|
lood-tin bedevaartsinsigne van St. Elooi. Noyon, eind 13de eeuw. (Londen, Museum of London) Als zichtbaar teken van hun volbrachte bezoek aan een bedevaartsoord, bijv. Rome, Jeruzalem of Santiago de Compostela, namen de middeleeuwse pelgrims, net zoals de hedendaagse toeristen, een bescheiden en betaalbaar devotioneel aandenken mee naar huis, een zogeheten insigne (afgeleid van het Latijnse woord "insignis", wat letterlijk betekent: embleem, symbool, ken- of onderscheidingsteken), ook pelgrimsteken (in het Middelnederlands "vestelken" of "loodje") genoemd. Insignes, meestal gegoten in een legering van tin en lood, waren de verre voorlopers van de hedendaagse sierspelden, buttons, badges of pins. O.L.Vrouw. Aardenburg. 15de eeuw In de late Middeleeuwen werden insignes op grote schaal geproduceerd en te koop aangeboden in haast elk bedevaartsoord. Om de herinnering levend te houden aan hun indrukwekkende ervaringen speldden pelgrims van alle rangen en standen deze kleine metalen voorwerpen tijdens de terugreis op hun ransel, gordel, mantel of schouderkraag en vooral op de vooraan omhooggeslagen rand van hun hoed. Soms was de hoed en/of schouderkraag er helemaal mee bezaaid! Net zoals de ransel, de wandelstaf, de hoed, de pelgrimsmantel en de jakobsschelp golden insignes als typische attributen van bedevaarders. gebruikt materialenInsignes waren gesneden uit ivoor, been of git. Meestal echter werden ze vervaardigd uit 2 soorten metaal:
geschiedenis van de insignes
De pelgrimstekens werden, vooral vanaf de late 12de eeuw, op grote schaal geproduceerd en bleven zeer populair tot ver in de 16de eeuw. Deze kleine plaketvormige metalen voorwerpen waren aan de 4 uithoeken voorzien van een ringetje om ze vast te hechten aan de hoed of aan een kledingstuk. In de beginperiode waren de gietsels enkel aan één kant uitgewerkt.
Vanaf de 14de eeuw ging het steeds vaker om opengewerkte reliëfvoorstellingen, die aan beide kanten waren beslagen. De afbeelding was in een lijst of in een nis geplaatst. Dit ajour-gietwerk werd voorzien van een contrasterende achtergrond door middel van gekleurde stof, papier of perkament.
In de 2de helft van de 15de eeuw veranderden het uitzicht, het formaat en de vormelijke opbouw van de bedevaarttekens. In plaats van de met 4 ogen voorziene geperforeerde gietsels kwamen massief gegoten munt- of medaillevormige plaketten in de plaats, die aan één zijde waren gedecoreerd. De oorspronkelijke ogen aan de 4 zijkanten werden vervangen door dicht bij de rand ingeponste gaatjes, die op de hoed of op de kledij werden opgenaaid.
Nog in de 15de eeuw ontstond het zogeheten spiegelteken. Deze vertoonde 3 cirkels met daarin een afbeelding. De middelste cirkel echter was beeldvrij en daarop werd met radiaal aangebrachte tongetjes een klein rond spiegeltje vastgeklemd. Wat was de functie van dat spiegelteken? Door de grote volkstoeloop werden in sommige cultusplaatsen de relieken buiten het kerkgebouw vertoond. De pelgrims hielden zo'n spiegelteken omhoog om er, van op afstand, de heilige genadestralen van de getoonde relikwieën mee op te vangen en te bewaren.
Tegen het einde van de 16de eeuw verdwenen de als massaproduct gegoten lood-tinnen insignes zo goed als volledig, als gevolg van de veranderende religiositeit. Ze werden verdrongen door gedrukte papieren bedevaartvaantjes en bidprentjes. Vanaf de 17de eeuw kwamen kleine vlakke plaketjes of medailles in trek, die aan weerszijden waren gedecoreerd en - tot op vandaag - om de hals worden gedragen. de functies van insignes tijdens de reisbedevaarders met insignes van Rome vooraan op de hoed. Schilderij van rond 1510
de functies van insignes na de bedevaartde St. Jakobsschelp, het universeel christelijk pelgrimsteken De middeleeuwse bedevaarders waren er heilig van overtuigd dat de kracht van de relieken, die werden vereerd in het pelgrimsoord, werkzaam bleef in de insignes. Daarom vereerden ze, eenmaal thuisgekomen van de verre reis, deze metalen kleinoden als een soort van "plaatsvervangende" relieken.
massa-productie
Insignes waren in de late Middeleeuwen echte massa-producten. Ze werden in vrijwel alle bedevaartsplaatsen in grote hoeveelheden vervaardigd. Ongelooflijke aantallen insignes moeten dus hebben gecirculeerd. In het Zwitserse Einsiedeln werd in 1466, tijdens de jubileum-viering van het miraculeuze Mariabeeld, in iets meer dan 2 weken zo'n 140.000 insignes verkocht! De vraag was dus groot, maar het aanbod kon gelijke tred houden. Omdat in de regel een lood-tin legering als metaal werd gebruikt verliep de smelting en dus de productie van insignes sneller. Lood-tinnen insignes waren dan ook relatief goedkoop en betaalbaar voor de arme pelgrims.
De insignes werden in serie gegoten in een holle gietvorm (= mal, moulure), meestal van lei- of speksteen, soms van metaal. Deze vormen werden bijna altijd door vakkundige ambachtslui, meestal edelsmeden of stempelsnijders, vervaardigd. De vorm (van de voorzijde) en de dekplaat (van de achterkant) pasten door pluggen en overeenkomende uithollingen precies in elkaar. Het gesmolten metaal werd via trechtervormige gleuven in de vorm gegoten. Van de meeste insignes was slechts de voorzijde uitgewerkt met een religieuze voorstelling. Het plat vlak, onderaan de mal, was vaak voorzien van een ingekrast diagonaal lijnenrooster, dat aan het breekbaar gietstuk wat meer stevigheid moest verlenen. In plaats van deze groeven werd soms een eenvoudige geometrisch patroon of een religieus symbool (een kruis, een XP-teken, Alpha en Omega) gegraveerd, zodat de ommezijde van de insigne toch een sobere versiering meekreeg. gietvorm voor pelgrimsteken van St. Goedele. 15de eeuw. Brussel, Kon. Mus. Kunst & Gesch. Slechts enkele gietvormen voor pelgrimstekens zijn bewaard gebleven. Een mooi, haast onbeschadigd exemplaar wordt bewaard in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Het zou afkomstig zijn van de St. Goedelekerk aldaar. Het stelt St. Goedele, de patrones van Brussel voor, met naast zich de H. Gertrudis van Nijvel en de H. Cornelius plus 2 knielende pelgrims. de verkooppelgrimsstalletjes op het kerkplein van een bedevaartsoord. Miniatuur, 15de eeuw. (St.-Petersburg, Nationale Bibliotheek) Insignes werden in haast alle bedevaartsoorden van enige betekenis in grote hoeveelheden te koop aangeboden. De vervaardiging en de verkoop van pelgrimstekens en andere souvenirs was, zeker op hoogtijdagen, een héél winstgevende handel. Meestal beschikte de plaatselijke kerkelijke overheid over het monopolie. Zij besteede dat uit aan een bepaalde gilde of aan een (adellijke) familie. Op elke aantasting door derden van dat alleenrecht stonden zware kerkelijke straffen. In het Franse Maria-oord Rocamadour bijv. was het recht in handen van zowel de bisschop van Tulle als van de familie de Valon, die de winst deelden. In 1199 gaf paus Innocentius III de kapittelheren van de St. Pietersbasiliek in Rome het alleenrecht om insignes te (laten) maken en verkopen. de Plaza de la Azabacheria aan de noordgevel van de kathedraal van Compostela Vanaf de 12de eeuw werden in Compostela de Jakobsschelpen en andere insignes te koop aangeboden in een honderdtal kraampjes op de "Plaza de la Azabachería", een plein aan de oostkant van de kathedraal. Enkel de handelaars, die beschikten over een speciale vergunning van de aartsbisschop, de zogeheten "concheiros", mochten er hun waren uitstallen, in ruil voor het betalen van een bepaalde rente. De verkoop van schelpen en van devotionalia en reisbenodigdheden op een andere plaats, binnen of buiten de stad, was op straffe van excommunicatie verboden! Gedurende de 13de eeuw probeerden 4 opeenvolgende pausen de illegale verkoop van insignes langs de bedevaartswegen naar Compostela uit te bannen. Het was echter niet te voorkomen dat met deze pelgrimstekens ook buiten de bedevaartsplaatsen clandestiene handel werd gedreven, vooral door rondtrekkende bedelaars, vaganten, toneelgezelschappen en troubadours. hoe bewaard gebleven en teruggevonden?
Van de vele tienduizen, ja zelfs honderdduizenden laat-middeleeuwse insignes zijn er maar betrekkelijk weinig originele exemplaren bewaard gebleven. Van het pelgrimstekens van het vermaarde bedevaartsoord Aken bijv. zijn maar 6 oorspronkelijke exemplaren teruggevonden, plus 90 afgietsels ervan op kerkklokken. Hoe komt dat? De goedkope loodtinnen insignes raakten thuis na verloop van tijd verloren. Ze werden ook vaak met opzet in de grond gestopt om de gewassen op het veld positief te beïnvloeden. Of ze werden gewoon weggegooid. Verreweg de meeste insignes werden begraven met het lichaam van de overleden pelgrims. St. Jan de Doper, Amiens. 13de eeuw. Londen, Museum of London. Van de "bovengrondse" pelgrimstekens zijn er méér bewaard gebleven, maar die zijn meestal van edelmetaal (goud en zilver). Het gaat om insignes die afgegoten werden op kerkklokken, die als deksel- of bodemsieraad dienden van tinnen kannen en andere gebruiksvoorwerpen, die werden geplaatst in een reliekhouder of andere kerkelijke voorwerpen (altaren, doopbekkens, e.d.), die werden vastgeplakt in gebeden- en getijdenboeken of die men in zogeheten "Besloten Hofjes" vasthechtte. Veel pelgrimstekens zijn in de voorbije decennia opgedolven tijdens grondwerken in oude woonkernen, langs oude wegen of waterlopen (bijv. voor de aanleg van een tunnel of van fundamenten) tijdens archeologische opgravingen, bij het blootleggen van pelgrimsgraven of bij het "doorlichten" van de aardbodem met een metaaldetector.
De gaaf gebleven insignes werden vooral teruggevonden in vochte aardlagen, op de oevers en bodem van rivieren en beken (die als afvalstortplaatsen werden gebruikt!). Slik, moeras en vochtige plaatsen met een hoge grondwaterstand zijn bijzonder geschikt voor het bewaren van de laatmiddeleeuwse lood-tinnen pelgrimsinsignes. De oudste authentieke tekens, die men tot op heden uit bodem- en riviervondsten haalde, dateren uit de 2de helft van de 12de-eeuw. De datering en de geogragische herkomst van de teruggevonden insignes is niet altijd eenvoudig en vaak zelfs onmogelijk, wanneer de afbeelding te algemeen is en niet verwijst naar een specifiek bedevaartsoord. Een algemene voorstelling van de H. Maagd geeft allerminst hulp of uitsluitsel, want er waren in de late Middeleeuwen talloze Maria-oorden! Opschriften met de naam van het genadeoord op de pelgrimstekens waren schaars. de geografische herkomst
|