|
Naast de juridische bescherming van de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten konden de bedevaarders onderweg ook rekenen op militaire bescherming door leden van ridderorden die, tijdens de periode van de kruistochten, werden opgericht in het H. Land. De ridders waren religieuzen, die leefden volgens een bepaalde kloosterregel en die de evangelische werken van barmhartigheid (de naastenliefde en de gastvrijheid) in de praktijk omzetten. De ridders waren tegelijk militairen, die instonden voor de veiligheid van de reizigers in het algemeen, en van de pelgrims in het bijzonder.
de Orde van St.-Jan van Jeruzalemkaart van Jeruzalem in de 12de eeuw met het hospitaal (rood); de St. Jan-de-Doperkerk (blauw); het klooster Sancta Maria Latina (groen); de H. Grafkerk (bruin); de kanunniken van het H. Graf (geel) De orde van St.-Jan van Jeruzalem, ook Johannieterorde en later Maltezerorde genoemd, is de oudste verplegende ridderorde. Al in 1023 bouwden rijke kooplui uit de Zuid-Italiaanse havensteden Amalfi en Salerno, niet ver van de H. Grafkerk in Jeruzalem een hospitaal, toegewijd aan St. Jan de Doper en bestemd voor het opvangen en verzorgen van noodlijdende vrouwelijke en mannelijke pelgrims. In het hospitaal voor mannen werkten de "Arme Broeders van het St.-Janshospitaal" ("Fratres Hospitalarii"), die vanaf circa 1080 werd geleid door de later zaligverklaarde broeder Gerardo Sasso (Gérard de Martigues). De leden van deze broederschap waren leken die er een religieuze levenswijze op nahielden. Ze waren verbonden aan het Benediktijnerklooster Sancta Maria Latina ernaast. broeder Gerardo Sasso, stichter van de Ridders van St. Jan Na de verovering van Jeruzalem door de eerste kruisvaarders in 1099, onttrokken broeder Gerard en zijn gezellen zich 2 jaar later aan het gezag van de Benediktijnen, en kwamen onder de bescherming van Godfried van Bouillon. In 1113, onder het bewind van Boudewijn I, koning van Jeruzalem, werden de 30 broeders door de plaatselijke patriarch Arnulf van Choques omgevormd tot een zelfstandige ridderlijke kloosterorde, de "Ridders van St. Jan", ook "Hospitaalridders" of kortweg "Johannieters" genoemd. paus Paschalis II Deze Hospitaalridders namen de aloude kloosterregel aan van St. Augustinus en verplichtten zich tot een gemeenschappelijk leven in armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Ze stonden onder het gezag van de gemeenschap van 20 kanunniken van het H. Graf. Nog in datzelfde jaar 113 werd de nieuwe ridderorde door paus Paschalis II formeel erkend en rechtstreeks onder diens bescherming geplaatst. De Hospitaalridders voerden geen geen militaire taken uit zoals de kruisvaarders. Ze hadden als opdracht de H. Grafkerk en haar bezittingen te beschermen. Maar hun voornaamste taak was caritatief werk, namelijk de pelgrims verzorgen, onderdak bieden en beschermen op hun weg doorheen het H. Land (tegen overvallen door bedoeïenen en groepen moslims). Hospitaalridders van St. Jan Na de dood van rector Gerard werd Raymond du Puy in 1123 verkozen tot grootmeester. Deze Franse edelman liet een héél groot St.-Janshospitaal optrekken, grenzend aan de H. Grafkerk, waarin tot 2000 bedevaarders konden verblijven! In 1130 kende paus Innocentius II de Hospitaalridders de vlag en embleem toe van het witte achtpuntige kruis op een rood veld, later Maltezer-kruis genoemd. De Johannieters droegen boven hun zwarte monnikenhabijt een lange zwarte mantel met daarop het eveneens het typische wit achtpuntig kruis. De 8 punten van het kruis symboliseren de 8 zaligsprekingen uit de bergrede van Jezus Christus. Vanuit die gedachte stond de zorg voor zieken, armen en pelgrims hoog aangeschreven. Raymond du Puy, de 2de Grootmeester van de Orde Grootmeester du Puy voerde halfweg de 12de eeuw tevens een grondige reorganisatie door. De snel groeiende orde werd opgedeeld in 3 klassen, die leefden volgens de regel van de H. Augustinus: de broeders (die verzorgende en huishoudelijke opdrachten vervulden), de kapelaans (die zuiver geestelijke en priesterlijke taken hadden) en de ridders. De ridders legden, naast de 3 klassieke kloostergeloften van gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid, een soort van 4de gelofte af, nl. de gewapende verdediging van de hospitalen en de reizende pelgrims. Het voornaamste doel van de orde bleef wel "de verzorging van zieken en behoeftigen" in de hospitalen, maar er kwam voor de ridders dus een duidelijk militaire opdracht bij. de majestueuze burcht "Krak des Chevaliers" in Noord-Syrië In 1154 gaf paus Eugenius III een kerkrechtelijke erkenning aan de orde van Hospitaalridders en keurde de Augustijns geïnspireerde regel ervan officiëel goed. De orde viel voortaan rechtsreeks onder de hoede van de H. Stoel. In de loop van de woelige 12de eeuw concentreerden de Hospitaalridders zich, naar het voorbeeld van de Tempelridders, meer en meer op hun militaire opdracht (de strijd tegen de Saracenen) en verwaarloosde allengs hun primaire taak van zorg voor de zieken, armen en pelgrims in haar hospitalen. De ridders waren vooral actief in het graafschap van Tripoli, waar ze enkele grote burchten verdedigden, o.m. forten in Belvoir, Margat (ten noorden van Tripoli) en vooral het nu nog intact gebleven machtig bolwerk "Krak des Chevaliers", bovenop een 650 meter hoge heuvel in Noord-Syrië, dat destijds de enige weg van Antiochië naar Beiroet controleerde. kaart van de christelijke wijk van Jeruzalem nu. 1. De H. Grafkerk. 2. de Lutherse Verlosserkerk, waar vroeger het St. Janshospitaal stond. 3. de wijk Muristan. 4. de St. Jan de Doperkerk.
gedenksteen bij de Verlosserkerk, op de plaats van het vroegere St. Janshospitaal In 1187 veroverde Saladin Jeruzalem. Tien Hospitaalridders mochten tijdelijk achterblijven in hun hospitaal ten zuiden van de H. Grafkerk om er de gewonden te verzorgen, en moesten later ook de wijk nemen naar de kustplaats Akko, waar de zetel van de orde intussen was overgeplaatst. Het hospitaal in Jeruzalem (nu op de plaats van de H. Verlosserkerk, in de wijk"Muristan", ), zal pas vanaf 1216 weer worden opengesteld en in totaal 1000 pelgrims, zieken en gewonden herbergen. het Kolossi-kasteel van de Johannieters op Cyprus
de binnenkoer van het paleis van de Grootmeester op Rhodos In 1291 werd ook Akko, na een bloedige strijd, ingenomen door de Saracenen. De orde moest het H. Land verlaten en vestigde haar hoofdkwartier op het eiland Cyprus. In 1310 zag ze zich gedwongen te verhuizen naar het eiland Rhodos. reconstructie van een pelgrimsboot van de Johannieter-orde De Johannieters vervoerden vanuit Cyprus, later vanuit Rhodos, vele malen op eigen schepen pelgrims naar het H. Land, waarbij ze herhaaldelijk aanvallen van Turkse schepen en van zeerovers moesten afslaan. Uiteindelijk moesten de Johannieters in 1522 capituleren voor de Turken en enkele weken later Rhodos verlaten. Een nieuwe hoofdzetel kreeg de ridderorde pas in 1530 toen keizer Karel V haar de eilanden Malta, Gorzo en Comino schonk. het achtpuntig Maltezer-kruis Sindsdien noemden de ridders zich Maltezer ridders of voluit "Soevereine en Militaire Orde van Malta". De sterke vloot met honderden galeien van de Maltezer ridders streed nog tot ver in de 17de eeuw met succes in de Middellandse Zee tegen de Turken, o.m. bij de zeeslag bij Lepanto in 1571. de Villa van de Maltezer-Orde op de Aventijnse heuvel in Rome Maar in de 18de eeuw geraakte de orde meer en meer in verval. In 1798 viel Bonaparte, op weg naar Egypte, Malta aan, dat door de toenmalige grootmeester zonder veel tegenstand werd overgegeven. Twee jaar later werd Malta door de Engelsen veroverd en hoewel bij de Vrede van Amiens (1802) werd bepaald dat het eiland aan de orde zou worden teruggegeven, is dit nooit gebeurd. De orde behield fomeel haar soevereine status (nu erkend door 94 landen) maar bezit geen eigen territorium meer. Na tijdelijk onderdak te hebben gevonden in de Italiaanse steden Messina, Catania en Ferrara, vestigde de orde zich in 1834 in Rome, in het Piazza di Malta aan de Via Condotti (zetel van de vorst-grootmeester en zijn Souvereine Raad) en in de Villa dal Giardino op de Aventijnse heuvel, die beide - zoals ambassades - als extra-territoriaal worden beschouwd. het fort San Angelo op het eiland Malta Enkele jaren geleden kreeg de orde, voor een periode van 99 jaar, van de Maltese regering het exclusieve vruchtgebruik van het fort Sint-Angelo, dat toebehoorde aan de ridders vanaf 1530 tot Napoleon in 1798 Malta bezette. De Maltezer orde, met een heel eigen en tamelijk gecompliceerd stelsel van rangen en standen, telt wereldwijd momenteel zo'n 12.500 leden, overwegend vorsten, edellieden en geestelijken. Ze worden bijgestaan door ca. 80.000 vrijwiliigers en 20.000 betaalde medewerkers, hoofdzakelijk medisch personeel. De orde is wereldwijd actief als humanitaire organisatie in meer dan 90 landen op het gebied van liefdadigheid, zieken- en armenzorg en van noodhulpverlening bij rampen en oorlogen. 12de-eeuwse commanderij van de Orde van de Hospitaalridders in Lavaufranche la Creuse (Fr.) De Hospitaalridders waren in de late Middeleeuwen niet enkel actief in het H. Land. Al snel na de verovering van Jeruzalem tijdens de 1ste kruistocht in 1099 verspreidde de faam van het St. Janshospitaal zich over héél West-Europa. Als dank voor de opvang van hun zieken en gewonden schonken Godfried van Bouillon en andere adellijke kruisvaarders eigendommen, gebouwen en landerijen. Zo beschikte het hospitaal al gauw over goederen in het H. Land, Klein-Azië en Europa. Dat goederenbezit werd allengs groter, niet alleen door schenkingen, maar ook omdat de vele bezittingen van de in 1312 opgeheven orde der Tempeliers door paus Clemens V aan de Johannieters werden toevertrouwd. kaart van Europa met vestigingsplaatsen van Johannieters rond het jaar 1300 De Hospitaalridders hadden commanderijen, huizen, eigendommen en hospitalen in de havensteden van Spanje, Italië en Frankrijk en langs de grote pelgrimsroutes (vooral die naar Rome, het H. Land en Compostela) voor de opvang van bedevaarders en natuurlijk ook van kruisvaarders. Daarnaast werden overal in Europa talloze pelgrimsgasthuizen opgericht (o.m. Ten Bunderen in Moorslede), waarvan de bewoners leefden volgens de regel van Augustinus en volgens een statuut, dat duidelijk werd geïnspireerd door dat van de oorspronkelijke lekenbroederschap in het Jeruzalemse hospitaal. 12de-eeuwse commanderij van de Hospitaalridders van St. Jan in Lugan (Aveyron, Frankrijk) Al de eigendommen van de Hospitaalridders moesten uiteraard worden beheerd en uitgebaat. Daartoe werd Europa in 1295 verdeeld in acht provincies, "tongen" of "langues" genaamd (afgeleid van het Latijnse woord "linguae", wat "talen" betekent). Elke provincie werd op haar beurt verdeeld in 1) groot-prioraten, met aan het hoofd een grootprior, 2) balijen, geleid door een baljuw en 3) commanderijen, bestuurd door een commandeur. Deze commanderijen zagen eruit als grote boerderijen en werden overwegend bewoond door ex-kruisvaarders. Het opperbestuur van de orde werd gevormd door de hoofden van de provincies, onder leiding van de grootmeester. Tijdens het Ancien Régime werden de bezittingen van de Hospitaalridders in onze gewesten gegroepeerd in 7 commanderijen (o.m. Slijpe bij Nieuwpoort), die afhingen van het groot-prioraat van Frankrijk. Na 1798 werden al die eigendommen door de Franse bezetter genationaliseerd. In 1930 werd de Belgische afdeling van de orde opgericht.
de Tempelorde of Tempeliersordezegel van de Grootmeester van de Tempeliers (1255) Na de inname van Jeruzalem in 1099 door de kruisvaarders van Godfried van Bouillon werden 20 leden van de clerus in de stad benoemd tot kanunniken. Deze koorheren stonden in voor de verzorging van de liturgie in de H. Grafkerk én voor de zielzorg van de vele pelgrims. In 1114 legde Arnulf van Choques, patriarch van Jeruzalem, hen de kloosterregel van St. Augustinus op. Voortaan werd dit kapittel van reguliere kanunniken de orde van het H. Graf genoemd en in 1122 erkend door de paus. De betrekkelijke rust in Palestina werd op brutale wijze verstoord toen in 1119 een groep bedevaarders werd overvallen door moslim-struikrovers op de weg van Jeruzalem naar de Jordaan. Dit zou de directe aanleiding zijn geweest tot de oprichting van een religieuze ridderorde, de "Arme Ridders van Christus" genoemd, om de pelgrims te beveiligen op de wegen in Palestina. Hugues de Payens en Godfried van St. Omaars bij Boudewijn II, koning van Jeruzalem. (Miniatuur, 13de eeuw) De stichters van deze ridderlijke orde waren Hugues de Payns, een baron uit Champagne, en Godfried van Sint-Omaars, een edelman uit het graafschap Vlaanderen. Ze maakten allebei tot dan toe deel uit van de gemeenschap van lekebroeders in het pelgrimshospitaal. De ridders werden door de koning van Jeruzalem onttrokken aan het gezag van van de kanunniken van het H. Graf en kregen tal van schenkingen. het kruisembleem van de Tempelridders Op het Concilie van Nablous in 1120 werden de "monniken-soldaten" - met een vierarmig grieks kruis op hun eenvoudige mantel - officieel erkend door de kerkelijke overheid, legden de 3 kloostergeloften af voor de patriarch van Jeruzalem, namen de kloosterregel van St. Augustinus aan en beloofden om de pelgrims en de heilige plaatsen te beschermen. Voortaan konden ze een eigen meester kiezen, die hen desgevallend in de gewapende strijd kon werpen. de Al-Aqsa moskee op de Tempelberg in Jeruzalem, ooit het 1ste hoofdkwartier van de Tempeliers De ridders werden uit de communauteit van het H. Graf gezet. Ze kregen van koning Boudewijn II onderdak in zijn paleis (de Tempel van Salomon, nu de Al-Aqsa moskee) op de Tempelberg. Zo kwamen de ridders aan hun nieuwe naam van Tempelridders of Tempeliers. Ze richtten het koninklijk paleis in als hun klooster en bouwden een (inniddels verdwenen) kerk, waarin 10 ridders dag en nacht de waardevolle reliek van het H. Kruishout bewaakten. Op het concilie van Troyes in 1129 kregen de Tempelorde en haar kloosterregel een officiële erkenning van paus Honorius II. Aan het hoofd van de orde stond de Grootmeester, die direct onder de paus stond. Volgens de statuten moest de Grootmeester overleggen met het Algemeen Kapittel inzake belangrijke benoemingen, de bouw van kastelen, oorlogsvoering, enz. strijdende Tempelridders. Fresco, 1170. Cressac-Saint-Genis, Commanderij-kapel Al snel kregen de Tempeliers een bredere militaire taak en vormden, met 600 ridders, 2.000 soldaten en duizenden huurlingen, de elitetroepen bij de verdediging van de kruisvaardersstaten in en rond het H. Land. Vanaf 1150 werd het beheer van een aantal burchten in die Latijnse staten overgedragen aan de Tempelridders. Toen de moslimleider Saladin in 1187 Jeruzalem heroverde, verwijderde hij elk spoor van de Tempeliers op de Tempelberg. In 1191 verplaatsten de Tempelridders hun hoofdkwartier naar de havenplaats Akko. Na de val van Akko en van het koninkrijk Jeruzalem, in 1291, verhuisde de Orde naar het eiland eiland Cyprus, van waaruit ze haar strijd tegen de moslims verder zette op zee. binnenkoer van de commanderij van Coulommiers (Fr.), gesticht in de 12de eeuw De orde van de Tempelridders kreeg, net zoals die van de Hospitaalridders, overal in westelijk Europa schenkingen van pausen, kardinalen, bisschoppen, koningen, edelllieden, landheren en eenvoudige lieden. Wanneer edelen toetraden tot de orde, kwamen ze hun persoonlijke gelofte van armoede na en schonken ze de orde al hun bezittingen. De Tempeliers verwierven zo talloze huizen, hoeves, gastverblijven, hospitalen, kerken, kloosters, landerijen, molens, smidsen enz. Tempeliersschip, waarmee talloze Europese pelgrims werden overgevaren naar het H. Land Zo waren er in de Zuid-Franse en Italiaanse havensteden opvanghuizen van de Tempeliers waar pelgrims, kruisvaarders en andere reizigers de boot namen om de Middellandse Zee over te steken richting H. Land. In nederzettingen langs de drukke pelgrimswegen naar Rome, Jeruzalem of Compostela werd de passerende reizigers (pelgrims én kruisvaarders) gastvrijheid aangeboden. kaart met nederzettingen van Tempeliers in onze streken Met de financiële giften bouwden de Tempeliers een netwerk uit van ruim 1.000 commanderijen, waarvan minstens 800 in Frankrijk. Die commanderijen waren eigenlijk grote herenboerderijen, bemand door gemiddeld 2 broeders, bijgestaan door tientallen landarbeiders. Deze moesten de toevloed verzekeren van manschappen, geld, eten, paarden, wapens en bouwmaterialen. Het waren ook recruteringscentra voor nieuwe ridders of ze dienden als rusthuizen voor voormalige of zieke kruisvaarders. In het huidige West-Vlaanderen was de Tempelorde ook nadrukkelijk aanwezig. De eerste commanderij buiten het Nabije Oosten werd wellicht al in het stichtingsjaar van de orde, in 1128, opgericht bij Ieper ("Opstal" of "West-Tempelland", langs de weg naar Dikkebus). In 1131 waren er in Vlaanderen al 7 commanderijen. Het Groot en het Klein Tempelhof van Slijpe vormden in de loop van de 12de en 13de eeuw zelfs de machtigste commanderij van héél het graafschap Vlaanderen, met 8 boerderijen (.o. in Leffinge), uitgestrekte landerijen en met tal van bijhuizen. Er werden in het huidige West-Vlaanderen ook nog commanderijen gesticht in Leffinge, Brugge en Ruiselede, en tal van tempelhuizen of hoeven met afhankelijkheden in Gistel, Nieuwpoort, Kortrijk, Veurne, Anzegem, enz. toren en ringmuur van de commanderij van de Tempeliers in Villers-le-Temple (provincie Luik) De Tempelorde werd al snel zeer rijk. Ze vervoerde grote geldsommen van en naar het Heilige Land en ontwikkelde zich meer en meer tot een belangrijke internationale bankier, rentmeester en inner van kerkelijke en wereldijke belastingen. De koningen van Frankrijk en Engeland leenden bij de orde gigantische bedragen om hun kruistochten nirijk Lodewijk VII leende bij de tempelorde forse bedragen om de kosten van de kruistochten te kunnen betalen. De tempelorde gaf grote leningen aan paus Alexander III en zamelde geldsommen voor hem in. De Tempeliers beheerden bedragen voor verschillende baronnen en kooplieden. Daartegenover stond dat de Tempeliers gevrijwaard waren van kerkelijke belastingen, de tienden mochten houden en goederen belastingvrij exporteerden met hun eigen koopvaardijschepen naar het H. Land. koning Filips IV de Schone. Miniatuur, 14de eeuw Met het verlies van het H. Land in 1291 verviel het doel van de orde van de Tempeliers. De Franse koning Filips IV de Schone stelde alles in het werk om de macht van de para-militaire orde te vernietigen en aldus zijn lege schatkist te spijzen met hun bezittingen. De kerkelijke leiders waren niet opgewassen tegen vorst. Veel betrokken geestelijken (paus, aartsbisschoppen, commissie en inquisiteur) waren zélf Fransen, nauw verbonden met Filips de Schone en nauwelijks bereid hem tegen te spreken. Als ze al niet actief meewerkten aan zijn plan! tempelridders op de brandstapel. Miniatuur, 14de eeuw. Londen, British Library Op vrijdag 13 oktober 1307 werden veel leden van de orde op bevel van de Franse koning gevangen genomen en beschuldigd van ketterij en immoraliteit. Op het Concilie van Vienne, in 1312, werd de orde officiëel ontbonden door paus Clemens V. De grootmeester Jacques de Molay en vele ridders werden in 1314 levend verbrand in Parijs. Hun roerende en onroerende bezittingen (o.m. de commanderijen en gasthuizen) werden in beslag genomen en gingen ten dele over naar de orde van de Hospitaalridders.
De Orde van Sint-Jakob van het Zwaard (Spanje)het imposante Hostal San Marcos in León Vanaf halfweg de 12de eeuw bestond er in het San Marcos-hospitaal van Leon (Noord-Spanje) een broederschap van 12 leken, die onderdak verleende aan passerende pelgrims naar Santiago de Compostela. Ze waren onderworpen aan de geestelijke leiding van de reguliere kanunniken van het Santa Maria klooster van Loyo nabij bij Portomarin, die leefden volgens de regel van St. Augustinus. zicht op het oude stadskern van Cáceres In 1170 vertrouwde Ferdinand II van León, koning van Castilië, aan de 12 broeders de militaire verdediging toe van de stad Cáceres (in de provincie Estremadura), die hij het jaar voordien had heroverd op de Moren. Naar het model van de Tempelridders in het H. Land werden "de Broeders van Cáceres" het jaar daarna plechtig omgedoopt tot een religieuze ridderorde, de "Orde van Sint Jakob" voluit "Militaire Orde van Sint Jacob van het Zwaard" geheten, die leefde volgens de regel van St. Augustinus en met als schutspatroon de H. apostel Jakobus, wiens graf werd vereerd in Santiago de Compostela. St. Jakob voorgesteld als ridder van de aan hem toegewijde Orde. 17de eeuws schilderij. Bij die gelegenheid overhandigde de aartsbisschop van Compostela plechtig aan Pedro Fernàndez, de eerste Meester, de rode banier, met de afbeelding van St. Jakob, de "Morendoder", gezeten op een wit paard, met in de ene hand een zwaard, en een kruis in de andere hand. De ridders droegen een witte mantel met kap, zoals bij Augustijnen gebruikelijk, met op de linkerborst een groot rood vlammenzwaard met een Jakobsschelp en een handvat in lelievorm, het zogeheten St. Jakobskruis.
De Ridders van het Zwaard verdeelden voortaan hun tijd tussen bidden en vechten. Hun eerste opdracht was de bescherming van de vele pelgrims die doorheen Noord-Spanje naar Santiago trokken. Ze bewaakten de Compostela-wegen en de hospitalen erlangs. Daarnaast kreeg de Orde van de christelijike vorsten van noordelijk Spanje een steeds belangrijker rol toebedeeld in de "Reconquista", het verjagen van de Moorse bezetters uit het Iberische schiereiland. De aartsbisschop van Compostela, als ere-lid, leverde hen wapens, troepen en geld. het klooster en fort van de St.-Jakobs-ridderorde in Uclés Na de herovering door de Moren van hun hoofdkwartier in Caceres in 1173, en na geschillen met koning Ferdinand II van Leon, trokken de ridders naar Castilië, waar koning Alfons VIII hen met open armen ontving. In 1174 gaf de koning hen de stad en het fort van Uclés (in de provincie Cuenca), tot dan toe in handen van de Hospitaalridders, waar ze hun hoofdkwartier vestigden en waar sindsdien de grootmeester resideerde. In 1175 werd de Jakobus-orde door paus Alexander III officieel erkend als een kruisridderorde. Het aantal ridders bedroeg toen 400 en ze konden rekenen op ruim 1000 soldaten. boek over Pedro Fernàndez, de eerste Meester van de Orde. Uclés, orde-archief. Meester Pedro Fernandez zorgde in de daaropvolgende jaren voor een snelle internationale verspreiding van de orde, door het verwerven van vele eigendommen in Spanje, Portugal, Castilië, Aragon, Zuid-Frankrijk, Italië, Hongarije en zelfs het H. Land. De orde bestond uit
Grootmeester Álvaro de Luna. S. de Zamora, 1430. Toledo, kathedraal De orde bezat tol-, markt-, brug- en pachtrechten op al haar eigendommen, waarvoor ze, als deel van de kerk, geen belastingen moesten betalen. Al gauw werden de Jakobusridders een belangrijke politieke, economische én omstreden speler in Spanje. Op het hoogtepunt van haar macht bezat de orde een hondertal commanderijen, evenveel kastelen, een 30-tal kloosters, 26 hospitalen, 240 kerken, 178 dorpen en steden en de universiteit van Salamanca. Maar na de verovering van Granada, in 1492, die het einde betekende van de Reconquista, verloor de orde veel van haar betekenis. Ze was betrokken geraakt in de eeuwige opvolgingsstrijd in Castilië en de centrale overheid van Spanje stond op gespannen voet met de feodaal georganiseerde orde. Ferdinand II van Aragon. 1500. Wien, Kunsthistorisches Mus. Na de dood van de 40ste Grootmeester deed koning Ferdinand II van Aragon een greep naar de macht in de Orde van Sint Jacobus. Hij liet zich door paus Alexander VI in 1493 verkiezen tot Administrator van de Orde en verwierf het recht om zélf de grootmeester te benoemen. In 1501 werd hij door Alexander VI tot eeuwigdurende Administrator benoemd van de orde. Zo wist Karel V in 1522 op diplomatieke wijze, dus zonder bloedvergieten, de orde definitief aan de Spaanse kroon te verbinden. De Orde van Santiago is heden ten dage een gezelschap van enkele tientallen Spaanse katholieke edelen, waarvan koning Juan Carlos I door de H. Stoel werd aangewezen als Grootmeester en Administrator.
de Orde van O.L.Vrouw van de Behoeftigen (Aubrac, Frankrijk)de Dômerie van de Orde van O.L.Vrouw van de Behoeftigen in Aubrac Vermoedelijk in 1120 liet de Vlaamse edelman Adalard, heer van Eine en Oudenburg, tijdens zijn terugkeer van een pelgrimstocht naar Compostela, een kerk en pelgrimshospitaal "Notre Dame des Pauvres" (O.L.Vrouw van de Behoeftigen) optrekken in Aubrac, een dorpje op de desolate woeste hoogvlakte van de Rouerge (Hoog-Auvergne, departement Aveyron). De burggraaf vervulde daarmee een eerdere gelofte dat hij een hospitaal zou stichten als hij zou herstellen van zijn verwondingen, die hem tijdens de heenreis door rovers waren toegebracht. Aubrac lag ongeveer op een druk kruispunt van 3 grote pelgrimswegen: vooreeerst de "Via Podiensis", (tussen de vertrekplaats Le Puy-en-Velay en Rocamadour), een van de 4 grote Franse routes naar Santiago; ten tweede de bedevaartsweg naar Rome; ten derde die naar Jeruzalem. zo zag het hospitaalcomplex van Aubrac er in de 12de eeuw uit Het hospitaal van Aubrac legde de grondslag van een riddelijke hospitaalbroederschap, die als taak had om de pelgrims, die deze gevaarlijke en onherbergzame streek doorkruisten, te begeleiden, te beschermen (o.m. tegen rovers), en onderdak te verlenen. Ook het verplegen van zieken behoorde tot de taken van de orde die uit priesters, ridders, monniken en lekenbroeders- en zusters bestond. De orde werd in 1162 door paus Alexander III bevestigd en de orde bloeide vele eeuwen totdat koning Lodewijk XIV in de 17de eeuw het grootmeesterschap aan zich trok en de inkomsten ervan aan persoonlijke gunstelingen toewees. Tijdens de Franse Revolutie, in 1792, werd de orde opgeheven. Al haar bezittingen werden staatseigendom. In Aubrac staat nu nog de befaamde "Dômerie" overeind, die eeuwenlang de hoofdcommanderij was van de de orde van O.L.Vrouw van de Behoeftigen. de grote middeleeuwse ridderorden. Vlnr. de Ridders van het H. Graf, de Hospitaalridders van St. Jan, de Tempelridders, de Ridders van St. Jakob van het Zwaard en de Teutoonse Ridders
|