|
een bisschop zegent de staf en de reistas van 2 vertrekkende pelgrims. Miniatuur uit een 15de eeuws Pontificale (Lyon, Bibliothèque Municipale).
toestemming vragenIn de Middeleeuwen moeten degenen die het voornemen koesteren om een bedevaart te ondernemen naar een verre bestemming, hiervoor de officiële toestemming vragen aan en krijgen van de kerkelijke autoriteiten, d.w.z. de plaatselijke bisschop, een kloosterabt of parochiepriester. In de late Middeleeuwen is het gebruikelijk dat ook wereldlijke gezagsdragers (de graaf, hertog of plaatselijke landheer) ermee moeten instemmen dat iemand op pelgrimstocht vertrekt. De aanvrager moet plechtig beloven dat hij/zij de hele reis zal afmaken. Er wordt nagegaan of de achterblijvende huwelijkspartner het hiermee eens is. Voor religieuzen is het voorafgaandelijk onderzoek nog strenger omdat men wil vermijden dat de bedevaart enkel een voorwendsel is om "een stapje in de wereld te zetten".aanbevelingsbrievenkandidaat-pelgrim vraagt toestemming en vrijgeleide aan zijn landheer. Miniatuur, 12de eeuw. (Perpignan, Archives Départementales) De toestemming wordt bekrachtigd door het overhandigen van een officiële vrijgeleide, die de pelgrim tijdens de hele tocht als een soort paspoort op zak moet hebben. Deze bewijsbrief van de kerkelijke en/of wereldlijke overheid verleent de drager ervan onderweg speciale bescherming en allerlei andere wettelijke voorrechten, zoals de ontheffing van bepaalde tolgelden. Op vertoon ervan kan de pelgrim gebruik maken van de diensten van gasthuizen en andere voorzieningen. In de geleidebrief worden alle bisschoppen, abten, priesters en christenen onderweg gevraagd om de betrokken pelgrim te ontvangen, om onderdak en eten te geven, uit liefde voor Christus. Maar dat officieel attest is vooral belangrijk om de echte pelgrims langs de bedevaartroutes te onderscheiden van nep-pelgrims ("coquillards"), struikrovers, bedelaars, landlopers, balllingen, spionnen, enz. Ook zogeheten "strafbedevaarders" krijgen zo'n vrijgeleide mee van de gerechtelijke autoriteiten, die hen tot deze reis hebben veroordeeld praktische voorbereidselenSt.-Heraldus ontvangt de "palster ende scerpe". Fresco, einde 11de eeuw. (Novalesa, abdijkerk, Heralduskapel) Alvorens te vertrekken regelt de pelgrim allerlei dingen op zakelijk en privé-gebied. Hij is immers voor lange tijd van huis weg. Bovendien onderneemt hij een risicovolle tocht door onveilige en vijandige gebieden en houdt hij er dus ernstig rekening mee dat hij misschien nooit levend terugkeert.
de zegening van de pelgrimsIn de Middeleeuwen gaat het eigenlijke vertrek gepaard met een symbolisch zéér geladen liturgische plechtigheid: "Palster ende scerpe nemen". Vanaf de 13de tot het begin van de 16de eeuw is dit de geijkte middelnederlandse uitdrukking voor de speciale zegening van de afscheidnemende bedevaarders en hun attributen bij uitstek (staf en reistas). De kerkelijke ceremonie zélf bestaat in onze streken zeker al vanaf de 10de eeuw en - blijkens allerlei liturgische teksten, liederen, kronieken en romans - houdt ze stand tot in de 16de eeuw. Ze heeft plaats in een parochiekerk, vaak voor verscheidene pelgrims tegelijk uit één bepaalde stad of streek. Voor de rijken kan dat ritueel ook gebeuren in een privé- of kloosterkapel. De plechtigheid in de parochiekerk verloopt volgens een min of meer vastgelegd stramien:biecht en penitentiegebed van de vertrekkende pelgrim. Miniatuur Gerard Horenbout. ca 1520. (Rome, Vaticaanse Bibliotheek)
mis in de parochiekerk. Miniatuur, einde 15de eeuw. (Waddesdon, James A. de Rothschild collection)
het afscheidNa afloop van de ceremonie in de kerk worden de gezegende pelgrims, onder het zingen van litanieën, uitgeleide gedaan door de priester, de gezinsgenoten, de familieleden, vrienden, buren enz. Eventueel stappen ook de leden van de broederschap (als er een is) en van de ambachtsgilde mee in de processie tot aan de officiële startplaats, even buiten het dorp of de stadspoort, vaak een duidelijk herkenningspunt, bijv. een kapel. Daar ontvangen de bedevaarders een laatste priesterlijke zegen en begeven ze zich op weg, naar het verre onbekende, nagewuifd door een biddende en wenende menigte. Het moet vaak een zeer emotioneel afscheid zijn geweest, want de mogelijkheid dat een pelgrim niet van zijn verre reis terugkomt is verre van denkbeeldig.zegening van de pelgrim. Handschrift. einde 13de eeuw. (Besançon, Bibliothèque Municipale)
het moment van vertrekVanouds vertrekken de meeste pelgrims bij het begin van de lente (vanaf maart/april) om te profiteren van de lange dagen én om nog vóór de oogsttijd terug te zijn. Een minderheid begint aan de tocht in het najaar, vlak na de oogsttijd, begin september, in de stille hoop om vóór de koudste wintermaanden weer thuis te komen. Dus is er in het winterseizoen weinig beweging op de pelgrimswegen. Midden in de zomer is het evenmin druk, omdat het dan te heet is (vooral in het zuiden) en omdat dit op het thuisfront de periode bij uitstek is voor arbeid op het veld (oogst). De aanbrekende lente en (in mindere mate) het najaar zijn dus het gunstigt om lang van huis weg te gaan.Maar het moment van de afreis is niet enkel seizoensgebonden. Er spelen ook religieus-kerkelijk-liturgische factoren mee. Compostela-gangers bijv. plannen meestal hun reis zo dat ze het heiligdom van St.-Jakob in het Noord-Westen van Spanje bereiken rond 25 juli, de grote jaarlijkse feestdag van de heilige, zeker als die datum op een zondag valt en er dus een jubeljaar te beleven valt, met de daaraan verbonden feestelijkheden en vele aflaten. Ook de grote kerkelijke feesten (Pasen, Kerstmis en Pinksteren) trekken in alle heiligdommen veel volk aan. De reiziger (ook wel "De verloren zoon" genoemd). H. Bosch, rond 1493. (Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen)
|