|
Ziekenzaal van het Sint-Janshospitaal in Brugge (detail). Jan Beerblock, ca. 1778. (Brugge, Oud Sint-Janshospitaal)
de doelstellingDe zusters van het Gasthuis Ten Bunderen legden zich in de eerste plaats toe op caritatief werk, m.n. op het in de praktijk omzetten van de christelijke deugd van gastvrijheid. Daartoe riep de apostel Petrus alle gelovigen op: "Wees gastvrij voor elkaar, zonder te klagen" (1 Petrus 4, 9). De vreemdelingen herbergen was in de Middeleeuwen één van de 7 werken van barmhartigheid. De kloosterstatuten (1473) legden de zusters het volgende op: "zy zullen den aermen blidelic ontfangen ende antieren (= behandelen) niet spelers dronckaerts noch jonghe gawelose (= luie) ghesellen noch lichte wyfs (= vrouwen van lichte zeden)".Schilderij van de Meester van Salzburg; 1465. Trier, Stadtmuseum Simeonstift. De kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) omschreef bondig de specifieke opdracht van het gasthuis: vanaf Kerstmis tot Pasen boden de zusters van Ten Bunderen onderdak aan aan vermoeide bedevaarders en behoeftige reizigers en verschaften hen, naast rust- en slaapgelegenheid, ook eten (erwtensoep), drank (bier) en een bussel hout om zich te warmen bij het haardvuur. "met insicht van te logeeren de arme pelgrims die reysden naer de heylige landen, te weten den tyd van kerstavont tot paesschen...Sy voorsagen die arme pelgrims in dien tyd van twee (later vier) bedden, en gaven voor spyse erweetpotagie, bierken, ende eenen busch om te warmen."
eten en drinken"... gaven voor spyse erweetpotagie, bierken, ende eenen busch om te warmen". S. Bening, 1515. Miniatuur. Da Costa Hours. New York, Morgan Museum Zoals in de meeste gasthuizen in de Middeleeuwen bereidden de zusters voor de passanten elke dag een warme maaltijd met bier. Volgens de kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) serveerde men voor de gasten in de eetmaker als avondeten
verwarming en hygiëneScène bij het haardvuur. Miniatuur, ca. 1400. Tacuinum Sanitatis. Parijs, BNF. De gasten kregen van de zusters van ten Bunderen "eenen busch om te warmen", een bussel hout om zich te warmen bij het haardvuur. Er stonden in het gasthuis enkele kommen met water om 's avonds en/of 's morgens de handen, het hoofd en de voeten te wassen of om zich te scheren. In sommige gasthuizen was er een aparte kamer met een houten ton om een bad te nemen.
de opvangperiodeVolgens de kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) konden passanten (bedevaarders en reizigers) in het Gasthuis Ten Bunderen terecht in "den tyd van kerstavont tot paesschen". Maar dit is weinig waarschijnlijk, want in de Middeleeuwen waren er in de winterperiode geen of nauwelijks pelgrims. Het lijkt het er sterk op dat de schrijfster van de kloosterkroniek zich gewoon vergiste en eigenlijk de periode tussen Pasen en de vooravond van Kersmis bedoelde, de zomermaanden dus.De zusters van het gasthuis van Doornik op ziekenbezoek (14de eeuwse miniatuur, O.L.Vrouw-kathedraal van Doornik) We kunnen er rustig van uitgaan dat de zusters van Ten Bunderen in de wintermaanden, tussen Kerstmis en Pasen - zoals in talrijke passantentehuizen o.m. van Belle (het huidige Bailleul) en Doornik - zich toelegden op het bezoeken en verzorgen van zieken in de omgeving (de huidige Tuimelaere-wijk). de verblijfsduureen middeleeuwse pelgrim. Houtgravure (1494) In de regel, wanneer het goed weer was, konden in goede gezondheid verkerende passanten niet meer dan één keer overnachten en moesten dan plaats maken voor nieuwe gasten. In sommige gasthuizen werden 2 opeenvolgende nachten toegestaan. In de winterperiode of bij guur weer wanneer de dagmarsen zwaar vielen, mocht men tot 3, maximum 5 dagen logeren. Voor een langer verblijf waren de pelgrims aangewezen op de herbergen, waar ze wél hun logies en eten zélf moesten betalen. Hier spreekt vanzelf dat iemand die ziek werd langer in het gasthuis een onderkomen vond, tot hij/zij volledig hersteld en op krachten gekomen was. Op de vertrekdag kregen de genezen logés hun kleren en andere bezittingen terug, die ze bij hun aankomst bij zich hadden. Arme, in lompen gehulde, passanten kregen van de zusters in het gasthuis nieuwe kleren. Aan totaal berooide reizigers gaf men wat geld om onderweg mondvoorrad en drank te kunnen kopen. de opvangcapaciteitHet aantal gasten was afhankelijk van het aantal beschikbare zusters, van de financiële draagkracht van het gasthuis, van de grootte van het slaapvertrek en van het aantal bedden. De kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) schrijft over Ten Bunderen: "Sy voorsagen die arme pelgrims in dien tyd van twee bedden". Twee bedden! Dat wil niet zeggen dat er niet meer dan maximum 4 gasten terecht konden. In de ME was het de gewoonste zaak van de wereld dat 3, 4 of 5 mensen - naakt - in één tweepersoonsbed sliepen! Om plaats te besparen vooral, of omdat er niet voldoende bedden waren. Dat choqueerde helemaal niet. Wie een toegewezen bedgenoot weigerde kon zelfs worden weggestuurd! Maar meerdere personen in één bed was ook weer geen absolute regel. Voor (zwaar) zieken waren er eenpersoonsbedden. Zusters en zieken in het grote stedelijk hospitaal van Parijs. Miniatuur, 1482. (Parijs, Musee de l'Assistance Publique) 2 à 4 bedden was het gewone gemiddelde voor kleine gasthuizen op het platteland, zoals ten Bunderen in Moorslede. Dat was niet te vergelijken met de grote stedelijke gasthuizen en hospitalen, die in hun slaapzaal gemiddeld 25 tot 30 bedden hadden. De bedden stonden er opgesteld in rijen, met bijv. de mannen in de ene, en de vrouwen in de andere rij. Aan het einde van de Middeleeuwen werden in de stadshospitalen rond elk bed gordijnen gehangen, die aparte "slaapcellen" vormden, die de zieke beschermden tegen tocht. Een bed was soms beperkt tot een strozak op de grond. Ofwel rustte de matras op gespannen koorden tussen houten planken. Bij de matras, gevuld met roggestro, hoorden lakens, dekens (warme schapenvachten), een bedsprei en oorkussen(s), gevuld met pluimen. In de slaapruimte werd 's nachts een licht aangestoken, een olielamp of een kaars, die de hele nacht bleef branden om de duisternis te breken, bijv. om naar het toilet te gaan buiten. Men droeg een slaapmuts op het hoofd om zich te behoeden tegen nachtelijke (vries)kou, want het haardvuur was 's nachts gedoofd. In sommige gasthuizen kregen de pelgrims een lang wit nachtkleed (tabbaard), dat ze 's morgens moesten teruggeven. wie was welkom?Pelgrims kloppen aan bij een gasthuis. Miniatuur, 14de eeuw. Parijs, BNF. De kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) is zeer duidelijk over het apostolaatswerk van de gasthuiszusters: "met insicht van te logeeren de arme pelgrims die reysden naer de heylige landen". De arme bedevaarders ("peregrini pauperes") vormden de doelgroep. "Arme" was in de Middeleeuwen een zeer breed en rijk begrip. Het sloeg niet enkel op degenen die behoorden tot de laagste sociale klasse van de samenleving, maar op iedereen die in een of ander opzicht hulpbehoevend was of in nood verkeerde: pelgrims, doodvermoeid en totaal uitgeput door dorst, honger en kou na een lange tocht door wouden en onherbergzame streken; ook reizigers, vreemdelingen, daklozen, e.d. op zoek naar een bed, wat voedsel en wat verwarming én menselijke warmte. Opschrift "Christo in pauperibus" boven de ingang van een hospitaal. Bern, Burgerspital, 1741. Het Gasthuis Ten Bunderen was dus een toevluchtsoord voor alle "armen van Christus". Door de armen te dienen bereikt men Christus zélf: "Christo in pauperibus" stond daarom vaak als opschrift boven de ingangsdeur van gasthuizen of hospitalen. Het was een verwijzing naar de bekende uitspraak van Jezus: "Voorwaar Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan" (Matth. 25, 40). wie was niet welkom?Een ongenode gast meldt zich aan. Miniatuur, 15de eeuw. (Oxford, The Bodleian Library) De kloosterstatuten (1473) geven een korte opsomming: "spelers dronckaerts noch jonghe gawelose ghesellen noch lichte wyfs". Zoals overal in de late Mideleeuwen werd ook hier de toegang ontzegd aan dronkaards, vagebonden, schooiers of flierefluiters die te lui waren om te werken, nep-pelgrims en vrouwen van lichte zeden. Zowel de kerkelijke als burgerlijke overheid namen trouwens strenge maatregelen tegen elke vorm van profitariaat en van misbruiken door bijv. "beroepsarmen" die elke avond bij een gasthuis aanklopten. Een zuster met pelgrims in het gasthuis. Houtsnede, 1487. In de statuten en de kloosterkroniek van Ten Bunderen wordt een aantal categorien van doelgroepen niet vermeld, wat nog niet wil zeggen dat ze werden geweerd. Maar vanuit de studie van vele gasthuizen in onze streken kunnen we ons wagen aan enkele veronderstellingen:
het eigenlijke onthaalEen pelgrim vraagt de zuster onderdak in het Gasthuis. Middeleeuwse miniatuur. Tussen de 10de en 18de eeuw hebben miljoenen bedevaarders naar Compostela en elders gemarcheerd. Hoe werden ze onthaald in de gasthuizen? Welke waren hun ervaringen? Slechts een 15-tal pelgrims (waaronder 2 uit het toenmalige Vlaanderen: de handelaar Jan Van Doornik en de edelman Jan Taccoen, heer van Zillebeke) hebben een schriftelijk relaas nagelaten van hun tocht. De meesten waren analfabeten. Van wie wel schreef is, op enkele uitzonderigen na, alles verloren gegaan. Opvang van pelgrims in gasthuis. Glasraam, 13de eeuw. Freiburg, Münster. Hoe verliep de ontvangst aan de deur van het gasthuis? "Zy zullen den aermen blidelic ontfangen ende antieren (= behandelen)", schrijven de statuten (1473) van het Gasthuis Ten Bunderen voor. De zusters moesten met blijheid de armen ontvangen, "als waren ze Christus zelf", zoals in de kloosterregel van de H. Benedictus staat. Zodra zich een nieuwe gast aanmeldde werd hij verwelkomd door de priores of de portierster. Deze keurde de algemene gezondheidstoestand van de bezoeker en oordeelde of hij alle (vooral medische) voorwaarden vervulde om te worden binnengelaten. Een geneesheer kwam er niet bij te pas. Dan volgde een gezamelijk gebed en het uitwisselen van de vredeskus. Pelgrims verwarmen zich bij het haardvuur. Glasraam, 1450. Parijs, Mus. Cluny. De nieuwkomer moest proper zijn zowel naar ziel als naar lichaam. Als hij nog de kracht ertoe had werd de vermoeide passant begeleid naar de kapel om te biechten bij de kapelaan. Het zieleheil had in de Middeleeuwen nu eenmaal voorrang op de zorg voor het lichaam. De biecht had bepaalde psychosomatische effecten: de geest werd vrijgemaakt van alle druk, zonde en schuldgevoelens, het geweten kwam tot rust om zo ten volle te genieten van de lichamelijke verzorging en de rust in het gasthuis. Het ritueel van de voetwassing. Miniatuur, ca. 1400. Tacuinum Sanitatis. Parijs, BNF. Daarna werd de pelgrim naar de ontvangstruimte gebracht in het gasthuis, waar hij in een aparte rumte zijn schamele bagage kon plaatsen. De opname ging gepaard met een wijd verspreid ritueel, rijk aan symbolen en religieuze betekenis, dat terugging tot het 11de eeuwse St.-Jansospitaal in Jeruzalem: de voetwassing, als gebaar van naastenliefde en nederigheid, naar het voorbeeld van Jezus die bij het Laatste Avondmaal de voeten van zijn leerlingen waste. de verzorging van de gastenJezus, in pelgrimskledij, als het voorbeeld van gastvrijheid. Hij breekt zélf het brood voor 2 bedevaarders. Lectionarium, 16de eeuw. Lyon, BM Eenmaal in het gasthuis moest de pelgrim door de zusters worden behandeld als "de meester des huizes", als ware hij Christus zélf ("quasi dominus"), zoals staat in de statuten van het Jeruzalemse St.-Janshospitaal. De eigen statuten van Ten Bunderen schreven voor dat de zusters de gasten ten allen tijde met een goed humeur moeten bejegenen en zonder klagen verzorgen. Er is een reglement bewaard van de zusters in het Doornikse O.L.V.-Hospitaal dat een wat concretere invulling geeft van de taken: "In de koude wintermaanden stookt men hout in de haard om te verwarmen en om water te koken voor het eten; warm water wordt klaargezet om zich te verfrissen; men maakt het avondeten klaar met de overschotten van het vlees en van de soep. De zusters dienen het eten op voor de gasten, vooraleer ze zelf aan tafel gaan. De zusters maken de bedden op, stoppen de dekens en verse lakens onder en schudden de hoofdkussens. De bezoekers wordt verzocht om speciaal te bidden voor de weldoeners van het gasthuis". Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen. Elke ochtend, na de mis, verdeelde de meesteres de taken voor het gasthuis. Zoals goede huis- en gastvrouwen besteedden de zusters veel aandacht aan de nodige hygiëne en netheid in het gasthuis. Elke dag werd de vloer geveegd met bezems en vervolgens gedweild. De zusters poetsten het hele interieur, maakten de bedden op, deden de vaat, verversten en verstelden het beddegoed en wasten het met de handen in de nabijgelegen beek. Driemaal per jaar werd de het stro in de matrassen vervangen om te voorkomen dat er ongedierte (luizen en vlooien) zou binnensluipen. Jaarlijks sloeg men een hoeveelheid nieuw linnen in voor de pelgrimsbedden. Elke zomer kuisten de zusters de schapenpelsen die werden gebruikt als dekens.
|