|
Het Laatste Oordeel. Romaans tympaan boven ingangsportaal. Conques, Ste-Foye abdijkerk
het hiernamaalsTijdens de Middeleeuwen stond de verering van de heiligen en hun relieken centraal in de pelgrimstochten. Maar bedevaarten waren tevens onlosmakelijk verbonden met het leven na de dood. De christenen in het algemeen, en de bedevaarders in het bijzonder, bekommerden zich in hoge mate om hun lot en dat van anderen in het hiernamaals.Het Laatste Oordeel. Rogier van der Weyden. Altaarretabel. 1448-51. Beaune, Hôtel-Dieu. Op de Dag des Oordeels, aan het einde der tijden, zullen alle doden uit hun graven herrijzen. Over hen en over de dan levenden zal door God een oordeel worden geveld, overeenkomstig hun levenswandel. Dat besef leefde héél sterk. Het Laatste Oordeel was niet zonder reden één van de hoofdthema's in de christelijke kunst. In de middeleeuwse kerken en kathedralen waren beeldhouwwerken (aan het ingangsportaal) en muurschilderingen aangebracht waarop het Laatste Oordeel stond afgebeeld, om de bezoeker te herinneren aan wat na hun dood zou volgen: het hiernamaals. De middeleeuwers geloofden dat overledenen naar een van deze plaatsen gingen:
De hemel. Miniatuur uit getijdenboek, 1412. Gebr. Van Limburg. Chantilly, Musée Condé.
aflatenOorkonde uit 1418 waarin kardinalen 100 dagen aflaat verlenen aan de bezoekers van het klooster van de Grand-Saint-Bernardpas. Tijdens de Middeleeuwen ontwikkelde zich sterk de leer over de aflaten. Een aflaat (in het Latijn: indulgentia) is de kwijtschelding door de Kerk - onder bepaalde welomschreven voorwaarden - van tijdelijke straffen (penitentie of boetedoening) voor zonden, die eerder al tijdens de biecht waren vergeven. Een tijdelijke aflaat bewerkte de gedeeltelijke verlossing van de tijdelijke zondestraffen. Door een volle aflaat worden alle tijdelijke zondestraffen kwijtgescholden. Zo'n aflaat kon zowel worden bekomen voor zonde(n) tijdens het eigen leven als voor zonde(n) van afgestorvenen die in het vagevuur verbleven. pauselijke aflaatbrief voor het Duitse bedevaartsooord Wilsnack. De kerk verbond een (gedeeltelijke of volledige) kwijtschelding van tijdelijke zondestraffen aan het verrichten van bepaalde vrome werken of vormen van boetedoening. Gedeeltelijke aflaten voor bepaalde vorme daden waren vanaf de 11de eeuw zéér verspreid. Het zoeken en verwerven van aflaten (in het Middelnederlands: "pardoenen") voor zichzelf of voor overledenen werd zelfs één van de hoofdmotieven om een pelgrimstocht te ondernemen. Bij de ingang van bedevaartskerken hing een aanplakbord met een lijst van de te verdienen aflaten. Er verschenen zelfs boekjes ("libri indulgentiarum") waarin de specifieke aflaten vermeld stonden, die verbonden waren aan elke bedevaartplaats, relikwie, gebed of ritueel. Omdat een volle aflaat tot de 13de eeuw niet was weggelegd voor bedevaarten, probeerden pelgrims zoveel mogelijk tijdelijke aflaten te verzamelen. Ze stippelden hun reis zodanig uit dat ze onderweg een maximum aantal heiligdommen konden aandoen, waar aflaten te verdienen waren. volle aflatenBrief waarin paus Alexander III een volle aflaat verleend aan de Compostela-pelgrims in het H. Jaar 1666. Volle aflaten, die de totale kwijtschelding van alle tijdelijke zondestraffen inhielden, waren lange tijd uiterst zeldzaam, en konden enkel worden toegekend door de paus. In 1095 verleende paus Urbanus II, tijdens het Concilie van Clermont, een volle aflaat aan alle kruisvaarders naar het H. Land. Algauw vond men dat volle aflaten niet exclusief voorbehouden mochten worden voor degenen die de mogelijkheid hadden om deel te nemen aan een kruistocht. In 1215, tijdens het 4de Concilie van Lateranen, breidde paus Innocentius III de volle aflaat uit tot allen die (geldelijke) steun verleenden aan de kruistochten. De val van Acco in 1291 leek het einde in te luiden van de kruistochten. Vanaf dat moment namen de gelegenheden, waarbij met tijdelijke aflaten kon verdienen, hand over hand toe. Tegelijk zwakte de Kerk de voorwaarden af om een tijdelijke of volle aflaat te krijgen. Paus Bonifatius VIII riep het jaar 1300 plechtig uit tot Heilig Jaar, ook wel Jubileumjaar genoemd. In dat Jubeljaar konden alle pelgrims die naar Rome gingen (Jeruzalem was immers vrij ontoegankelijk geworden door de Islamitische herbezetting) een volle aflaat krijgen, onder bepaalde voorwaarden. Ze moesten eerst gaan biechten en een oprecht berouw tonen voor hun zonden en de door de biechtvader opgelegde penitentie volbrengen. Vervolgens moesten ze tenminste 15 opeenvolgende dagen in Rome verblijven, elke dag de 4 belangrijkste kerken bezoeken, o.m. de basilieken van St. Pieter en St. Paulus en een aantal gebeden zeggen voor de intenties van de paus. Toestemming van paus Clemens IV voor het verkopen van aflaten voor de bouw van de Domkerk in Utrecht. 1265. Utrecht, archief. Aanvankelijk was er om de eeuw een H. Jaar gepland. Maar die termijn werd algauw als te lang ervaren en herleid tot 50 jaar en naderhand tot 25 jaar. De Jubileumjaren ,die mekaar in een steeds sneller tempo opvolgden, betekenden ongetwijfeld een sterke stimulans voor de pelgrimages, maar de motivering van de bedevaarders (vooral die naar Rome) veranderde ingrijpend. Terwijl de pelgrims in 1300 nog overwegend naar Rome trokken om er de relieken van de heiligen te vereren, gingen ze later vooral om er van de paus een volledige aflaat te krijgen. De paus kende het voorrecht van de jubileum-aflaat later ook toe aan een toenemend aantal andere bedevaartsoorden, zoals Canterbury vanaf 1370, Le Puy vanaf 1407, Santiago de Compostela vanaf 1428 (in de jaren dat het naamfeest van de H. Jacobus op een zondag valt), Rocamadour, enz. misbruikenVerkoop van aflaten. Jörg Breu de Oude van Augsburg. Houtsnede, ca. 1530. Uiteindelijk werd het steeds gebruikelijker dat gelovigen, o.m. zieke of oude mensen, gewoon aflaten konden kopen zonder daarvoor te moeten deelnemen aan een pelgrimage of kruistocht. Het 4de Lateraans Concilie (1215) en het Concilie van Konstanz (1414-18) hadden wel beperkende maatregelen uitgevaardigd maar bepaalde uitwassen waren niet tegen te houden en bleven bestaan tot de Reformatie en het Concilie van Trente in de 16de eeuw. In beginsel was de opbrengst van aflaten bestemd voor goede werken, zoals aalmoezen voor de armen, de bouw van een gasthuis of een brug langs een bedevaartsweg. Maar wanneer de kerkelijke overheid geld nodig had voor de bouw van kerken en kathedralen, kon ze dat bemachtigen door het te koop aanbieden van aflaten. Aflaatbrief van de Dom van Keulen. Zo werden in 1497 in de Nederlanden tegen betaling aflaten aangeboden door paus Alexander VI, voor de bouw van een groot en nieuw pelgrimshospitaal in Santiago de Compostela. De opvallendste aflaat in onze streken was die van 1500, waarvan de opbrengst ging naar de constructie van de nieuwe St. Pietersbasiliek in Rome. Sommige onderling wedijverende heiligdommen dreven de grootte van de aflaten op tot duizelingwekkende hoogten van honderdduizenden jaren om toch maar geld in het laadje te krijgen. Er hier en daar werd "korting" van straffen verleend aan degenen die financiële giften stortten voor het bekomen van een aflaatbrief. Kerkroof en meineed konden met 9 dukaten en een moord met 8 dukaten vergeven worden. Met geldstortingen kon men ook aflaten voor overledenen bekomen. protestantse kritiek en binnen-kerkelijke hervormingenMaarten Luther. Portret door Lucas Cranach, 1529. (Darmstadt, Hessisches Landesmuseum) Toen paus Leo X een aflaat verleende aan alwie een aalmoes schonkt voor de nieuwbouw van de St. Pietersbasiliek in Rome, publiceerde de Duitse augustijnermonnik en hoogleraar moraaltheologie Maarten Luther in 1517 zijn 95 academische stellingen, waarin hij de uitwassen in verband met aflaten fel aan de kaak stelde. Luther vond dat alle bedevaarten maar best werden verboden. De mens kon zich, volgens hem, niet redden door goede werken, zoals op pelgrimstocht gaan of aalmoezen geven om aflaten te verdienen, maar alléén door Gods genade, zonder enige tussenkomst van heilige bemiddelaars. In 1521 werd Luther door Rome geëxcommuniceerd en dat betekende het symbolische begin van de protestantse Reformatie. Aflatenhandel door de paus ("de antichrist") voor de bekostiging van de nieuwe St.-Pietersbasiliek. (Spotprent van Lucas Cranach. Houtsnede, 1521) Op de Reformatie van Luther en Calvijn volgde onvermijdelijk een katholieke tegenreactie, een contra-reformatie ingeluid door het Concilie van Trente (1545-1563). De hele aflatenpraktijk ging op de schop. Alle misstanden in verband met aflaten werden streng aangepakt. Het was voortaan formeel verboden om aflaten te te verlenen of te verkrijgen in ruil voor geld. Het Laatste Oordeel. Hans Memling, tussen 1467 en 1471. Gdansk, Naradowe Museum
|