|
Pelgrims met staf en reistas. Miniatuur, 15de eeuw. Chantilly, Musée Condé. Reeds vanaf de hoge Middeleeuwen onderscheidden de pelgrims zich niet enkel door hun kledij van de gewone reizigers, maar ook door bepaalde attributen. Ze droegen bepaalde karakteristieke voorwerpen waardoor ze meteen als bedevaarders herkenbaar waren en dus onderweg op onderdak, voedsel, hulp en bescherming konden rekenen. Twee essentiële attributen waren de pelgrimsstaf en de reistas ("palster ende scerpe" in het Middelnederlands). Ze behoorden allebei tot de standaarduitrusting en hadden een diepe sacrale en symbolische betekenis. In de beeldende kunsten droegen ook Jacobus, Judocus en Rochus deze 2 rekwisieten als kenmerken van hun patroonschap van de pelgrims. In Vlaanderen werd het op pelgrimstocht gaan omschreven door de uitdrukking "palster ende scerpe nemen", het oppakken van de staf en ransel. Dat ging bij het vertrek gepaard met een speciale liturgische plechtigheid, waarbij de staf en de eetzak door de priester werden gezegend en overhandigd aan de pelgrim(s). de pelgrimsstafGeldzaakjes regelen met reisstaf in de hand. Miniatuur, 15de eeuw. Chantilly, Musée Condé. De pelgrimsstaf (Latijn: "baculus"; Frans: "bourdon"; Middelnederlands: "palster") was een houten stok, tot en met de 14de eeuw korter dan de lichaamslengte van de pelgrim, met doorgaans bovenaan één appeltje bolvormige knop en onderaan een smeedijzeren punt. Vanaf de 15de eeuw werd de staf steeds langer en stak uit tot boven het hoofd van de bedevaarder. In het midden was een stevige knop met handgreep eronder. Bovenaan waren er gewoonlijk 2 bolronde knoppen, één aan de top en één wat lager. Vanaf de 16de eeuw werd tussen beide bollen vaak een haak aangebracht, om er de drinkfles of kalebas, de ransel of een Jakobsschelp aan te hangen. De wandelstaf had 2 praktische functies : Jacobus steunend op zijn pelgrimsstaf. Fresco, 14de eeuw. Rabastens, Eglise Notre-Dame
Aan de pelgrimsstaf werd vanaf de 12de eeuw een symbolische betekenis toegekend. Hij bood een soort van "moreel houvast". Net zoals de lans van de H. aartsengel Michael hielp de staf de dolende mens om te strijden tegen de verlokkingen van de duivel en het kwade van zich af te houden. In de late Middeleeuwen hield de staf ook een verwijzing in naar het kruishout dat Jezus droeg naar Calvarië. de etenstasDe pelgrim Jacobus en knielende monnik. Glasraam, 16de eeuw. (Antwerpen, Maagdenhuismuseum) De reistas (Latijn: "pera", "capsella" of "sporta"; oud-Frans: "escharpe" of "escherpe", afgeleid van het Frankische "skerpa"; Middelnederlands: "scerpe") was een ander essentiëel attribuut van de pelgrim. Het was een buidelzak in linnen of (herten)leder die naar vorm en afmeting erg kon variëren. Hij diende om er brood en andere mondvoorraad in te bewaren (om van de ene stopplaats naar de volgende te stappen) en werd met een riem over de rechterschouder gedragen. pelgrim met staf en reistas. Fresco, 13de eeuw. (Villeneuve-d'Aveyron, H. Grafkapel) Deze ransel had vanaf de 12de eeuw voor de bedevaarders een diepe symbolische waarde en vertoonde inzake vormgeving 3 religieuze betekenissen:
de drinkbusdrinkbussen in geglazuurde steen (links) en aardewerk (rechts) Tot de standaarduitrusting van de middeleeuwse pelgrim behoorde ook een drinkbus. Deze was in metaal (tin) of geglazuurd aardewerk en had de vorm van een betrekkelijk platte kruik, voorzien van ophangogen aan de bovenzijde. Deze veldfles hing met een lange smalle riem op de buik of over een schouder, of was - vanaf de 17de eeuw - aan de gordelriem vastgemaakt. St. Jakob als pelgrim met staf en drinkbus. Roncesvalles, Real Colegiata de Santa Maria. Vanaf de 16de eeuw bengelde deze of een tweede exemplaar aan een haakje, dat zich bevond tussen de 2 appeltjes bovenaan de wandelstok. een collectie kalebassen Op vele afbeeldingen van pelgrims en van de H. Jacobus wordt een gedroogde en uitgeholde kalebas (= pompoenachtige vrucht in de vorm van een peer) als drinkbus getoond. ampullen
Het dragen van bedevaartsampullen dateert vanaf de vroege 12de eeuw, of mogelijk zelfs van het einde van de 11de eeuw. Maar eigenlijk hebben ampullen een traditie die ver teruggaat tot de laatantieke en vroegchristelijke tijd. Er bestonden ampullen in allerlei vormen. Vaak waren ze rond en plat met een bolle buik en met vaasvormige uitstulping hals bovenaan met een sluitdop. Ampullen hadden ook als eens de vorm van een schelp, niet per se van de Jakobsschelp van Compostela, want de schelp was in de loop van de Middeleeuwen het algemeen pelgrimssymbool geworden. Ampullen waren vervaardigd in aardewerk, in glas (soms in de vorm van een flesje) en - vanaf de late Middeleeuwen - in metaal, meestal in een goedkope want relatief gemakkelijk en snel te produceren lood-tinlegering, maar soms in edelmetaal (zilder en goud) of in brons. Ze vertoonden vaak allerlei versieringen, zoals decoratieve patronen, ruitvormig traliewerk, bloemmotieven, schelpdecoratie, heraldische motieven, de plaatsnaam van het pelgrimsoord of een duidelijk zichtbare religieuze afbeelding die karakteristiek was voor de plaats van herkomst. De ampullen waren in de Middeleeuwen feitelijk reliekhouders "van de kleine man", omdat ze gevuld waren met een gewijde vloeistof, afkomstig uit een bedevaartsplaats. Omdat de ampul letterlijk een tastbaar stukje van het heiligdom zélf bevatte kreeg ze a.h.w. een toegevoegde waarde tegenover de andere pelgrimattributen en - tekens (insignes), die "slechts" in contact waren geweest met het pelgrimsoord. En toch waren bijv. de insignes véél populairder dan ampullen! De ampullen waren gevuld met een vloeibare substantie zoals
De pelgrims droegen de ampul, met haar gewijde inhoud, zorgvuldig verborgen onder hun kleren, of juist goed zichtbaar als een soort van amulet, aan een koord om de nek gehangen. De dragers ervan wisten zich hiermee verzekerd van een veilige terugtocht en van bescherming tegen ziekten en allerlei andere nare zaken, die hen tijdens of na de reis konden overkomen. De kostbare inhoud van de ampul werd ofwel zorgvuldig bewaard bijv. als uitstekend afweermiddel tegen hekserij en tovenarij, ofwel... snel opgebruikt, vanwege het wijd verbreide geloof in de geneeskrachtige werking ervan. De inhoud van de ampul werd dan als medicijn gedronken of op de huid gesmeerd tegen de meest uiteenlopende kwalen. miniatuurklokjesDe pelgrims droegen graag een of meer kleine gewijde klokjes, vaak aangebracht op de ransel of als versiering op de wandelstaf. Deze belletjes ("schellen" in het Middeelnederlands) waren op een of andere manier magisch beladen: door hun klank verspreidden ze de heilzame kracht en zegening van het heiligdom van herkomst, zo ver als het geluid ervan werd gehoord. De meest bekende miniatuurklokjes waren die van Thomas Becket uit Canterbury (vanaf de 14de eeuw) en van de H. Antonius kluizenaar en abt. gebedssnoergebedssnoeren uit de 15de en 16de eeuw Vanaf het einde van de ME kwam er een godvruchtig accessoire bij, dat ook tot de basisuitrusting behoort van de hedendaagse pelgrim, namelijk een gebedssnoer met kralen, variërend in aantal, vorm, kleur en materiaal, aangevuld met een kruisje, en/of hangertjes en/of medaillons. Dit gebedssnoer, om de pols gehangen of aan de gordelriem vastgemaakt, werd vanaf de 15de eeuw rozenkrans of paternoster werd genoemd. De bedevaarders maakten in de late Middeleeuwen ook wel eens gebruik van boetekoorden, een bedelnap of kleppers. De zogeheten strafbedevaarders, veroordeeld door een kerkelijke of burgerlijke rechtbank, droegen soms kettingen of ijzeren banden rond armen en/of benen mee. Tot de uitrusting van de bedevaarders behoorden ook pure gebruiksvoorwerpen zoals een houten eetschoteltje, een mes in de schede, enz. pelgrimshoorneen middeleeuwse pelgrimshoorn De middeleeuwse pelgrims gingen graag op stap met een hoorn. Bij processies en reliektoningen in het bedevaartsoord was het de gewoonte om het heilig voorwerp met hoorngeschal en oorverdovend gejuich te begroeten. Omdat die het meest werd gebruikt in Aken werd hij ook wel "aakhoorn" genoemd. Er waren 2 soorten hoorns:
documentendoospelgrimsattributen met o.m. documentendoos. Jombles, pariculiere verzameling. Vele bedevaarders vertrokken van huis met een (meestal) ijzeren doos, waarin ze zorgvuldig hun aanbevelingsbrieven (bijv. van de plaatselijke priester of kloosterabt), adelbrieven, identiteitsbewijzen, vrijgeleiden, enz. opborgen. Ze droegen deze doos met een riem om de schouder of maakten ze vast aan hun buikriem. Deze kostbare documenten waren vooral noodzakelijk in de perioden dat de pelgrimswegen onveilig werden gemaakt door oorlogen of door steeds meer valse pelgrims werden bewandeld . Wie vanaf de 17de eeuw geen soortgelijke brieven kon voorleggen riskeerde de derde keer zelfs een veroordeling tot levenslang roeien op de galeien! "Compostela"-certificaat van een Zwitserse pelgrim uit 1608 Onderweg verzamelden de pelgrims zoveel mogelijk bewijsbrieven, -stempels en -zegels van het bezoek aan heiligdommen, bijkomende aanbevelingsbrieven van gasthuizen en kloosters, getuigschriften e.d. In het eigenlijke bedevaartsoord kregen ze een certificaat van biecht en communie en een bewijsstuk van de volbrachte tocht (in Santiago was en is dat de bekende "Compostela").
|