|
|
Een vrij goed bewaard gebleven middeleeuws gasthuis, 12de eeuw. Meursault, Beaune (Bourgondië, Fr.)
Het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede moest, net zoals de vele andere middeleeuwse gasthuizen en hospitalen, zélf zorgen voor het eigen levensonderhoud, plus de hoge kosten dragen van het gratis onthaal, eten en drinken, logies en verwarming voor de passerende pelgrims. Daarbovenop moest de communauteit, buiten het bedevaartseizoen, zélf instaan voor de verzorging van de zieken in de buurt. De zusters kregen immers géén vaste vergoeding voor hun werk. Overheidssteun, zoals heden den dage voor bijv. instellingen voor welzijnszorg, bestond toen nog niet!
de eigen middelen
Zusters in de tuin van de abdij Leeuwenhorst bij Noordwijk (Utrecht, NL, Mus. Catharijneconvent).
De middeleeuwse gasthuizen en hospitalen bouwden - naar het model van de abdijen - een zelfbedruipend ("self-supporting") systeem uit om enerzijds zoveel mogelijk te voorzien in de eigen bestaansbehoeften, zichzelf te kunnen onderhouden, en anderzijds zo weinig mogelijk materiëel en financiëel afhankelijk te zijn van anderen, dus met zo min mogelijk uitgaven. In de toenmalige agrarische samenleving berustte deze verregaande economische zelfstandigheid, zelfvoorziening en zelfredzaamheid grotendeels op het bezit en explotatie van eigen middelen, een eigen boerderij, schuren, vruchtbare akkers, boomgaarden, weilanden, bossen, vijvers, enz.
De oogst in de zomer. Abel Grimmer, begin 16de eeuw (Privé-collectie).
De zusters van het gasthuis konden grotendeels leven van de opbrengsten in natura van de eigen onroerende goederen. Heel wat basisproducten voor de armenzorg moesten ze dus niet tegen hoge marktprijzen aankopen, wat een enorme besparing betekende. Bijv. een rijke graanoogst en een grote zuivelproductie, bestemd voor de eigen bevoorrading, hielden de financiële balans mee in evenwicht.
Sedert de 8ste eeuw (de Karolingische tijd) baatten de kloosters hun bezittingen uit volgens een tweeledig systeem, dat later door de gasthuizen werd overgenomen.
Binnenkoer van een bewaard gebleven middeleeuws gasthuis in Coulommiers (Fr), 16de eeuw.
- De kern was het gasthuiscomplex, bestaande uit een boerderij met bijgebouwen en met omliggende landerijen, die de zusters en het eigen dienstpersoneel zélf exploiteerden. Het gasthuis leefde van de opbrengsten in natura van dat landbouwbedrijf. Ook allerlei vormen van nijverheid kwamen tegemoet aan de basisbehoeften: een eigen smidse, bakoven (brood was het belangrijkste voedingsbestanddeel), bierbrouwerij, e.d.
Reconstructie-tekening van een middeleeuws landbouwdomein (uithof).
- Het tweede luik van de gasthuiseconomie werd gevormd door de zogeheten uithoven, dat waren hoeven op verweg gelegen landbouwdomeinen die werden verhuurd. De pachters (= een boerengezin met horigen) van zo'n uithoven moesten op gezette tijden hand- en spandiensten uitvoeren. In ruil kregen ze een stuk grond toegewezen voor eigen onderhoud, en maakten zo deel uit van de "familia" van het klooster.
Het gasthuisdomein zélf omvatte - naast het klooster, de kapel en het eigenlijke hospitaal - een hoeve met een aantal bijgebouwen: voorraadschuren voor de graangewassen; een wagenkot; stallen voor paarden, koeien, ossen, ezels, schapen, geiten, enz.; een varkenshok; een neerhof met kippen (leveranciers van eieren en vlees); een moestuin waarin de zusters groenten kweken voor eigen gebruik; een eigen boomgaard met fruitbomen; een kruidentuin voor medicinale planten en specerijen.
Horigen op het veld. Miniatuur, ca. 1412. Gebroeders Van Limburg, Les Très Riches Heures du Duc de Berry (Chantilly, Musée Condé).
Het gasthuis moest in de directe omgeving beschikken over voldoende vruchtbare landbouwgronden, voor de teelt van gewassen om de vele monden van de zusters, gasten, dienstpersoneel, bewoners van de buitenhoven, vee, pluim- en kleinvee te voeden. Op de uitgestrekte akkers werden vooral graangewassen (tarwe, rogge en haver) gekweekt voor het bakken van brood. Met de eventuele overschotten van de graangewassen werd ruilhandel bedreven. Op de velden groeiden ook gerst en hoppe voor het brouwen van bier voor eigen gebruik. Nabij het Gasthuis ten Bunderen lag een akker, "het Bierkenlandt" (1664) geoemd, waarvan de opbrengst diende voor de aankoop van bier, dat aan de reizigers werd gegeven in het gasthuis, naast brood en soep.
Het scheren van de schapen. Abel Grimmer, 1565. Antwerpen, Kon. Mus. Schone Kunsten
In de omliggende weiden graasden melkkoeien, ossen, paarden, schapen en geiten. Ossen en paarden gebruikte men om het land te bewerken. Paarden werden benevens ingezet om personen en/of goederen te vervoeren. Met de wol van de schapen werden bedde- en tafelgoed geweven. De omringende bossen leverden brandhout voor de keuken, voor de verwarming, voor het onderhoud en herstelling van wegen, waterkanten en bruggen. Met het hout van de volgroeide bomen werden gebouwen opgetrokken. Tijdens het jachtseizoen werd in de bossen klein en groot wild gevangen.
Visvangst in de rivier. Taccuino Sanitatis, einde 14de eeuw. Rome, Biblioteca Casanatense.
We lezen in de kloosterkroniek "Jaer-boek" (1783) dat de zusters op eigen grond langs de Galgestraat (die de grens vormt tussen Beitem en Moorslede) een eigen visvijver lieten graven.
de uitgaven
Het Gasthuis Ten Bunderen mocht dan wel, via zijn hele landbouwinfrastructuur, proberen om een zo zelfbedruipend mogelijk economisch systeem te vormen. Toch slaagde het er niet in om zélf alle kosten te dekken. De uitgaven kon men onderverdelen in 3 grote groepen:
I. De kosten voor levensonderhoudHet voorzien in de primaire levensbehoeften - eten, drinken, kledij, beddengoed, verwarming - van de zusters en van de passanten vormde zonder twijfel de grootste uitgavenpost.
De keuken in het beroemde 15de eeuwse laat-gotische armenhospitaal in Beaune (Bourgondië, Fr.)
- Voedingswaren (spijs en drank). Hoofdzakelijk de kosten voor brood (vooral tarwebrood werd gegeten, in veel mindere mate rogge- en witbrood). De broodgranen waren van eigen kweek ofwel verkregen via ruilhandel ofwel cash gekocht op de markt. Misoogsten of oorlogen konden de prijs van graan soms serieus de hoogte injagen. Overigens verminderde, vanaf de 12de eeuw, de ruilhandel, terwijl de marktprijzen voor alle voedingswaren voortdurend stegen. Het is niet duidelijk of het Gasthuis Ten Bunderen zélf het (tafel)bier brouwde of aankocht. Zuivelprodukten (vooral boter, ook kaas), vlees, vis en eieren kwamen vermoedelijk integraal van de eigen boerderij.
Onderweg naar de markt. Jan Bruegel de Oude, 1615 (Brussel, Kon. Mus. Schone Kunsten).
- Kledij en schoeisels van de zusters.
- Gratis maaltijden, drank, nachtverblijf voor de gasten (pelgrims, reizigers).
- Beddengoed (o.m. wollen en linnen lakens) zowel voor de zusters als voor de gasten.
- Verwarming in het klooster en in het gasthuis.
- Ziekenzorg in de omgeving.
- Vrijwillige uitgaven, m.n. aalmoezen (meestal in de vorm van voedsel) voor armen en bedelaars, die aanklopten maar niet verbleven in het gasthuis.
II. Het uitbetalen van renten en lijfrenten
De zusters van het Gasthuis van Geel. 17de eeuw (Geel, Sint-Dimpna- en Gasthuismuseum).
- Renten. De jaarlijkse terugbetaling van schulden aan schuldeisers.
- Lijfrenten. De verplichte jaarlijkse uitkering van een bepaald bedrag aan intresten, bijv. de betaling van een prebende aan inwonende vermogende kostgangers (= proveniers).
III. Diversen
Het bakken van brood. Miniatuur. Oxford, Bodleian Library.
- Het loon van ambachtsmannen uit de bouwsector (metsers, timmermannen, tegel- en strodekkers, pleisteraars, loodgieters, enz. ) en hun knapen (= hulpwerklieden) voor het onderhouden, herstellen, verbouwen en uitbreiden van het onroerend patrimonium, dus van alle bouwwerken, zowel binnen het gasthuisdomein als erbuiten (op de uithoven). Reken daarbij de kosten voor de materialen, zoals hout, kalk, ijzer, tin lood, dektegels, e.d.
- De betaling van andere vaklui, zoals de slager, kleermaker, smid, schoenmaker, kapper, e.d.
- Het salaris van het dienstpersoneel.
Ploegende boer. Miniatuur, ca. 1412. Gebroeders Van Limburg, Les Très Riches Heures du Duc de Berry. Chantilly, Musée Condé.
- Uitgaven voor de eredienst. Het honorarium voor de kapelaan en voor gelegenheidspriesters, die mee een plechtige mis opdroegen in de kapel. De verfraaing van het interieur van de kapel, liturgisch meubilair, boeken, gewaden, voorwerpen (kelk, pateen, monstrans, e.d.).
- Medische kosten, zoals honoraria voor de dokter, de aankoop van bepaalde geneesmiddelen of kruidenbereidingen bij de apotheker.
- De aankoop van dieren, zoals lammeren (die wol leverden), paarden (voornamelijk merries, die dienden als trekdieren) en (melk)koeien.
- De aanschaf van stukken land, domeinen met uithoven.
de inkomsten
Zusters aan het weefgetouw. Miniatuur, 15de eeuw. Erlangen, Universiteitsbibliotheek.
De zusters van het Gasthuis Ten Bunderen hadden geen vast inkomen. Van de privé-liefdadigheid alléén konden ze niet rondkomen. Om de omvangrijke uitgaven te dekken voor het eigen levensonderhoud en voor de gratis opvang van pelgrims en armen moest het Gasthuis kunnen beschikken over een minimum aan financiële en materiële middelen. De erg uiteenlopende bronnen van inkomsten van zo'n laat-middeleeuws gasthuis konden worden ingedeeld in 2 grote categorieën:
I. Vaste inkomsten
Bezoek aan de pachthoeve. Jan Brueghel de Oude, 1597 (Wenen, Kunsthistorisches Museum).
Het Gasthuis verwierf in de loop der eeuwen steeds meer landeigendommen en uithoven, die soms ver verwijderd lagen. De zusters exploiteerden deze akkers en uithoven niet zélf, maar gaven die contractueel voor een bepaalde tijd in pacht. Zij bleven wél volledig in het bezit ervan, samen met de bijhorende rechten. De pachters waren geen (quasi) eigenaars van die landerijen en pachthoven (zoals voorheen in het middeleeuws leenstelsel tot de 14de eeuw het geval was met cijnsgronden), ze mochten er enkel gebruik van maken en uitbaten, tegen betaling van een jaarlijkse pacht.
Dit systeem van verpachten was meer in het voordeel van de uitbater dan het cijnsstelsel. Het garandeerde namelijk een vast en regelmatig inkomen. De pachters moesten elk jaar de overeengekomen huur betalen en daarnaast bepaalde hand- en spandiensten verlenen, o.m. het afstaan van een deel van de opbrengst aan het gasthuis. Dit alles bood de beperkte groep van zusters het grote voordeel dat ze zich minder met het beheer, de rechtsreekse uitbating en de dagelijkse gang van zaken moesten bemoeien.
Fundaties. Het ging hier om geldbedragen of om goederen die aan het gasthuis werden geschonken, waarvan de jaarlijkse rente (in natura of in geld) moest worden toegekend aan een goed doel, bijv. het opdragen van een mis (= mis-fundatie).
II. Variabele inkomsten
Met het graan naar de windmolen. Miniatuur, 1344. Oxford, Bodleian Library.
- De eigen inbreng van de zusters. Volgens de kloosterkronieken waren de 3 eerste zusters "van Conditie" (= welstellend). Ongetwijfeld hebben ze hun bezittingen overgemaakt aan het Gasthuis. Hoewel niet explicieit voorgeschreven gaven de ouders en de familie van elke nieuwe medezuster in de Middeleeuwen een "bruidsschat" aan de communauteit, in de vorm van een stuk onroerend goed (een hofstede, een woning, een molen, een bos, een akker) ofwel - vanaf de 14de eeuw - een aanzienlijke geldsom of jaarlijkse rente.
- De verkoop van huizen, landerijen, paarden, schapen, schapenwol, overschotten van gewassen (voornamelijk tarwe, rogge en haver).
- Testamenten, erfenissen, nalatenschappen en legaten. In hun laatste wilsbeschikking stonden kerkelijke gezagsdragers (bisschoppen, abten) vorsten, graven, heren, edellieden en rijke patriciërs vaak onroerende goederen of geld of een kunstwerk (bijv. een manuscript) af aan een bestaande liefdadigheidsinstelling.
Ziekenzaal in het 13de-eeuws O.L.V.-Hospitaal in Seclin, gesticht door gravin Margaretha van Vlaanderen.
- Schenkingen (donaties). Mensen uit alle sociale klassen, maar vooral welstellenden, schonken nog tijdens hun leven - om allerlei redenen - roerende en onroerende goederen ofwel baar geld aan het Gasthuis. De meeste schenkingen gingen naar de communauteit, die er vrij kon over beschikken. Beroemde voorbeelden zijn de gezusters Johanna en Margaretha van Constantinopel, gravinnen van Vlaanderen, die in de 13de eeuw aan de wieg stonden van tal van nieuwe gasthuizen in onze streken, o.m. het Comtesse-hospitaal in Rijsel en het O.L.V.-Hospitaal in Seclin nabij Rijsel.
- De giften van proveniers. In tal van gasthuizen (wellicht ook, maar niet zeker, in dat van ten Bunderen) verbleven er zogeheten proveniers, welvarende alléénstaanden of echtparen, die zichzelf en hun (roerende en onroerende) goederen ("se et bona sua") ofwel een aanzienlijke som geld overlieten aan het huis, in ruil voor kost en inwoning, tot aan hun dood. Het betrof hier een systeem van "levensverzekering" dat, in weerwil van fel verzet van de kerkelijke hierarchie, toch bleef voortbestaan tijdens de late Middeleeuwen.
De uit 1250 daterende tiendenschuur van de verdwenen abdij Ter Doest (Lissewege).
- Het innen van zogeheten "tienden". Evenals kerken en abdijen had het Gasthuis Ten Bunderen het recht om tienden te heffen. Dit "tiendenstelsel", uitgevaardigd door keizer Karel de Grote, was één van pijlers van de middeleeuwse feodale samenleving. Theoretisch moest elke parochiaan 1/10de van zijn opbrengsten (de graanoogst en de veestapel) uitkeren aan de plaatselijke Kerk (1/3 voor de pastoor, 1/3de voor de kerkfabriek en 1/3de voor de armenzorg in het plaatselijk gasthuis of hospitaal). Omdat het Gasthuis, zeker sinds 1330, een eigen kapel en kapelanie had, mocht het bovendien speciale tienden ("spetale thienden") heffen, die ten goede kwamen van de kapelaan. De 18de eeuwse kloosterkroniek "Jaer-boek" maakte er uitdrukkelijk gewag van voor de jaren 1570 en 1573.
- Aalmoezen. Mensen uit lagere sociale klassen gaven meestal aalmoezen in natura, zoals dieren (kippen, varkens, vissen, enz.), levensmiddelen (brood, wijn, zout, enz.) of goederen met een speciaal doel, bijv. linnen en beddengoed voor het gasthuis.
- Omhalingen. Wanneer de vaste inkomsten ontoereikend waren om de stijgende uitgaven te dekken werd tijdens de liturgische diensten een speciale collecte gehouden. Soms kreeg een gasthuis of hospitaal van de bisschop de speciale toestemming voor een geldinzameling in héél het bisdom. Deze bedeltocht werd toevertrouwd aan aan 2 of 4 betrouwbare mannen, die een reliekschrijn van een heilige ronddroegen van dorp tot dorp. Bij hun aankomst in een parochie werden telkens de klokken geluid, wat heel wat mensen op de been bracht.
Dorpskermis. Pieter Brueghel de Jonge, 1607 (Hamngatan, Hallwylska museet)
- De jaarlijkse kermis. De burgerlijke overheid kon de toelating geven om, op de jaarlijkse feestdag van de patroonheilige, een kermis (foor of jaarmarkt) te organiseren, waarvan de opbrengst helemaal naar het gasthuis ging. Volgens de historicus Medard Van den Weghe bestond er zeker al in 1653 in het Moorsleedse gehucht "De Tuymelaer", waar het Gasthuis Ten Bunderen zich bevond, een "Tuymelaerkermesse", met o.m. een feest van "de schutters en de liefhebbers van het roer (= geweer)". Die jaarlijkse kermis is blijven bestaan tot op onze dagen.
Detail van een schilderij (1578) in het Museum Hof van Busleyden in Mechelen.
- De "nunnekins van den hospitale" wasten en onderhielden het linnen van de parochiekerk en ontvingen hiervoor 3 ponden parisis per jaar. Dat staat te lezen in oude kerkrekeningen van Moorslede (1483-84).
- Wanneer een passant in een gasthuis stierf gingen de kleren en alles wat de overledene bij zich had over naar de zusters. De opbrengst van de verkoop kwam ten goede aan de zorg voor de arme pelgrims en reizigers.
de voorrechten
I. kerkelijk-religieuze privilegies
Bul (1514) van paus Leo X die bescherming biedt aan de Zwartzusters van Bethel in Brugge.
Een gasthuis, waar de Kerk (de bisschop) betrokken was bij de stichting ervan, gold als een instelling met kerkelijke rechtspersoonlijkheid, net zoals een kerkgebouw. Door het aanvaarden van de regel van Augustinus en statuten, in 1473 door de bisschop opgelegd, werd het gasthuis ten Bunderen officiëel erkend als een kerkelijke instelling ("locus religiosius") en verwierf volle rechtspersoonlijkheid, met alle kerkelijke voorrechten (op financieel domein, sociaal en godsdienstig domein) vandien.
- De bestemming van een gasthuis of hospitaal lag voor eeuwig vast. Het testament van de stichter(s) moest steeds worden geëerbiedigd. De fondsen die waren geschonken voor stichting van een gasthuis of hospitaal en alle latere verworven (roerende en onroerende) eigendommen waren onvervreemdbaar. Ze mochten niet worden verkocht, geruild of weggegeven, behalve in crisisperioden, met een speciale goedkeuring van de bisschop, bijv. om de kosten van de armen- en ziekenzorg te helpen betalen, of wanneer de gebouwen er verlaten en/of verkommerd bij lagen.
- De gemeenschap van zusters was kerkjuridisch eigenaar van het Gasthuis en van alle aanhorigheden. De instelling was gemachtigd om authentieke akten te laten redigeren, rechtszaken aan te spannen en een patrimonium uit te bouwen.
- De zusters konden rekenen op de persoonlijke bescherming van de bisschop, maar ze waren volledig onderworpen aan zijn gezag. Hun vroegere autonomie als semi-religieuze gemeenschap, van vóór 1473, waren ze kwijt.
- Het gasthuis kon beschikken over een eigen kapelaan. Als geestelijke begeleider van de bewoonsters en van de gasten diende hij de sacramenten toe (de ziekenzalving, de dagelijks mis, de biecht)
Kapel van het middeleeuws gasthuis in Lys-Saint-Georges (Indre, Fr.).
- Het gasthuis mocht beschikken over een eigen kapel, o.m. voor het gezamelijk getijdengebed. Mits speciale toelating van de bisschop mocht de klok op de kapel op zondag luiden om de omwonenden uit te nodigen naar de mis. De plaatselijke pastoor liep daardoor wél inkomsten mis.
- Ook voor een eigen kerkhof om er de overleden vaste bewoners en gasten van het gasthuis te begraven was eveneens een bisschoppelijke toestemming nodig, waarbij meestal een financiële schadeloosstelling was voorzien voor de plaatselijke pastoor, die inkomsten moest derven. Het is niet bekend of het Gasthuis ten Bunderen ooit beschikte over zo'n eigen begraafplaats.
- Elk gasthuis was onschendbaar en genoot van kerkelijk asielrecht. Wereldlijke instanties mochten er niet binnendringen om iemand te arresteren. Volgens het Concilie van Parijs (1214) mocht van dit asielrecht evenwel geen misbruik worden gemaakt door mensen die wilden ontsnappen aan het burgerlijk gerecht, bijv. vagebonden of misdadigers.
- Soms werd de hoge bescherming van de paus ingeroepen om inmenging van de plaatselijke kerkelijke of wereldlijke overheid te voorkomen. Gasthuizen konden in bepaalde gevallen exempt zijn/worden, dwz. niet onder de jurisdictie vallen van de plaatselijke bisschop, maar rechstreeks onder het pauselijk gezag staan. Maar de paus werd vooral aangesproken om aflaten te verlenen voor degenen die op bepaalde dagen kwamen bidden in de kapel, voor wie hielp bij de oprichting of uitbreiding van het gasthuis, voor vrijgevige rijken die een schenking deden, voor alwie een aalmoes gaf tijdens een omhaling, enz.
II. burgerlijke voorrechten
Een burgerlijk privilege: het recht op bomen vellen en hout sprokkelen.16de-eeuwse ets.
De wereldlijke autoriteiten droegen het hunne ertoe bij om gasthuizen en hospitalen financieel leefbaar te houden, door ze over de nodige inkomsten te laten beschikken en ze bepaalde - vooral financiële - privilegies te verlenen.
- Vrijstelling van bepaalde profane belastingen. Op het gasthuisdomein en alle componenten ervan moesten nooit successierechten worden betaald. Er werden geen accijnzen geheven op de aankoop van voedselvoorraden of op het brouwen van (tafel)bier voor eigen gebruik.
- Vrijstelling van tiendenheffing voor de boerderij, de tuin, de stallen, de akkers en de boomgaarden rond het gasthuis, waarvan de producten dienden voor het levensonderhoud van de bewoners en de dieren van het gasthuis.
Marktscène. Miniatuur, 15de eeuw. Parijs, BN.
- Het recht om de overschotten taksvrij te verkopen van de eigen voedsel- of drankproductie.
- Het recht om een zekere hoeveelheid hout te sprokkelen of te hakken in de bossen van de graaf of de plaatselijke heer.
- De opbrengst van de gerechtelijke boetes voor bepaalde inbreuken werd soms integraal of gedeeltelijk doorbetaald aan het plaatselijk gasthuis.
- In sommige heerlijkheden moesten het bed en het beddegoed van elke overledene verplicht aan het gasthuis of hospitaal worden gegeven.
|