De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

De medische zorgverlening

Twee zusters geven een zieke te eten. Min., ca. 1400. Doornik, kathedraalarchief
Twee zusters geven een zieke te eten. Miniatuur, ca. 1400. Doornik, kathedraalarchief.

Het middeleeuwse gasthuis Ten Bunderen in Moorslede was géén hospitaal voor zieken, maar verleende gastvrijheid aan - in principe - gezonde passanten. Toch hielden de zusters zich daarnaast, tijdelijk of occasioneel, ook bezig met het verzorgen van 3 categorieën van zieken:

  • hoogbejaarde, zwakke of zieke medezuster(s). De Regel van St.-Augustinus en de Statuten toonden veel mededogen met hen. Omwille van gezondheidsredenen kon de priores hun werkreglement versoepelen en hen zelfs vrijstelling verlenen van de strenge vastenwet .

    Een zieke te bed. Miniatuur, begin 15de eeuw. Londen, British Museum.
    Een zieke te bed. Miniatuur, 15de eeuw. "Le pèlerinage de la vie humaine"
    (Guillaume de Deguileville). Londen, British Museum.

  • zieke of totaal uitgeputte pelgrims en vreemdelingen. Zij konden rekenen op extra-verzorging, speciaal voedsel en verlenging van gratis logies.
  • zieken in de omgeving van het gasthuis. Men mag veronderstellen dat de zusters, zoals die van andere passantentehuizen in onze streken, zich (buiten de bedevaartenperiode) toelegden op het bezoeken en verplegen van noodlijdenden in de buurt.

kenmerken van de zorgverlening

  • beperkte medische kennis

    Twee zusters brengen zieke naar zijn bed. Min., ca. 1400. Doornik, kathedraalarchief
    2 zusters brengen zieke naar bed. Min., 1400. Doornik, kathedraalarchief

    Men mag de huidige stand van de geneeskunde, de pharmaceutica en het opleidingsniveau van het medisch personeel helemaal niet vergelijken met die van de Middeleeuwen. De zusters van het gasthuis Ten Bunderen waren niet of nauwelijks medisch geschoold om zieken te verzorgen. Ze konden enkel teren op hun eigen praktijkervaring en op die van hun medezusters om enige kennis en bekwaamheid te verwerven inzake geneeskunde, therapeutische vaardigheden, behandelingen en remedies. Men beschikte niet over een eigen dokter, een infirmerie of een uitgebreide apotheek met medicamenten, zoals de grote kloosters en stadshospitalen. Wel konden ze, in geval van nood en tegen betaling, een barbier, chirurgijn of arts van buiten af vragen.

  • voorrang van ziel-zorg op medische zorg

    De zorg voor de zieken in een gasthuis. Miniatuur, 15de eeuw. Firenze.
    De zorg voor de zieken in een gasthuis. Miniatuur, 13de eeuw. Firenze.

    Hoewel de zusters ongetwijfeld in alle opzichten hun uiterste best deden, was voor hen de redding van de ziel minstens zo belangrijk als de genezing van het lichaam. Eigenlijk overheerste de moderne holistische idee van "een gezonde geest in een gezond lichaam" (Latijn: "Mens sana in corpore sano"). Geestelijke genezing was een noodzakelijke voorwaarde voor de gezondmaking van het lichaam. Zoals alle middeleeuwers vertrouwden de zusters meer op de kracht van het gebed en de persoonlijke bekering dan op de recepten en raadgevingen van artsen.

    Gasthuis-tafereel. Miniatuur, 1279. 'Cantigas de Santa Maria' (Alfonso X). Madrid, National Library
    Gasthuis-tafereel. Miniatuur, 1279. "Cantigas de Santa Maria" (Alfonso X). Madrid, National Library.

    In de Middeleeuwen werden ziekte, lijden en dood beschouwd als onderdelen van Gods plan met de mens. God was het die besliste over leven en dood, niet de behandelende zusters of de geneesheer. De ware christen moest zijn lijden, lichaamsgebrek en ziekte zonder meer deemoedig aanvaarden. Misschien ging het wel om een straf van God voor begane zonden. Maar God mocht de mens dan wel op de proef stellen, Hij schonk hem ook Zijn genade om de ziekte te overwinnen. Elke beproeving was een uitnodiging om tot inkeer en tot bekering te komen. Wat dan weer leidde tot vergeving van zonden, tot persoonlijke verlossing en tot de genezing van lichaam én ziel.

  • het gebrekkig niveau van de geneeskunde

    In de Middeleeuwen stonden de medische wetenschap en praktijk in het algemeen in het Westen op een laag pitje. Het geneeskunde-onderricht aan de universiteiten kwam pas laat op gang en vorderde tergend traag. Hoe kwam dat?

      De pre-socratische filosoof en arts Empedocles
      De pre-socratische natuurfilosoof en arts Empedocles

    1. Tot ver in de Middeleeuwen waren de geneeskunde, de voedingsleer en de medische verzorging diep geworteld in het gedachtengoed van enkele grote meesters uit de Grieks-Romeinse Oudheid, met name de antieke leer van de humeuren en lichaamssappen. Reeds in de 5de eeuw voor Christus verkondigde de wijsgeer en arts Empedocles de theorie dat het hele universum (= de macrokosmos) tot in zijn allerkleinste onwaarneembare en ondeelbare deeltjes (= atomen) is samengesteld uit 4 elementen: water, aarde, lucht en vuur.

      Hippocrates van Kos.
      Hippocrates van Kos
      Claudius Galenus van Pergamon
      Claudius Galenus van Pergamon

      De Griekse arts Hippocrates van Kos (ca. 460- ca.370 v.chr.), de "vader van de Westerse geneeskunde", nam Empedocles' leer van de 4 elementen over en kende die elementen elk hun eigen kwaliteiten toe: water is koud en vochtig, aarde is koud en droog, lucht is warm en vochtig en vuur is warm en droog. Ook het menselijk lichaam (= microkosmos) is opgebouwd uit de 4 natuurelementen, maar dan in een organische vorm gegoten, de 4 zogeheten lichaamssappen: slijm (water), zwarte gal (aarde), bloed (lucht) en gele gal (vuur).

      De Grieks/Romeinse arts Claudius Galenus van Pergamon (129-201) bouwde later Hippocrates' leer van de 4 lichaamssappen uit. Aan elk lichaamssap schreef hij 2 van de 4 basiskwaliteiten (koud, warm, vochtig, droog) toe. Bij elke mens domineert altijd een van de 4 lichaamsvochten. Naargelang van het overheersende sap deelde Galenus de mensen grofweg op in 4 temperamenten ("humores"): het flegmatische (slijm), het melancholische (zwarte gal), het sanguinische (bloed) en het cholerische type (gele gal). Bij melancholische mensen bijv. overweegt zwarte gal (Grieks: "melaina cholè"; Lat.: "colera nigra"), die neerslachtigheid, introversie en zelfs depressiviteit veroorzaakt. Nog steeds wordt melancholie overigens aangeduid met de term "zwartgalligheid".

      Reconstructie van een ziekenzaal in een middeleeuws gasthuis.
      Reconstructie van een ziekenzaal in een middeleeuws gasthuis.

      Hippocrates en Galenus waren ervan overtuigd dat gezondheid bij de mens afhing van een goed evenwicht tussen de 4 lichaamssappen. Ziekte en psychisch leed treden op wanneer deze 4 sappen uit balans zijn, als het evenwicht is verstoord, als een van de sappen (= humores) te veel gaat overheersen. De medische zorgverlening is dus gericht op het herstellen van de natuurlijke harmonie tussen de 4 sappen (humeuren).

      De oud-Griekse leer van de lichaamssappen drong in de tijd van de Kruistochten (12de eeuw) door naar het Westen en werd overgenomen in het scholastieke denken en gedoceerd aan de universiteiten. De scholastieke onderwijsmethode was echter vooral filosofisch-speculatief georiënteerd. Aan praktische kennis en vaardigheid, bijv. inzake anatomie, werd minder belang gehecht. De leer van de humeuren zou trouwens stand houden tot de Renaissance (16de eeuw) en pas in de 18de eeuw definitief worden vervangen door de theorie der scheikundige elementen.

      Spons doordrenkt met o.m. opium om de pijn-ervaring van de zieke te verlichten. Miniatuur, 14de eeuw, uit 'Post Mundi Fabricam' van Rogerio Frugardi.
      Spons doordrenkt met o.m. opium om de pijnervaring van de zieke te
      verlichten. Min., 14de eeuw. Rogerio Frugardi "Post Mundi Fabricam".

    2. De kerkelijke hiërarchie koesterde een uitgesproken wantrouwen tegenover geestelijken die de geneeskunde beoefenden. Verscheidene algemene en landelijke concilies in de 12de en 13de eeuw verboden religieuzen uitdrukkelijk om een medische opleiding te volgen, om handelingen te verrichten waarbij "bloed vloeide", om zieken te verzorgen buiten de kloostermuren, enz. Zo kwam de geneeskunde in de late Middeleeuwen volledig in handen van niet-geestelijken en werden kerkelijke gasthuizen en hospitalen stilaan verdrongen door stedelijke ziekenhuizen.

      De kwakzalver. Jan Steen, ca. 1651. Amsterdam, Rijksmuseum.
      De kwakzalver. Jan Steen, ca. 1650. Amsterdam, Rijksmuseum.

    3. In brede lagen van de bevolking bestond er achterdocht tegenover nieuwe geneeswijzen en -middelen. De overwegend ongeletterde mensen op het platteland wilden niet wachten op het effect van de trage remedies van de nieuwe geneeskunde en verdachten de geschoolde geneesheren er zelfs van hun ziekte te rekken uit winstbejag. Ze gaven de voorkeur aan de snel werkende "paardenmiddelen" van de vertrouwde rondtrekkende genezers, kwakzalvers, tovenaars, wonderdokters, charlatans, heksen, enz. Tegen elk kwaaltje bestond er wel een of ander zalfje, poedertje, pilletje of kleurig drankje.

      Astrologische invloeden op het menselijk lichaam. Homo astrologicus. Miniatuur, 1411. Gebroeders van Limburg 'Les Très Riches Heures du Duc de Berry'. Chantilly, Musée Condé.
      Astrologische invloeden op het menselijk lichaam. Miniatuur, 1411."Les
      Très Riches Heures du Duc de Berry
      ". Chantilly, Musée Condé.

      Naast magische en bijgelovige praktijken speelde ook de astrologie een grote rol in de volksgeneeskunde. Het was belangrijk om de stand van de sterren, hemellichamen en planeten te raadplegen om zo de meest geschikte dag of periode te kennen voor de behandeling van een ziekte of een bepaalde ingreep, een aderlating, een darmspoeling of het innemen van bepaalde geneesmiddelen.

de ziekenzorg in het gasthuis


Wat hield de verpleging van de zieken door de zusters in het Gasthuis Ten Bunderen concreet in? Het medisch kennisniveau van de zusters was, zoals overal, beperkt. Ze gaven voorrang aan de genezing van de ziel boven die van het lichaam. Strict medische of heelkundige ingrepen lieten ze over aan leken van buiten af: barbiers, chirurgijns, apothekers en artsen. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat ze de fysische noden verwaarloosden en zieke medezusters, gasten of omwonenden aan hun lot overlieten! Men kan de hospitaliere zusters van toen niet kwalijk nemen dat ze enkel de meest courante - in onze ogen primitieve - remedies kenden en toepasten om een zieke weer op de been te helpen, o.m..


  • een gezonde en regelmatige voeding.
  • een behoorlijk doorgedreven hygiëne, zoals het geregeld verversen van het beddegoed en het poetsen van het hele interieur.
  • lichamelijke verzorging, o.m. het wassen van de zieke.
  • voldoende verwarming.
  • begeleiding, bijv. om beurten waken bij ernstig zieken of stervenden.

speciale therapieën

Enkele speciale therapieën kwamen veel voor in de middeleeuwse gasthuizen en werden door de zusters/broeders zélf toegepast (kruidengeneeskunde, medicinaal gebruik van stenen en parels, baden).

  • kruidengeneeskunde

    Kruidentuin naar middeleeuws model ingericht
    Kruidentuin naar middeleeuws model ingericht

    Al in 795 verplichtte keizer Karel de Grote in zijn verordening "Capitulare de villis" (ca. 795) de teelt van geneeskrachtige planten in abdijen. Daarom hadden haast alle kloostergemeenschappen in de Middeleeuwen - hoogst waarschijnlijk ook het Gasthuis Ten Bunderen - een eigen kruidentuin en beschikten ze over véél kennis over de goede werking van planten. Van geneeskrachtige kruiden uit hun moestuin bereidden de zusters van Ten Bunderen zélf zalfjes, poedertjes, siropen en andere medicamenten om hiermee de uitgeputte passanten en de zieke mensen uit de buurt te verzorgen.

    De H. Hildegard von Bingen.
    De H. Hildegard von Bingen.

    De bekende Duitse benediktinessenabdis, de H. Hildegard von Bingen, publiceerde al in de 12de eeuw een boek met de beschrijving van 277 medicinale planten- en kruidensoorten en zelfs met een hoofdstuk over de geneeskracht van bomen. Later was het in de volkstaal geschreven "Cruyde Boeck" (1554) van Rembert Dodoens in Vlaanderen ongemeen populair. Het werk behandelde meer dan 100 plantensoorten en telde maar liefst 719 afbeeldingen. Tegen de meest voorkomende lichamelijke en psychische kwalen was er in de Middeleeuwen minstens één kruid gewassen. Elk gasthuis had wel een eigen speciale zalf om de pijnlijke voeten, eksterogen, eeltknobbels en likdoorns van de pelgrims te verzorgen.

    Beschrijving van de wilde peen (vogelnestje) in het Cruyde Boeck van Rembert Dodoens (1554)
    De wilde peen (vogelnestje) in het Cruyde Boeck van Rembert Dodoens (1554)

    Typische voorbeelden van plantbereidingen waren de witte lelie, kruidkers, balsemwormkruid, rozemarijn, de peulvrucht kousenband, salie, waterkers, venkel, lindenbloesems, ramenas, de gevlekte ooievaarsbek, kattenkruid, lijnzaad, enz. Er dient opgemerkt dat de grens tussen gewone keukenkruiden, groenten en sierplanten enerzijds en geneeskruiden anderzijds niet altijd duidelijk te trekken was. Zo werden bijv. hennepzaad, kaneel, komijn, kruidnagel en gember medicinaal verwerkt én als smaakgever toegevoegd aan gewone keukenrecepten.

    • de olie, geperst uit vlaskruid, was een heilzaam middel om de stoelgang te bevorderen.
    • het poeder van gemalen worstelstokken van de iris hielp tegen astma, hoest en water- en geelzucht.
    • een aftreksel van munt gaf verlichting bij verkoudheid en ademhalingsstoornissen.

      Plukster van geneeskrachtige vlinderbloemen.
      Plukster van geneeskrachtige vlinderbloemen.

    • brandnetels werden gebruikt tegen reuma.
    • de paardenbloem bevorderde de stoelgang en verzachtte de ongemakken aan de gal en lever.
    • johanneskruid werd aangewend als middel ter onderdrukking of voorkoming van neerslachtigheid of depressie.
    • schorseneer (adderwortel) was een bloedstelpend middel en tevens goed om wonden en slangenbeten te verzorgen.

    Voor bepaalde kruiden, specerijen, zalfjes en poedertjes ("magistrale bereidingen") konden de zusters terecht bij de apother in de stad. Apothekers trof men aan vanaf de 14de eeuw, maar ze waren niet academisch geschoold zoals nu. In Brugge bijv. behoorden ze tot de kruideniersgilde. Ook de geneesheren schreven geneesmiddelen voor, die de patiënt dan moest gaan kopen bij de apotheker.

  • (edel)stenen en mineralen

    Enkele van de honderden gekende (edel)stenen en mineralen
    Enkele van de honderden gekende (edel)stenen en mineralen.

    Behalve geneeskrachtige planten werden in de Middeleeuwen ook een aantal (edel)stenen en mineralen als medicinaal hulpmiddel gebruikt om bepaalde lichamelijke of geestelijke problemen te verzachten of, sterker nog, te voorkomen. Al van in de Oudheid was men ervan overtuigd dat die stenen en mineralen, door hun eigen chemische samenstelling, kleur en vorm, bepaalde trillingen (= energie) uitstralen die het evenwicht in het organisme herstellen, de geest en de ziel in samenklank brengen, lichamelijke en geestelijke spanningen oplossen.

    Voorpagina van Anselmus de Boodt's 'Gemmarum et Lapidum Historia' (1609) over edelstenen en parels.
    Voorpagina van Anselmus de Boodt's "Gemmarum et
    Lapidum Historia
    " (1609) over (edel)stenen en parels.

    Bergkristal, jade, jaspis, nefriet, granaat, topaas, opaal en serpentijn waren enkele van de bekendste soorten helende stenen, die een kalmerende, activerende of beschermende werking hadden op de drager ervan. Ze werden bijvoorbeeld als amulet of sieraad gedragen, al dan niet voorzien van inscripties of afbeeldingen. De Brugse humanist, kanunnik, arts en geleerde Boëtius (Anselmus de Boodt) schreef in 1609 een standaardwerk "Gemmarum et Lapidum Historia" over de medische toepassingen van stenen en parels. In meer dan 800 bladzijden gaf Boëtius een systematische beschrijving van ruim 100 mineralen en (edel)stenen en hun -veronderstelde- eigenschappen en geneeskundige uitwerking. Zo was saffier een hartversterkend middel, zwaluwsteen verjoeg jicht en koorts, agaat was goed tegen hoofdpijn en smaragd hield leverkwalen op afstand.

  • baden

    Man in bad. Michael Wolhgemut, gekleurde houtsnede, 1493. Beloit, Morse Library
    Man in bad. Michael Wolhgemut. Houtsnede, 1493. Beloit, Morse Library.

    Tijdens de Middeleeuwen was een bad - meestal in een grote houten kuip - een veel gebruikte remedie. Door toevoeging aan het warme water van welriekende kruidenextracten, keukenzout en zwavel was een bad hét middel bij uitstek tegen de vermoeidheid van de pelgrims. Kloosters, grote ziekenhuizen en sommige gasthuizen (wellicht ook Ten Bunderen in Moorslede) hadden een apart kamertje met een tobbe, vaak maar net zo groot dat een volwassene erin kon zitten. Over zichzelf en de kuip heen hing men vaak nog een laken waar de damp onder bleef hangen zodat men ook nog iets van een stoombad had!.

    Publiek badhuis met stookketel voor het warme water. Miniatuur, ca. 1400
    Badhuis met stookketel om het water warm te houden. Miniatuur, ca. 1400

    Het waren de kruisvaarders die de aloude en wijdverspreide badcultuur ontdekten in het Midden Oosten en overbrachten naar Europa. Overal in de steden ontstonden er een of meerdere openbare badhuizen (in het Middelnederlands "stoven" genoemd ), naar het model van de antiek-Romeinse thermen, en een beetje vergelijkbaar met de hedendaagse sauna's of stoombaden. Voor het gewone volk was een bezoek, enkele keren per jaar, aan zo'n "stoof", met een stookketel om het water warm te houden, de gewoonste zaak van de wereld. Er waren aparte openingstijden en van elkaar gescheiden ruimten voor mannen en vrouwen. De mannen droegen een onderbroek. De vrouwen bedekten hun lichaam met een linnen tuniek, die van boven of opzij openviel en enkel het bovenlijf bloot liet.

    St.-Elisabeth van Hongarije geeft een melaatse een bad. H. Memling, ca. 1480. Bardejov, St. Agidiuskerk.
    St.-Elisabeth van Hongarije geeft een melaatse een bad. Hans
    Memling, ca. 1480 (Bardejov, Slovakije, St.-Agidiuskerk).

    Voor geestelijken en kloosterlingen was het verboden om een bezoek te brengen aan een publiek badhuis. Privé-baden daarentegen waren wél toegelaten. St.- Augustinus vond één bad per maand best met het christelijk geloof verenigbaar, maar religieuzen konden zich, volgens hem, best beperken tot 2 per jaar, met Pasen en met Kerstmis. Niet-baden was namelijk een vorm van ascese, door niet toe te geven aan de drang naar luxe en behaagzucht.

externe medische hulp

Naast de therapieën die de zusters/broeders zélf toepasten, zoals kruidengeneeskunde, was er ook medische hupverlening door leken-buitenstaanders. Het medisch korps bestond in de Middeleeuwen - in opklimmende volgorde - uit: de barbier, de chirurgijn en de universitair geschoolde geneesheer.

I. de barbier

Barbier (baertmakere) aan het werk. Middeleeuwse miniatuur. s.d.
Barbier ("baertmakere") aan het werk. Middeleeuwse miniatuur. s.d.

Op het laagste niveau van geneesheren stond de barbier, de "baerdmakere" in de volksmond. Zoals het woord zegt waren barbiers in eerste instantie herenkappers, die zich bezig hielden met het scheren, knippen en verzorgen van kapsels, baarden en snorren. Vanaf de 14de eeuw verenigden de barbiers zich in een gilde, een soort beroepsvereniging, waarvan aanvankelijk ook de chirurgijnen (= wondartsen) deel uitmaakten.

Reconstructie van het huis van een barbier-chirurgijn. Alphen aan de Rijn, Archeon.
Reconstructie van het huis van een barbier-chirurgijn (Alphen aan de Rijn, Archeon).

Tot in de 17de eeuw waren deze barbiers tegelijk "artsen van de kleine man", een soort van tweederangs-chirurgen, en werden daarom in de late Middeleeuwen veelal "barbier-chirurgijn" genoemd. Ze verzorgden in de hospitalen en in gasthuizen allerlei lichamelijke kwalen en verrichtten zelfs bepaalde kleine heelkundige ingrepen. De grens tussen het werkterrein van de barbiers en de chirurgijnen (= wondarts) bleef in de dagelijkse praktijk lange tijd vaag.

Barbier behandelt eksteroog. Joos van Craesbeeck. 17de eeuw.
Barbier behandelt eksteroog. Toegeschreven aan Joos van Craesbeeck, 17de eeuw.

De meest voorkomende medische handelingen van de barbiers waren: tanden trekken (wat ook werd gedaan door kwakzalvers en charlatans op de jaarlijke kermis of de wekelijkse markt), uitwendige gezwellen verwijderen, zweren en etterbuilen open snijden, wonden helen, gebroken botten spalken, maar vooral aderlatingen en darmspoelingen.

  • de aderlating

    Aderlating. Hans Dirmstein, 1471. Frankfurt am Main, Universitätsbibliothek.
    Aderlating. Hans Dirmstein, 1471. Frankfurt am Main, Universitätsbibliothek.

    Het aderlaten was in de Middeleeuwen, en zelfs tot ver in de 19de eeuw, een van de meest gebruikelijke (preventieve én curatieve) therapieën bij ziekte. Deze techniek, die al bestond in het oude Egypte, in Mesopotamië en bij de Mayas en Azteken, steunde op de antieke leer van Hippocrates en Galenus over de 4 lichaamssappen. De overtuiging leefde dat ziekte voortvloeide uit een onevenwicht van die 4 sappen. Wanneer er een overschot was van het lichaamssap bloed, of om een teveel aan bloed te voorkomen tapte men een bepaalde hoeveelheid bloed af. Door het laten weglopen van het overtollige of vervuilde bloed hoopte men zo de balans tussen de 4 lichaamsvloeistoffen te herstellen.

    Aderlating. Miniatuur, 1500. Londen, British Library.
    Aderlating. Miniatuur, 1500. Londen, British Library.

    Aderlatingen waren erg populair in de Middeleeuwen, ook in kloosters en gasthuizen. Sommige regels en statuten legden het maximum aantal toegelaten aderlatingen vast. Dat was normaal 2 keer, soms 3, tot zelfs 6 keer per jaar, zowel voor de gezonde religieuzen als voor de zieken. Na de behandeling volgde een korte recuperatie van een drietal dagen om uit te rusten en op krachten te komen. In die herstelperiode kregen de zusters beter eten en werd hen geen lichamelijk werk opgelegd.

    Aderlating met kopglazen door barbier in een badhuis. W. Geigenfeindt, 1613. Nürnberg, Stadtbibliothek.
    Aderlating met kopglazen door een barbier in een badhuis.
    Wolfgang Geigenfeindt, 1613 (Nürnberg, Stadtbibliothek).

    Aderlatingen waren er ook op gericht om alle verontreinigde en giftige stoffen af te voeren, die zich in het bloed ophoopten door overmatig eten, slechte eetgewoonten, stress, angsten en zorgen, enz. De hoeveelheid weggenomen bloed was afhankelijk van de leeftijd, constitutie, seizoen, weer en plaats. Hoe zieker iemand was, hoe meer bloed men aftapte. De plaats van de bloedafname was zo dicht mogelijk bij het zieke lichaamsdeel, bijv. in een ader in de rechterhand bij leverproblemen. Het bloed, opgevangen in een aderlaatbekken, mocht men niet zomaar weggooien maar moest gegoten worden in een speciale bloedpit".

    Aderlating. Hans von Kulmbach. Houtgravure, 1500
    Aderlating. Hans von Kulmbach. Houtgravure, 1500.

    Aderlaten was meestal het werk van een barbier, soms van een chirurgijn of van een badmeester in stedelijke openbare badhuizen. Daarbij werden 3 methoden toegepast:

    • een insnijding maken met een speciaal scherp mesje (= een vlijm) op een of meer plaatsen in een ader of slagader, doorgaans in de arm. Vanaf de 15de eeuw werd een "kopsnepper" gebruikt, dat was een meervoudig mesje dat, door het wegnemen van de weerstand op een metalen springveer, uitsprong en meerdere verwonding tegelijk maakte in de huid.
    • het inzetten van bloedzuigers. Deze werden op de bestemde plaats op de huid gezet tot ze (met bloed verzadigd) afvielen. Omdat de samenstelling van het speeksel van bloedzuigers de bloedstolling tegengaat bloeddde het beetwondje meestal nog sterk na.

      Kopglas, 16de eeuw
      Kopglas (16de eeuw)
      Kopglas voor aderlating
      kopglas voor aderlating

    • het "kopzetten". De barbier plaatste een aantal verhitte halve glazen bollen ("kopglazen" of "trekglazen") met de open kant op de huid. Door de afkoeling van de lucht ontstond een vacuum, een sterke onderdruk, die het bloed van onder de huid wegzoog en een bloedblaar vormde onder de kopglazen. Wanneer een blaar groot genoeg was, werd ze met een mesje geopend.

  • de darmspoeling

    Zuster met laxeerspuit bij een zieke vrouw. Jan Steen, ca. 1660. Rotterdam, Mus. Boijmans Van Beuningen)
    Zuster met laxeerspuit bij een zieke vrouw. Jan Steen, ca. 1660.
    (Rotterdam, Mus. Boijmans Van Beuningen)

    In de Middeleeuwen was, na de aderlating, de darmspoeling (klysma, lavement, laxatie of purgering) de meest voorkomende medische behandeling, in de regel ook uitgevoerd door een barbier. Het was een methode om het hele darmkanaal eens grondig uit te spoelen en te zuiveren van overtollige, schadelijke stoffen om zo acute verstopping (constipatie) te verhelpen en de ontlasting te bevorderen. Heden ten dage zijn zo'n ontgifting of detox-kuur samen met vasten - als onderdeel van de hele wellness-cultuur - weer erg in trek!

    Een klisteerspuit uit de 17de eeuw
    Een klisteerspuit uit de 17de eeuw.

    Bij een darmspoeling werd een vloeistof - meestal lauw water al dan niet vermengd met een purgeermiddel - via de anus in de darm gegoten met een trechter. Later gebruikte men een soepel hol slangetje, met daaraan vast een knijpzak (varkens- of ossenblaas) om het inbrengen van de vloeistof te stimuleren. Vanaf de 17de eeuw werd deze ballonspuit vervangen door een langwerpige cilindervormige tinnen klisteerspuit, met houten stamper die de purgeervloeistof rectaal inspoot. Na een 20-tal minuten volgde dan de lediging van de dikke darm.

II. de chirurgijn

Chirurgijn verzorgt een kreupele. Miniatuur, ca. 1300. Rogier van Salerno, 'Practica Chirurgiae'. Londen, British Library.
Chirurgijn verzorgt een kreupele. Miniatuur, ca. 1300. Rogier van Salerno, "Practica Chirurgiae"
(Londen, British Library).

In de late Middeleeuwen gingen de bekwaamste leden van de barbiersgilde zich specialiseren tot "chirurgijn" (= wondarts, handwerkchirurg), om heuse heelkundige ingrepen uit te voeren. De universitair opgeleide geneesheren hielden zich daarmee immers niet bezig. De chirurgijns, "de mannen met het mes", vormden later een eigen gilde. Vooraleer zelfstandig te mogen werken moesten ze 4 jaar stage lopen bij een ervaren en erkend chirurg, anatomie-lessen volgen en een meesterproef afleggen.

Beenamputatie. Hans Weiditz. Houtsnede, 1531. Cicero 'Officia' . Londen, British Museum.
Beenamputatie. Hans Weiditz. Houtsnede, 1531 in Cicero "Officia".
(Londen, British Museum)

Een minderheid van chirurgijnen ontwikkelde zich tot meester-chirurg. Ze bekwaamden zich op het gebied van bijv. het amputeren van ledematen, grote operaties verrichten aan de ingewanden, oogheelkunde, het behandelen van "gescheurdheden" (liesbreuken) en beenderbreuken, het uitbranden van wonden, etterbuilen en zweren. Overigens pasten ze geen totale verdoving toe van de patiënt, maar maakten gebruik van enkele pijnstillende middelen zoals opiumtinctuur (laudanum) en alcohol.

Werktuigen van de chirurg. Hieronymus Brunschwig. Houtsnede, uit 'Das Buch der Chirurgie' (1497)
Werktuigen van de chirurg. Hieronymus Brunschwig. Houtsnede,
uit "Das Buch der Chirurgie" (1497).

Zoals de barbier beschikte de chirurgijn over allerhande snijtuigen. Sommigen meester-chirurgen waren vast verbonden aan een stedelijk ziekenhuis. Ze beschikten er over een eigen verbandzaal en werden geassisteerd door zaalmeiden en -knechten.

Chirurgijn behandelt aambeien, neuspoliepen en oogaandoening. Miniatuur, ca. 1300. Rogier van Salerno, 'Practica Chirurgiae', (Londen, British Library).
Chirurgijn behandelt aambeien, neuspoliepen en oogaandoening. Miniatuur, ca. 1300.
Rogier van Salerno, "Practica Chirurgiae" (Londen, British Library).

De gilde-chirurgijnen hadden heel wat concurrentie, niet enkel van de barbiers, maar ook en vooral van rondtrekkende plattelandsdokters. Deze laatsten waagden zich wel eens aan risicovolle ingrepen, zoals het opereren van inwendige breuken. Maar er deden zich soms complicaties voor en patiënten stierven, omdat de operaties niet in goede omstandigheden plaats vonden, met slechte hygiëne en geen of onaangepaste medicijnen. Daarom hielden de plattelandsdokters zich maar korte tijd op in een bepaalde plaats, zodat ze konden ontkomen aan de volkswoede na een mislukte operatie.

III. de echte geneesheer

Arts met assistenten bij een zieke. Hieronymus Brunschwig. Houtsnede uit 'Das Buch der Cirurgia' (1497)
Arts met assistenten bij een zieke. Hieronymus Brunschwig. Houtsnede
uit "Das Buch der Chirurgie" (1497)

Barbiers en chirurgijn waren niet geschoold aan een universiteit, spraken geen Grieks of Latijn en waren van bescheiden afkomst. Ze waren handwerkers met bepaalde instrumenten, ambachtsmannen, die in het beste geval enkele jaren stage hadden gelopen en geslaagd waren in een theoretisch en praktisch eindexamen.

Les geneeskunde aan de universiteit van Salerno (It.), gesticht in 1173. Miniatuur, ca. 1300. Londen, British Library.
Les geneeskunde aan de universiteit van Salerno (It.), gesticht
in 1173. Miniatuur, ca. 1300. Londen, British Library.

Daartegenover stonden in onze gewesten, vanaf de 13de eeuw, de academisch opgeleide artsen, de "medicijn-meesters" ("doctores medicinae"), afkomstig uit de hogere kringen, die minstens 3 jaar hogere (overwegend theoretische-wetenschappelijke) studies geneeskunde hadden gedaan aan de medische faculteit van een universiteit, die Latijn verstonden én een reeks wetenschappelijke boeken hadden gelezen. Vanaf de 2de helft van de 15de eeuw werd op het platteland (allicht ook in het Gasthuis Ten Bunderen) een beroep gedaan op zo'n universitair gevormde medici, met name voor ernstige inwendige lichamelijke klachten.

Arts bij een ziekbed. Miniatuur, 1250. Bethesda (VS), National Library of Medicine
Arts bij ziekbed. Min., 1250 (Bethesda,VS, Nat. Library of Medicine).

Voor de diagnose en de behandeling van een ziekte beriepen de middeleeuwse geneesheren zich in de eerste plaats op de aloude leer van Hippocrates en Galenus over de 4 lichaamssappen (bloed, slijm, gele en zwarte gal) en temperamenten. Het was van groot belang om bij een diagnose en medische behandeling te achterhalen welk van de 4 vochten bij een bepaalde (inwendige) ziekte al te zeer overheersend was of te kort schoot. Om de verstoorde balans tussen de 4 sappen te herstellen werd bijv. een teveel aan lichaamssap bloed verwijderd door een aderlating.

Apotheker. Miniatuur, begin 14de eeuw. Uit 'Circa Instans' van Matthaeus Platearius. Londen, British Library.
Apotheker. Miniatuur, ca. 1300. Matthaeus Platearius "Circa Instans". Londen, British Library.

De tussenkomst van de geneesheer beperkte zich tot het controleren en beoordelen van de stoelgang, het speeksel en vooral de polsslag en de urine van de zieke. Deze gaven aanwijzingen over de exacte samenstelling van de lichaamssappen. Op basis hiervan stelde de arts een diagnose en schreef een specifieke behandeling voor: een aangepast voedseldieet; ofwel een geëigend recept (kruidenmengsel in een drankje of siroop) dat de patiënt kon laten bereiden en kopen bij de apotheker; ofwel een badkuur; ofwel heelkundige ingreep (Deze operatie voerde hij niet zélf uit. Die werd opgeknapt door een chirurgijn).

  • polsslag voelen

    De geneesheer voelt de polsslag van een zieke vrouw. Jan Steen, 1663. Amsterdam, Rijksmuseum.
    De geneesheer voelt de polsslag van een zieke vrouw. Jan Steen, 1663. A'dam, Rijksmuseum.

    De meest gebruikelijke methode van de middeleeuwse artsen om van buiten af een ziekte te herkennen was het "polsvoelen", het manueel meten van de hartslag ter hoogte van de slagader, aan de binnenzijde van de pols van de zieke. Hoewel ze niets afwisten van de bloedsomloop, meenden de artsen toch dat de polsslag de conditie van het hart verraadde. De polsslag gaf een idee van de snelheid, de kracht en de regelmaat waarmee het hart het bloed rondpompte in de bloedvaten van het menselijk lichaam.

  • piskijken

    Controle van een urinestaal in de pisbokaal (= matula). Anoniem, 16de eeuw.
    Controle van een urinestaal in de pisbokaal (= matula). Anoniem, 16de eeuw.

    Naast het voelen van de polsslag was de uroscopie ("piskijken" in het Middelnederlands) het diagnose-middel bij uitstek. Daarom werd de arts, die door het bekijken van een urinestaal van een zieke diens inwendige kwaal probeerde te omschrijven, in de volksmond een "piskijker" genoemd. De uroscopie, die reeds bestond bij de oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen kwam in de 11de eeuw via Byzantium naar westelijk Europa en was er zelfs tot ver in de 17de eeuw een courante geneeskundige praktijk.

    De piskijker bij het ziekbed. Miniatuur, 15de eeuw. Parijs, BNF
    De "piskijker" bij het ziekbed. Miniatuur, 15de eeuw. Parijs, BNF.

    Het ging om een vrij eenvoudige procedure, waarbij er geen technologie of apparatuur kwam kijken. Een urinaal ( Lat. matula), een bolvormige glazen bokaal met een dunne hals bovenaan, volstond. Eeuwenlang werd een arts dan ook voorgesteld terwijl hij deze pisbokaal omhoog heft en aandachtig bestudeert. Het urinaal was dan ook het attribuut bij uitstek van de geneesheer op talloze afbeeldingen.

    urinewiel met 20 kleurschakeringen (14de eeuw)
    urinewiel met 20 kleurschakeringen (afbeelding 14de eeuw).

    Met het oog op het stellen van een goede diagnose en behandeling moest bij een uroscopie worden gelet op het algemeen uitzicht van de urine in de bokaal: de helderheidsgraad, de graad van troebelheid, de geur, de smaak, de aanwezigheid van bezinksel, etter of bloed, maar vooral de kleur. Op een zogeheten "urinewiel" werden een 20-tal kleurschakeringen onderscheiden. Elke nuance - gaande van kristalhelder, helgeel, beige, wijnrood, diepgroen tot zwart - wees in de richting van een bepaalde ziekte (= verstoring van het evenwicht der 4 lichaamssappen).

Anatomieles van de beroemde Vlaamse arts en anatoom A. Vesalius. Jan Van Calcar, 1543. Ets op kaft van Vesalius' 'De corporis humani fabrica libri septem', het eerste complete handboek over anatomie.
Les van de beroemde Vlaamse arts en anatoom A. Vesalius. Jan Van Calcar, 1543. Ets op de kaft
van Vesalius' "De corporis humani fabrica libri septem", het 1ste complete handboek over anatomie.

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: Zuster.rolande@outlook.com