|
de onder- en bovenkant van de geribde kamschelp, ofwel St.-Jakobsschelp
de St.-JakobsschelpUit Santiago de Compostela brachten de bedevaarders steevast de overbekende St.-Jakobsschelp als aandenken mee naar huis. Het ging om de geribde kamschelp, in het Latijn "Pecten Maximus L.", in het Duits "Pilgermuschel" en in het Frans "Coquille Saint Jacques" (waarvan de naam van een keuken-delicatesse is afgeleid) geheten.Waarom werd deze schelp gekozen? Misschien moeten we het allemaal niet zover zoeken: hoogst waarschijnlijk was het in de beginperiode onder de pelgrims van Compostela de gewoonte om deze schelpen te rapen op het strand van Cap Finisterre (het "einde van de wereld"), op de westkust van Galicië, en deze als exotisch en zeer decoratieve souvenirs én tegelijk als bewijs van de afgelegde tocht te dragen tijdens de terugreis. het strand van Cap Finisterre, aan de "Costa de la Muerte" (Kust des Doods), waar de pelgrims souvenir-schelpen gingen zoeken De schelp werd vastgenaaid op de reistas, het kleed, schoudermanteltje, de kraag of - vooral vanaf de 15de eeuw - de opgeslagen voorkant van de hoed. De wijze van vasthechten evolueerde. In de Middeleeuwen werden de schelpen enkel bevestigd door 2 gaatjes, geboord ter hoogte van het schelpslot. Later werden de schelpen zowel bovenaan (met één gaatje nabij het schelpslot) als onderaan de schelprand (met 1 of 2 gaatjes, naargelang van de grootte) vastgemaakt. een pelgrim met Jakobsschelpen op zijn hoed en schoudermantel. (Beeld in de St.-Jacobuskerk van het Zuid-Franse Miradoux) Later tooiden de pelgrims zich zelfs reeds bij hun vertrek vanuit hun woonplaats met een of meer schelpen, als herkenningstekens (= insigne) en als symbolen van hun bijzondere devotie tot St.-Jakob. De schelp was trouwens niet exclusief voor de bedevaartgangers die terugkwamen uit het Spaanse Santiago de Compostela. Soortgelijke schelpen (de varianten "pecten varius" en "sordon") spoelden ook aan op andere Atlantische kusten, o.m. bij de Mont-Saint-Michel, en was dus ook het insigne van de bedevaarders naar het heiligdom van de aartsengel Michael in deze beroemde Benediktijner-abdij in Normandië. ampul getooid met een Jakobsschelp-motief De populariteit van de Jakobsschelp was zo groot dat deze, naast de staf en de ransel, stilaan het typisch kenteken ("signum" of "attribuut") werd van ALLE pelgrims, welke ook hun eindbestemming was. Volgens de middeleeuwse normen was het dan ook een "werk van barmhartigheid" om de dragers ervan met respect te behandelen, te huisvesten, en van voedsel te voorzien. Helaas werd de schelp ook misbruikt door pseudo-bedelaars, nep-bedevaarders en zwervers om op een gemakkelijke en kosteloze manier in hun levensonderhoud te voorzien... natuurlijke schelpen liggend op het gebeente van een pelgrim. Esslingen, graf, 12de eeuw De Jakobsschelpen waren in de Middeleeuwen onlosmakelijk verbonden met de pelgrims. Bij hun dood werden ze in hun bedevaartskledij gehuld en op hun lichaam werden, soms in groten getale, schelpen gelegd. Dat was vanuit de volkse geloofsovertuiging dat, bij de wederopstanding aan het einde der tijden, ze meteen zouden worden herkend en beloond als pelgrim. Bij opgravingen op tal van plaatsen zijn skeletten aangetroffen, waarop een of meer Jakobsschelpen liggen. Zo hebben de onderzoekers een goed idee van de vormgeving van de schelpen: het formaat, de vasthechtings- en versieringswijze, het gebruikte materiaal, de iconografische toevoegingen, enz. schelpen te koop op het marktpleinpelgrimsstalletjes op het kerkplein van een bedevaartsoord. Miniatuur, 15de eeuw. (St.-Petersburg, Nationale Bibliotheek)
Vanaf de 12de eeuw moesten de pelgrims niet meer zélf naar de Atlantische kust gaan om er een St.-Jakobsschelp te zoeken op het strand. Vissers transporteerden de schelpen in grote hoeveelheden naar Compostela. Daar werden ze te koop aangeboden in de zowat 100 kraampjes op het plein voor de kathedraal. Enkel de handelaars, die beschikten over een speciale vergunning van de aartsbisschop, de zogeheten "concheiros", mochten er hun waren uitstallen, in ruil voor het betalen van een bepaalde rente. De verkoop van schelpen en van devotionalia en reisbenodigdheden op een andere plaats, binnen of buiten de stad, was op straffe van excommunicatie verboden!
Door de aanzwellende stroom van bedevaarders werd de vraag naar echte kamschelpen véél groter dan het aanbod. Daarom werden er in de late Middeleeuwen, naast de natuurlijke schelpen steeds meer replica's (in groot of klein formaat) verkocht, gesneden in ivoor, been of git (= een delfstof, gewonnen in mijnen in de omgeving van Oviedo en bij Léon), ofwel vervaardigd uit metaal (goud, zilver, verguld zilver, brons) voor de kapitaalkrachtigen. De arme pelgrims moesten zich tevreden stellen met namaak-schelpjes, gegoten in goedkoop metaal (lood-tin legering). Zowel de natuurlijke als de mini-namaakschelpen (insignes) werden verrijkt met typische iconografische details, vooral met de beeltenis van de H. Jakobus. Zo groeide er in Compostela een hele (lucratieve!) souvenir-industrie. oorsprong en betekenis van de schelphet vermaarde schilderij "de geboorte van Venus" van S. Botticelli, 1485. Firenze, Uffizi Door de eeuwen heen heeft de schelp een mythische, religieuze, symbolische en praktische betekenis gehad. Van oudsher stonden schelpen in vele culturen als symbool van vruchtbaarheid, potentie, geboorte, groei en levenskracht. Reeds in de oudheid droeg men een schelp als beschermende amulet tegen hekserij, tovenarij, achterklap, het boze oog, storm, bliksem en ziekten allerhande. Op of in graven werd een schelp geplaatst opdat de overledenen herboren zouden worden. De vrouwen droegen een schelp om onvruchtbaarheid te voorkomen en gebruikten ze als make-up doosje. De Grieken associeerden de schelp met Venus, godin van de liefde. Daarvan is overigens de Spaanse benaming van de schelp "concha venera" afgeleid. pelgrimshoed getooid met Jakobsschelp. Cahors, klooster, begin 16de eeuw Waarom werd in het christendom de schelp met de H. apostel Jakobus in verband werd gebracht? In de 12de eeuw ontstond de legende over een ridder die, op de dag van zijn bruiloft, aan de kust van Galicië reed, en wiens paard plots op hol sloeg en de zee in stormde. Met de verdrinkingsdood voor ogen riep de vrome ruiter de hulp in van St.-Jakob. Meteen bedaarde het paard en kwam het terug op het strand samen met de jonge bruidegom, helemaal bedekt met schelpen. De vorm van de Jakobsschelp had voor de middeleeuwse pelgrims ook een religieuze betekenis. De groeven op de bolle bovenzijde, die samenkomen in één punt, symboliseerden de vele pelgrimswegen in Europa, die allemaal leiden naar één bestemming: het graf van de H. Jakobus in Santiago de Compostela. De schelp riep ook de vorm op van schelpmotief op de buitenmuur van de kerk van Usson-en-Forez (Frankrijk)
de schelp in de kunstsierboord met schelpen op een Vlaamse miniatuur. Einde 15de eeuw. München, Bayerische Staatsbibliothek Het motief van de schelp kende in de middeleeuwse kunst een ongemeen groot succes.
insignes
Een insigne (afgeleid van het Latijnse woord "insignis" wat letterlijk betekent: embleem, symbool, ken- of onderscheidingsteken) is, om hedendaagse termen te gebruiken, een badge, speldje, pin, een symbool of bewijs om macht, status, of een maatschappelijke positie aan te tonen. In de context van de middeleeuwse bedevaarten was een insigne de algemene benaming voor een object, dat de herinnering levend hield aan een bedevaartsplaats en/of de relieken en de persoon (Christus, Maria of een heilige) die daar werden vereerd. Het was meestal een draagteken, maar het kon ook een devotieprentje zijn, een beeldje, een pelgrimsstafje, een reliekenkruisje of een ander voorwerp, gewoonlijk in massaproductie vervaardigd. devotieprentje met St.-Jakob. 16de eeuw. Jacob de Gheyn De aanschaf van een pelgrimsteken in de bedevaartplaats, bij het bezoeken van een religieuze manifestatie, of tijdens een reis met een specifiek devotioneel doel, mag dan wel stammen uit de middeleeuwen, ook vandaag nog is het een devotionele daad. Aan het pelgrimsteken worden vanouds beschermende en helende krachten toegekend. In aanraking gebracht met een reliekschrijn of het graf van een heilige beschermde het tegen onheil. De meest voor de hand liggende insigne van de Compostela-ganger was een echte kamschelp uit zee of een verkleinde namaakversie ervan, gegoten in loodtin, goud, zilver of brons, ofwel gesneden in ivoor, been of git. Die werd tijdens de reis naar huis vastgehecht aan de kledij, de gordel of de hoed. Uiteraard brachten de pelgrims ook insignes met andere afbeeldingen mee naar huis. Daarin kan men 2 categorieën van "vestelkens" onderscheiden insigne met de H. Jakobus als pelgrim (circa 1300)
azabaches
Typisch voor Santiago de Compostela waren de "azabaches", afbeeldingen van kleine kamschelpen of van de Jakobsfiguurtjes, gesneden uit git. Git is een zwarte, glanzende, zeer harde pekkool, die men kon bewerken en polijsten. Deze delfstof werd gewonnen in mijnen in de buurt van de Spaanse stad Leon, en in mindere mate in Aragon en Asturië. De bloeitijd van de "azabaches" was de 15de en 1ste helft van de 16de eeuw, maar vanaf de 17de eeuw tekende zich een duidelijk verval af. Gitstenen versies van de insignes of van andere figuurtjes, devotievoorwerpen en vrome snuisterijtjes waren véél duurder dan die in lood en tin voor de grote massa, omdat er vele uren ambachtelijk handwerk mee gemoeid waren. Git is bovendien een zeer broos en stug materiaal dat moeilijk te bewerken is: ook dat had natuurlijk zijn weerslag op de prijs van het afgewerkt produkt. Omdat insignes in git erg breekbaar waren werden ze door de pelgrims meegdragen in een speciale doos, met een riem rond de schouder of nek gedragen.
De gitten voorwerpjes werden verkocht in verschillende maten en volgens verschillende iconografische types. Naast beeltenissen van de staande of tronende apostel-bedevaarder Jakobus - al dan met 1 of 2 biddende pelgrims aan zijn voeten - treft men ook kunstige voorstellingen aan van de Jakobus als Matamoros, hoog op zijn paard gezeten, strijdend tegen de heidenen. bordoncillospelgrimshoed bezaaid met bordoncillos. ca. 1570. Poznan (Polen), Nationaal Museum Vanaf de 15de eeuw kochten de pelgrims aan de kraampjes op het voorplein van de kathedraal ook de welbekende en zeer geliefde "bordoncillos". Dat waren kleine pelgrimsstafjes, gedraaid uit been of - voor wie het zich financieel kon veroorloven - uit ivoor. Arme bedevaarders moesten tevreden zijn met lood-tinnen versies. De bordoncillos werden, naast de natuurlijke of namaakschelpen en azabaches, door de pelgrims bij voorkeur op de hoed bevestigd en ook op de, sedert de 16de eeuw veel gedragen schouderkraag. Op pelgrimsvoorstellingen en op bewaarde gebleven resten van pelgrimsgewaden uit de 16de en 17de e. treft men vaak afzonderlijke of paarsgewijs gekruiste ivoren of benen bordoncillos aan, met op de kruising een schelp. Bij de massaproduktie van bordoncillos in lood-tin, kon men zo'n combinaties van schelp en gekruiste staven in één geut vervaardigen. het motief van gekruiste pelgrimsstafjes met schelp op een houten afsluitingwand in de kerk van Cléry-Sant-André (Frankrijk) De bedevaarders brachten nog andere devotie-voorwerpen en souvenirs uit Compostela mee naar huis. Lederen reisbenodigdheden, zoals riemen, voedseltassen, hoeden, enz. waren erg gegeerd. Ook kleine ampullen, waarvan de buik aan 1 of aan beide zijden schelpvormig was, vielen erg in de smaak.
|