur-Mer). Hij zou bij zijn kluis eigenhandig een gebedsplaats hebben gebouwd, toegewijd aan St. Petrus en aan St. Paulus. Na zijn overlijden in 669 werd hij begraven in zijn gebedshuis. In de 8ste eeuw werd een klein klooster gebouwd op de plaats waar Josse stierf. In 903 vluchtten de monniken met zijn relieken naar het Engelse Winchester om te ontsnappen aan de invallende Noormannen. Na hun terugkeer werd het klooster een bekend pelgrimsoord. Het reliekschrijn van St. Josse in de kerk van St. Josse-sur-Mer. In 1772 werd het klooster gesloten, verkocht en tijdens de Franse Revolutie, in 1789, helemaal verwoest. In de huidige parochiekerk bevindt zich nog het schrijn met de relieken van St. Josse, dat elk jaar op de dinsdag na Pinksteren in processie wordt gedragen tot een calvarie op de top van de heuvel van Bavémont in Airon-Saint-Vaast. Op die plek zou St. Joost, volgens de legende, in 665 een blind meisje hebben genezen na zijn terugkeer van een pelgrimstocht naar Rome. Fragment van de "lijkwade van St. Josse". 10de eeuw. Parijs, Louvre. In 1922 werd een stuk van de lijkwade van St. Josse, waarin de heilige in 1134 werd gewikkeld (geweven in N.O.-Iran, halfweg de 10de eeuw, en na de 1ste kruistocht meegebracht door Étienne de Blois en geschonken aan de abdij) aan het Louvre-museum in Parijs gegeven. Saint Josse werd ook in Bretagne zeer vereerd, o.m. als patroon van de pelgrims, onder de naam Judoc (afgeleid van het Keltische "iud", wat betekent: heer, leider, strijder), waarvan de namen Jocelyn, Jocelyne, Josselin, Josseline, Josquin en Jospin zijn afgeleid. FécampHet koor en de vieringtoren van de abdijkerk in het Normandische Fécamp. Fécamp, een kustplaats in Normandië (40 km ten noorden van le Havre), was vanaf het einde van de 12de eeuw erg in trek bij de Vlaamse pelgrims. In de romaanse kerk van de benedictijnerabdij de la Trinité, gebouwd tussen 1175 en 1220, werd in een tabernakel een flesje bewaard dat, volgens de legende, een reliek van het H. Bloed van Jezus bevatte. Dat bloed zou, volgens de gnostische traditie, door Jozef van Arimathea onder het kruis zijn opgevangen in een loden doosje en gegeven aan zijn helper Nicodemus, farizeeër, bekeerling en volgeling van Jezus. Dat doosje zou in de 1ste eeuw in de stam van een vijgeboom zijn geplaatst, die vanuit het H. Land vanzelf naar de oevers van Fécamp dreef. Onmiddellijk stroomde er een fontein van bloed en de reliek trok vele pelgrims. De naam Fécamp werd later door de monniken etymologisch afgeleid van deze legende: "fici campus" (Latijn voor: "kamp van de vijgeboom"). Het tabernakel met de reliek van het H. Bloed. Fécamp, abdijkerk. Al rond 658 werd in Fécamp een nonnenklooster en kerk (gesticht door de Merovingische graaf Waningus, raadsman van koning Chlotarius III), die de H. Bloedreliek bewaarde. In de 9de eeuw werden de gebouwen verwoest door de Vikings. Richard I zonder Vrees (933-996), 1ste hertog van Normandië, liet in Fécamp een nieuw klooster met kerk bouwen, bevolkt door reguliere kanunniken. Diens oudste zoon hertog Richard II nodigde in 1001 de hervormer Willem van Volpiano, abt van de St. Bénigne-abdij in Dijon, uit om, met een handvol benedictijnermonniken, de abdij nieuw leven in te blazen. 5 jaar later werd de abdij in romaanse stijl vergroot om meer ruimte te bieden aan de pelgrims. Na een brand door blikseminslag in 1168 werd een nieuwe gotische kerk gebouwd, die klaar was in het begin van de 13de eeuw. Het interieur van de abdijkerk in Fécamp. In 1789, onder de Franse Revolutie, werd het klooster compleet geplunderd en vernield. De laatste monniken verdwenen kort daarna. De huidige abdijkerk heeft een klassieke voorgevel. Rond het portaal staan beelden van de 2 stichters van de abdij, de hertogen Richard I en II, die allebei binnen begraven liggen in de zuidelijke dwarsbeuk. Op de viering staat een 65 meter hoge toren. Rond het koor is een omgang met kranskapellen. In één ervan staat een witmarmeren altaar met het tabernakel van het H. Bloed. In het koor bevindt zich nog een fraaie 12de eeuwse reliekhouder. St. Nicolas-de-PortDe gotische basiliek van Saint Nicolas-de-Port. St. Nicolas-de-Port (in Lotharingen, op de oever van de rivier de Meurthe, tegenover Varangéville, op 13 km van Nancy) was in de late Middeleeuwen een bekende bestemming zowel voor devotie-pelgrims als voor strafbedevaarders uit Vlaanderen. In plaats van naar het verre Bari in Apulië (Zuid-Italië) te reizen kwamen ze hier, dichter bij huis, "Sinte Niclaus in Warangeville" vereren. Een vingerkootje van de rechterhand van St. Niklaas uit het reliekschrijn van Bari werd omstreeks 1100 overgebracht door de Lorreinse ridder Aubert de Varangéville naar het dorpje Port bij Nancy (boven-Moezelgebied). Het jaar daarop werd een eerste kerk Saint-Nicolas-de-Port gebouwd, ook wel St.-Nicolas de Varangéville genoemd, waar in een schrijn, in de vorm van een zegenende rechterhand, de Niklaasreliek werd bewaard. ,Wegens de toevloed van pelgrims werd al in 1193 een nieuwe grotere kerk gebouwd. Gouden armreliekhouder met het vingerkootje van Sint Nicolaas. Omdat hertog René II van Lotharingen in 1477 Karel de Stoute, de hertog van Bourgondie, had verslagen in de slag bij Nancy, en zo de onafhankelijkheid van otharingen veroverde, liet hij in 1481 de huidige indrukwekkende kathedraal bouwen in flamboyante gotische stijl, met een 32 meter hoog schip en 28 meter hoge zuilen (de hoogste van Frankrijk!) en met 2 torens van 85 meter hoog. De oude gallo-romeinse plaatsnaam Port werd veranderd in Saint-Nicolas (sinds 1961 voluit St. Nicolas-de-Port). De basiliek herbergt nog altijd de oude reliekhouder van St. Niklaas. Saint-Gilles-du-GardDe vermaarde romaanse westgevel van de abdijkerk in Saint-Gilles-du-Gard. St.-Gilles-du-Gard (in de Provence, tussen Arles en Nîmes) was vanaf de 11de eeuw een druk bezocht pelgrimsoord, ook vanuit Vlaanderen. In de 14de eeuw werden van bij ons zogeheten strafbedevaarders gestuurd naar "sente Gillis in Provenchen". Ze bezochten er, in de crypte onder de kerk, het graf van de legendarische maar bij ons zéér populaire heilige Egidius of Gillis. Hij werd rond 640 geboren in Athene, leefde een aantal jaren als eremiet in een woud nabij Nîmes en stichtte rond 680 in Saint-Gilles een St. Petrus en Paulusabdij, waarvan hij de abt was tot zijn dood rond 724. Volgens de legende werd hij in de crypte van de abdijkerk begraven. De faam van zijn mirakels (ook al tijdens zijn leven) was zo groot, dat in 11de eeuw in héél Frankrijk en al vlug in de rest van Europa (inclusief Vlaanderen) bekend raakte. Overal vond men relieken van de H. Egidius, bij ons in Antwerpen, Brugge en Doornik. De graftombe van St. Gilles in de crypte van de abdijkerk van St.-Gilles-du-Gard. Die bekendheid werd nog groter omdat St.-Gilles de eerste halte was langs de "Via Tolosana" (met vertrekpunt in Arles), een van de 4 grote Franse Jakobswegen naar Compostela. Van 1125 tot 1150 werd boven het graf een romaanse benedictijnerabdij St. Gilles gebouwd. In 1562 werden de abdij en kerk (met uitzondering van de portalen aan de voorgevel, de crypte en een wenteltrap naast het koor) door de Hugenoten verwoest tijdens de godsdienstoorlogen, en pas aan het eind van de 17de eeuw gerestaureerd. Gelukkig werden de relieken van St. Gilles in het geheim overgebracht naar Toulouse. Pelgrimsteken uit Saint-Gilles-du-Gard. 12de eeuw. Pas in 1862 werd een groot deel van de relieken van St. Gilles teruggegeven en 3 jaar later ontdekte men zijn vroegere graftombe. St. Egidius of Gilles was de patroon van de bedelaars, de kreupelen, de herders, de jagers, de schipbreukelingen, enz. Hij werd aangeroepen bij brand, dorheid, storm en ongeluk, bij geestelijke nood, verlatenheid, nachtangst, pest (zwarte dood), geestesziekten, epilepsie, melaatsheid en onvruchtbaarheid bij mens en dier. Les Saintes-Maries-de-la MerDe-12de eeuwse versterkte kerk van Les Saintes-Maries-de-la Mer. Les Saintes-Maries-de-la Mer (een vissersplaats aan de Middellandse Zee, hoofdplaats van de Camargue) werd in de late Middeleeuwen druk bezocht door pelgrims voor de verering van de zogeheten "Drie Maria's". Dat waren Maria Magdalena, Maria Salome (de moeder van de apostelen Jacobus de Meerdere en Johannes, plus de apocriefe zus van de Maagd Maria) en Maria van Kleophas (moeder van de apostel Jacobus de Mindere). Deze 3 vrouwen, die als eersten het lege graf van Jezus bezochten, vaarden, samen met Jozef van Arimathea, naar de Egyptische havenstad Alexandrië. Volgens een aloude Provençaalse legende arriveerden ze later met een bootje op het strand van het huidige Saintes-Maries. Al in de 6de eeuw liet de H. Cesarius (+ 542), aartsbisschop van Arles, daar een Merovingisch H. Mariaklooster en kapel bouwen. Die plaats werd later ook "Notre-Dame de la Barque" (O.L.Vrouw van de Boot) ofwel "Saintes Maries de Ratis" genoemd. De "3 Maria's" bij Jezus' lege graf. Nicolaus Haberschrack, 1470. Krakow, Naradowe Museum In de 11de en 12de eeuw verrees daar de huidige kerk met vestingen errond en de plaats heette voortaan "Notre Dame de la Mer" genoemd. Midden de 18de eeuw werd deel van interieur van de kerk herbouwd. Ook de klokketoren onderging tal van wijzigingen, de laatste in 1901. Tijdens de Franse revolutie werden de kerk en de kantelen ervan gedeeltelijk vernield en in 1873 gerestaureerd. In 1448 ontdekte men de relieken toegeschreven aan de heiligen Maria Jacobe en Maria Salome. Dat bracht bedevaarten op gang en jaarlijks feestelijkheden op 24 mei en eind october. AvignonPanorama van het pausenpaleis in Avignon. Avignon, een stad in Z.O.-Frankrijk, niet ver van Orange was in de late Middeleeuwen een verplichte reisbestemming voor Vlaamse strafbedevaarders, "Avenioen" genoemd. Tussen 1309 en 1417 was Avignon "la Cité des Papes". 9 opeenvolgende Franse pausen, te beginnen met Clemens V (in 1305 als aartsbisschop van Bordeaux verkozen tot paus), resideerden tot 1376 in "Babylonische Gevangenschap" in Avignon, in plaats van in Rome. In 1377 bracht Gregorius XI de pauselijke residentie terug naar Rome. De Franse kardinalen erkenden deze paus in Rome niet en kozen het jaar daarop een Franse tegenpaus Clemens VII, die in Avignon verbleef, en veroorzaakten daarmee het fameuze "Westers Schisma". Twee pausen tegelijk regeerden dus over de katholieke kerk tot het Concilie van Konstanz (1417), dat een eind maakte aan het schisma. "Westers Schisma" veroorzaakten, waardoor er in de katholieke kerk 2 pausen regeerden, een in Rome en een tegenpaus in Avignon, die mekaars gezag niet erkenden. De eerste Clemens V verbleef in het Domikanerklooster, zijn Franse opvolger Johannes XXII bouwde het bisschopppelijk paleis, naast de kathedraal, uit. Pas met het Concilie van Konstanz (1417) kwam een eind aan het schisma. De gotische audiëntiezaal van het Pausenpaleis in Avignon. Het huidige reusachtige gotische pausenpaleis ("Palais des Papes") is een dominant en burchtachtig gebouw op een rots, aan de linkeroever van de Rhône. Het paleis, met 5 meter dikke muren en met 39 torens, beslaat een oppervlakte van ongeveer 15.000 m². De bouw verliep in 2 fasen: "le Vieux-Palais" (1335-1342) en een forse uitbreiding met "le Nouveau-Palais" (1342-1352), pas helemaal voltooid in 1370. Het hélé historische centrum, met het pauselijk paleis en het bisschoppelijk ensemble was omgeven door een hoge stadsmuur van 4,2 kilometer lang met zeven poorten. Het geheel bleef tot de Franse Revolutie deel uitmaken van de Pauselijke Staten. Nog een blikvanger in Avignon is de beroemde Pont St. Bénézet (bekend van het lied "Sur le pont d'Avignon, on y danse..."). St.-Maximin.De basiliek Sainte-Marie-Madeleine in Saint-Maximin-la-Sainte-Baume. St.-Maximin (nu een gemeente in het Zuid-Franse departement Var) was in de late Middeleeuwen een beroemd bedevaartsoord zowel voor devotie- als voor strafpelgrims. "Te sente Marien Magdalenen ter Balme" brachten ze een bezoek aan de sarcofaag met het stoffelijk overschot van de H. Magdalena, in de crypte onder de gotische kathedraal (1295-1532). De Dominicanen van het klooster ernaast, waren de behoeders van het graf, dat een druk trefpunt was voor pelgrims. Maria Magdalena. Titiaan, 1533. Firenze, Palazzo Pitti. Volgens een aloude Provencaalse legende zouden de zogeheten "Drie Maria's", Maria Magdalena, Maria Salome (de moeder van de apostelen Jacobus de Meerdere en Johannes) en Maria van Kleophas (moeder van de apostel Jacobus de Mindere), samen met de H. Lazarus en zijn zus de H. Martha en met Jozef van Arimathea, het H. Land zijn ontvlucht naar Alexandrie, en later met een gammele boot zonder roer of zeil de Middellandse Zee zijn overgestoken en gestrand in het huidige Les Saintes-Maries-de-la-Mer, in de Camargue. Maria Magdalena zou gepredikt hebben in de Provence en veel bewoners hebben bekeerd. Daarna zou ze 30 jaar lang een teruggetrokken leven hebben geleid nabij St.-Maximin in een afgelegen grot, "La Baume" genoemd (baume of bama zijn Provencaalse woorden voor "grot"). Na haar dood werd ze begraven in een gallo-romeinse crypte. La Sainte Baume, de grot waarin Maria Magdalena leefde en haar schedel nog wordt bewaard. Vele pelgrims gingen vanuit St. Maximin naar het vlakbij gelegen gebergte, nu "Massif de la Sainte-Baume" genoemd, tot bij het heiligdom "Sente Marien Magdalenen inde Woestine", de spelonk waarin Maria Magdalena haar laatste levensjaren had doorgebracht in gebed en boetedoening. Vanaf de 11de eeuw verlegde de Maria Magdalena-cultus zich naar Vézelay, waar de benedictijnermonniken beweerden het gebeente van de heilige te bezitten. Toen paus Clemens IV echter in 1295 verklaarde dat het stoffelijk overschot van Maria Magdalena zich nog steeds in Saint-Maximin bevond, kwamen de pelgrims in groten getale terug naar haar graf in de Provence. In de grot van Saint-Maximin-la-Sainte-Baume wordt nog steeds een reliekhouder met de schedel van Maria Magdalena vereerd. St. Guilhem-le-DésertZicht op het romaans koor van de abdij van St. Guilhem-le-Désert. St. Guilhem-le-Désert (nu een middeleeuws uitziend dorp in de smalle vallei van de Gellone, nabij Montpellier) kreeg tijdens de Middeleeuwen veel pelgrims op bezoek. Ook vanuit Vlaanderen trokken bedevaarders naar "tsente Willems", het graf van St. Guilhem in de crypte onder de kerk van de benedictijnerabdij. Deze abdij werd rond 806 door St. Guilhem zélf opgericht. Omdat het heiligdom lag langs de "Via Tolosana" (met Arles als vertrekplaats), een van de 4 grote Franse pelgrimsroutes naar Compostela, hielden vele pelgrims er halt, afkomstig van Z.O.-Europa en Italië. Ze vereerden niet enkel de reliek van de H. Willem, maar ook een relikwie van het H. Kruis, die Karel de Grote ooit kreeg van de patriarch van Jeruzalem en schonk aan St. Guilhem en zijn klooster. Reliek van St. Guilhem in de linkervleugel van het kloosterpand. Guilhem (Occitaans voor de Nederlandse naam Willem en de Franse naam Guillaume), ook wel "Guillaume au Cornet" (Willem met de Hoorn) of "Guillaume de Gellone" (Willem van Gellone) werd, volgens een middeleeuwse legende, rond 752 geboren als zoon van Theodoric, de graaf van Autun én van Aldana, een dochter van de Frankische hofmeier Karel Martel. Daarmee was hij een neef én tegelijk paladijn van Karel de Grote. Deze laatste stelde hem aan als voogd over zijn minderjarige zoon Lodewijk de Vrome, onderkoning van Aquitanië. Willem mocht zich tot de meerderjarigheid van Lodewijk hertog van Aquitanië noemen. Willem vocht ook in Zuid-Frankrijk tegen de Saracenen en veroverde o.a. het gebied rond Orange. Uit dankbaarheid benoemde Karel de Grote hem in 790 tot graaf van Toulouse. Na de dood van zijn vrouw in 804 werd Willem kluizenaar en stichtte 2 jaar later een benedictijnerabdij in Gellone (vanaf 1066 St. Guilhem-le-Désert genoemd), waar hij overleed in 812. Zijn heldendaden worden o.a. beschreven in "Spieghel Historiael", een 13e eeuwse kroniek van Jacob van Maerlant. Interieur van de abdijkerk van St. Guilhem-le-Désert. Tijdens de Franse revolutie werd het kloostergebouw systematisch ontmanteld. Op het einde van de 19de eeuw werd, op kosten van de Amerikaanse miljonair John D. Rockefeller II, een groot deel van de kloostergang, met zijn zuilen en beeldhouwwerken, afgebroken en in 1906 gereconstrueerd in het museum "The Cloisters" in New York. Andere delen van de abdij kwamen terecht in het archeologisch museum van Montpellier en in privé-verzamelingen. Daardoor is in St. Guilhem-le-Désert nu nog enkel de abdijkerk met de crypte eronder en met de 15de-eeuwse klokkentoren overgebleven. ConquesHet bevallige Zuid-Franse dorpje Conques rond de abdij Ste.-Foy. Conques, een mooi ogend middeleeuws dorp in Zuid-Frankrijk, was in de Middeleeuwen een belangrijke etappeplaats op de route naar Compostela. De pelgrims kwamen er in het koor van de benedictijnerabdijkerk de reliek vereren van de heilige maagd en martelares Foy (afgeleid van het Latijnse woord "fides", wat in het Frans "foi" betekent, en in het Nederlands "geloof") een 12-jarig meisje uit het verderop gelegen Agen, dat in het jaar 303, tijdens de vervolgingen onder de Romeinse keizer Diocletianus, de marteldood stierf. Reeds rond 730 werd er in Conques een Saint-Sauveurkerk en -abdij gebouwd, onder aanstuwen van Pepijn de Korte en Karel de Grote. In 819 namen de monniken de regel van Benedictus aan. Het 10de-eeuwse reliekschrijn van Sainte-Foy in de schatkamer van de abdij in Conques. Volgens de legende ging een handige monnik Ariviscus van Conques in 866 de relieken van Ste. Foy stelen in de kerk van Agen, om zo meer bedevaarders naar zijn abdij te lokken. Vanaf toen nam het aantal mirakelen én pelgrims toe, wat meteen bewees dat de roof verantwoord was. De schedel van Sainte Foy werd bewaard in een prachtig gouden schrijn (985), dat de heilige voorstelt als majesteit gezeten op een troon, met de kroon van haar martelaarschap op het hoofd en gehuld in een met edelstenen bezaaid gouden kleed. Volgens een onderzoek uit 1954 zou het gouden hoofd mogelijk dateren uit de -laat Romeinse Oudheid ofwel een dodenmasker zijn uit de 4de eeuw. De 2 armen zouden pas in de 16de eeuw zijn toegevoegd. Het vermaarde romaans tympaan van het westportaal van de Ste.-Foy-abdijkerk in Conques. De huidige romaanse abdijkerk staat op de grondvesten van een kleine 11de-eeuwse basilica-kerk en was voltooid rond het jaar 1120. De kerk heeft de typische plattegrond van een zogeheten bedevaartskerk (o.m. een kooromgang met kranskapellen en een dwarsbeuk met zijbeuken, om de bedevaarders makkelijker te laten wandelen rond het reliekschrijn), zoals in Compostela, Toulouse, Tours en Limoges. Na een vervalperiode in de 14de en 15de eeuw kreeg de abdij in 1424 een profane bestemming. Tijdens de Franse Revolutie lagen de gebouwen er verlaten bij, maar de vele relieken en kunstschatten waren door de bewoners vooraf in veiligheid gebracht! Het klooster werd rond 1830 afgebroken maar 7 jaar later gerestaureerd. In 1875 werden de relieken van Ste.-Foy teruggevonden. MoissacHet beroemde tympaan van het zuidportaal van de verdwenen St. Pierre-abdijkerk in Moissac. Moissac (nu een gemeente in de regio Midi-Pyrénées) was tijdens de Middeleeuwen een drukbezochte halte langs de "Via Podiensis" (met vertrekplaats in Le-Puy-en-Valais), een van de 4 grote Franse pelgrimsroutes naar Compostela. De voorbijtrekkende bedevaarders brachten er een bezoek aan de benedictijnerabdijkerk St. Pierre. Er waren voor hen in Moissac meerdere gasthuizen. Volgens de legende werd de abdij gesticht in 506 door de Frankische koning Clovis, maar in werkelijkheid werd ze opgetrokken in de 7de eeuw door St.-Didier, bisschop van Cahors. Vanaf 1047 kwam het klooster onder het gezag van de machtige benedictijnerabdij van Cluny (Bourgondië). Na de opeenvolgende vernielingen vanaf de 8ste tot de 10de eeuw, aangericht door de Moren, de Noormannen en de Hongaren, werd in de 12de eeuw het huidige romaanse kloostercomplex opgetrokken en ingewijd in 1063. In 1626 moesten de monniken plaats maken voor Augustijnse reguliere kanunniken. De romaanse kruisgang van de benedictijnerabdij St. Pierre in Moisac. In 1793, tijdens de Franse Revolutie, ging het klooster dicht, werd geplunderd en openbaar verkocht, maar het gebouw zélf bleef gespaard van vernielingen. Bij de aanleg van een spoorweg in de 19de eeuw werden evenwel de refter en de keuken van het klooster afgebroken. Het zuidportaal (1110-31) van de abdijkerk, met name het tympaan en het beeld van de profeet Jeremias, plus de kloosteromgang (1059-1131) vormen nu nog absolute hoogtepunten van de romaanse beeldhouwkunst in Europa. Het gaat hier om een van de best bewaarde en mooiste kloostergebouwen van Frankrijk. LimogesDe kathedraal St.-Etienne in Limoges. Limoges, nu hoofdplaats van de Limousin en gelegen aan de rivier de Vienne, werd al rond 10 v.Chr. gesticht door Keizer Augustus met de naam Augustoritum. Al vanaf de vroege Middeleeuwen wordt daar de H. Martialis, de eerste bisschop van de stad, vereerd. Limoges was erg in trek bij de bedevaarders, temeer omdat de stad lag langs de "Via Lemovicensis" (met Vézelay als vertrekpunt), een van de 4 grote middeleeuwse Franse St. Jakobswegen naar Compostela. Martialis behoorde tot een groep van 7 missionairssen, die in 251 vanuit Rome naar Gallië werden gestuurd om er te missioneren. Hij zou er ten tijde van de vervolgingen van keizer Decius, samen met 2 priesters de marteldood zijn gestorven en zijn begraven op een gallo-romeinse necropool, buiten de oude stadsmuren van Limoges. Boven de grafcrypte van Martialis verrees een heiligdom, dat vanaf de Merovingische koningen een geliefd pelgrimsoord werd. De St. Martialisbrug, waarover de middeleeuwse Compostelagangers stapten. In de 9de eeuw werd bij het graf van Martialis een abdij gesticht, die vanaf het jaar 1000 een beroemd artistiek en cultureel centrum werd: in het scriptorium werden prachtige miniaturen geschilderd. Ook muziek-partituren op perkament van para-liturgische gedichten, waaruit, in de 12de eeuw, de beroemde lyrische poëzie van de Occitaanse troubadours en minnezangers is gegroeid. Vanaf de Middeleeuwen waren er in Limoges 2 aparte woonkernen:
PérigueuxDe basiliek St.-Front in Périgueux. Périgueux, een stad in de Dordogne, in Z.W.-Frankrijk, was een drukbezochte bedevaartsplaats in de Middeleeuwen. De stad lag langs de "Via Lemovicensis" (met vertrekplaats Vézelay), een van de 4 grote Franse St. Jacobspelgrimswegen naar Compostella. Volgens de overlevering zou Sint Front in de 3de eeuw de Dordogne-streek hebben gekerstend. Vast staat dat in er de 6de eeuw een kapel stond boven het graf van St.-Front, even buiten de 3de eeuwse Gallo-Romeinse stadsmuren (waarvan een deel nog bestaat) van Périgueux. In de 10de eeuw bevond zich op die plaats een (inmiddels verdwenen) abdij, die zich bezighield met de opvang van de pelgrims. Rond de abdij groeide een tweede woonkern, "Le Puy-Saint-Front" geheten. In de 11de eeuw werd daar de kapel boven St.-Front's graf vervangen door kerk, die tijdens oorlogsgewoel in 1120 afbrandde. Romaans interieur van de basiliek St.-Front in Périgueux. Later in de 12de eeuw werd de bouw aangevat van de huidige romaans-byzantijnse bedevaartskerk van Saint-Front, die klaar was in 1173. Door haar grondplan in de vorm van een Grieks kruis en haar 5 grote koepels toonde ze nogal wat gelijkenis met de San Marcobasiliek in Venetië én met de Apostelenkerk in Constantinopel. Rond diezelfde tijd werd in de oorspronkelijke stadskern, "La Cité", de huidige romaanse kathedraal Saint-Etienne-de-la-Cité gebouwd. In 1669 moest deze laatste haar titel van kathedraal én haar bisschopszetel afstaan aan de Saint-Frontkerk, die in de 19de eeuw ingrijpend werd veranderd door de architect van de Sacré-Coeur in Parijs. ArlesRomaans westportaal met het beroemde tympaan van het Laatste Oordeel (1190). Arles, kathedraal St.-Trophime. Arles, gelegen vlakbij de Camargue aan de oever van de Rhône, was in de Middeleeuwen de vertrekplaats van de "Via Tolosana", één van de 4 grote Compostela-pelgrimsroutes in Frankrijk. Arles werd gesticht door de Grieken in de 6de eeuw voor Christus. Vanaf 123 voor Christus tot de 5de eeuw na Christus was Arelas een van de belangrijke steden van het Romeinse Rijk, waarvan het theater, de arena, de thermen (=baden) en de necropool Alyscamps tot op heden zijn overgebleven. Volgens de overlevering werd in het jaar 251 Saint-Trophime (Trophimus), samen met 6 andere missionarissen-bisschoppen door de paus naar Gallië gezonden om er het evangelie te prediken. Hij was de eerste bisschop van Arles en werd begraven bij de romeinse necropool Alyscamps. In de 5de eeuw verrees boven de crypte met zijn graf een kerk, toegewijd aan Saint-Honoré, een latere bisschop van Arles. Zuil met beeld van St.-Trophime. Arles, kloostergang, 1180. Op de grondvesten van een 5de eeuwse kerk verrees in de 12de eeuw de prachtige romaanse kathedraal St. Trophime. Vele pelgrims kwamen er in de crypte de tombe van de H. bisschop Trophime vereren. Daarnaast bouwde men, vanaf de 2de helft van de 12de tot het einde van de 14de eeuw, een abdij met de beroemde kruisgang, waarvan de noord- en oostgalerij met hun gesculpteerde zuilen schoolvoorbeelden zijn van provencaalse romaanse kunst. De gallo-romeinse gravenlaan "les Alyscamps" met de St. Honoratiuskerk, vertrekplaats van de St.-Jakobs pelgrimsweg "Via Tolosana" naar Santiago de Compostela. Buiten de oude Romeinse stadsmuren van Arles, langs de Romeinse heerweg Via Aurelia (die Italië verbond met Spanje), ligt de bekende necropool "les Alyscamps" (provencaalse afgeleide van het Latijn "Elisii Campi", in het Frans "Champs Elysées", in het Nederlands: "Elysesche Velden" oftewel: "verblijfplaats van de gelukzaligen"). In de laat-Romeinse stonden er stenen grafkisten van rijken, en vanaf de vroeg-christelijke tijd tot in de Middeleeuwen ook sarcofagen van heiligen. Aan het eind van deze dodengang werd vermoedelijk St.-Trophime, de eerste bisschop van Arles, begraven rond het jaar 300. Vlakbij staat de onafgewerkte romaanse kerk van Sint Honoratus, die dateert uit de 12de eeuw. Deze kerk was in de Middeleeuwen het eigenlijke startpunt van de pelgrimsweg "Via Tolosana" richting Compostela. Compostela. De romaanse abdijkerk Saint-Maur van Montmajour. In Montmajour, enkele kimometers ten noordoosten van Arles, bevindt zich de voormalige abdij Saint-Maur. Vanaf het begin van de 11de eeuw werd deze abdij druk bezocht door bedevaarders, omdat de benedictijnermonniken een splinter van het Kruis bezaten. Tussen 1130 en 1180 werden de huidige crypte en de abdijkerk gebouwd. Vanaf het einde van de 12de eeuw kon de kostbare kruisreliek worden vereerd in een afzonderlijk opgetrokken H. Kruiskapel, met grondplan in klaverbladvorm. Er brak in de 13de eeuw een vervalperiode aan. Tijdens de Godsdienstoorlogen diende de abdij als kazerne. Tijdens de Franse Revolutie werd het klooster verkocht en grote delen ervan werden gesloopt. Vanaf 1872 tot 1955 werden de tot ruïne vervallen kerk met haar crypte, de aanpalende kloostergebouwen en de H. Kruiskapel gerestaureerd.
|