|
kaart van Jeruzalem in de 12de eeuw met het hospitaal (rood); de St. Jan-de-Doperkerk (blauw); het klooster Sancta Maria Latina (groen); de H. Grafkerk (bruin); de kanunniken van het H. Graf (geel). Jeruzalem was en is voor alle christenen van over de hele wereld de belangrijkste bedevaart-bestemming: het is de stad waar Jezus leefde en werkte, gekruisigd werd, uit zijn graf verrees en ten hemel opsteeg. Tijdens de periode van de kruistochten ontstond er bij de H. Grafkerk - de heilige plaats bij uitstek - het St.-Janshospitaal, waarin christelijke pelgrims werden opgevangen en verzorgd door broeders van de Johannieterorde (voorloopster van de huidige Ridderorde van Malta). Halfweg de 12de eeuw werden de kerkelijke statuten van dit St.-Janshospitaal uitgevaardigd, die in 1181 werden aangevuld. De voornaamste inspiratiebron ervan was de regel van de H. Augustinus en in mindere mate die van de H. Benedictus. De H. Grafkerk (rechts, aangeduid met gele pijl) en het St.-Janshospitaal (links, rood onderlijnd). Bernhard von Breydenbach. Peregrinatio in terram sanctam, 1486. Tijdens de late Middeleeuwen waren de statuten van het St.-Janshospitaal in Jeruzalem het model bij uitstek voor het reglement van talloze caritatieve instellingen in Westelijk Europa, o.m. het hospitaal van Montdidier (1207) in Frankrijk, en het St. Janshospitaal van Brussel (1211) en het O.L.V.-hospitaal van Doornik (1238) in onze streken. Brussel en Doornik inspireerden allebei de statuten van het O.L.V.-hospitaal van Kortrijk (1430). Deze laatste beïnvloedde op zijn beurt het statuut (1473) van de gasthuizen van Menen, Wervik en Moorslede (ten Bunderen), die alle drie opvallende onderlinge gelijkenissen vertoonden. Bekijk dit schema voor een historisch overzicht van de wederzijdse invloeden.
voorgeschiedenis (6de eeuw - 1063)schaalmodel van de 1ste Constantijnse basiliek boven het H. Graf. Door de bekering van de Romeinse keizer Constantijn I de Grote in 312 kwam er een einde aan de vervolging van de christenen. De H. Helena, de moeder van de bekeerde keizer, trok naar het H. Land en ontdekte, volgens de overlevering, omstreeks 325 in Jeruzalem het graf en het kruishout van Jezus. Op die plaats liet Constantijn in 335 een basiliek bouwen. De pelgrimstochten naar Jeruzalem kwamen nu echt op gang. Er groeide een dringend behoefte aan onthaal, nachtverblijf en (o.m. medische en religieuze) verzorging van de vele uitgeputte en totaal verzwakte bedevaarders, die van heinde en ver te voet of per paard kwamen om het H. Land te bezoeken. Paus Gregorius I de Grote. Miniatuur, 983. Trier, Stadsbibliotheek Daarom zond paus Gregorius I de Grote rond het jaar 600 een zekere abt Probus naar Jeruzalem om er een gasthuis ("xenodochium") te bouwen ter verzorging en huisvesting van de christelijke pelgrims. Maar 14 jaar later al werd het hospitaal, samen met talrijke kerken en kloosters, verwoest door het Perzische leger. In 629 konden troepen van de christelijke Byzantijnse keizer Heraclius de stad (tijdelijk) heroveren en vermoedelijk het hospitaal heropbouwen. In 637 kwam Jeruzalem onder Arabische overheersing. Kalief Omar stond vrijheid van eredienst toe. Het gasthuis mocht alicht zijn werkzaamheden voortzetten, want het staat historisch vast dat de stroom pelgrims richting H. Stad opnieuw sterk aanzwelde. Eerbetoon van kalief Haroen ar-Rasjied aan Karel de Grote. Jacob & Utrecht Jordaens, 1663. De betrekkingen tussen het christelijke Westen en het islamitisch Midden-Oosten waren op hun best tijdens het Karolingisch tijdperk, vanaf het einde van de 8ste eeuw tot halfweg de 10de eeuw. De fameuze Abbasiden-kalief Haroen ar-Rasjied (786-809) uit de sprookjes van duizend en één nachten, die regeerde in de Perzische hoofdstad Bagdad, gaf een soort van protectoraat (= halfsoevereine status) aan keizer Karel de Grote (768-814). De kalief behield alle politieke zeggenschap, maar Karel de Grote kreeg het administratieve beheer over alle christelijke vestigingen en onderdanen in het H. Land. Keizer Karel liet verscheidene christelijke gebouwen, zoals kerken en kloosters, herstellen of optrekken en ondersteunde deze financiëel met de opbrengst van giften en van een geldinzameling (810) in héél zijn Rijk. Zo kon het gasthuis bij de H. Grafkerk uitbreiden en beschikken over een bibliotheek en tal van akkers, moestuinen, wijngaarden in de vallei van Josaphat (ook Kidron-vallei genoemd). Het gasthuis stond onder de hoede van de benedictijnerabdij van de nabijgelegen Santa Maria-Latinakerk. De moskee van kalief al Hakim in de Egyptische hoofdstad Caïro In 1009 kwam er bruusk een einde aan een lange periode van rust en tolerantie. De Sjiïtische Fatimiden (Egypte) veroverden héél Palestina op de sunnitische Abbassiden (Bagdad). De troepen van de Fatimiden-kalief al Hakim (996-1021) vernielden zowat 3000 christelijke gebouwen in het H. Land, inclusief de H. Grafkerk en het naburig pelgrimsgasthuis. De nieuwe overheersers onderdrukten de sunnitische moslims, de joden en de christenen, hieven hoge belastingen op de christelijke bouwwerken en eisten tolgeld voor de schaars geworden bedevaarders. In 1021 overleed kalief Al-Hakim en diens zoon-opvolger stelde zich milder op tegenover de christenen. De Byzantijnse keizer Constantijn IX mocht tussen 1048 en 1063 de zwaar gehavende H. Grafkerk heropbouwen. De Zuid-Italiaanse havenstad Amalfi nu. Ergens tussen 1048 en 1063 kregen rijke kooplui uit de welvarende zuid-Italiaanse republiek Amalfi - die intensief handel dreef via de Middellandse Zee met het hele Midden-Oosten - van de toenmalige Egyptische kalief een vergunning om ten zuiden van de H. Grafkerk, voor eigen rekening, een hospitaal te bouwen, waarin zieke en vermoeide pelgrims kost en inwoning kregen. Ernaast werd een Santa Maria Latinakerk met benedictijnerklooster opgetrokken. Wanneer de gebouwen klaar waren, kwamen wereldgeestelijken ("zwarte monniken" genoemd) over uit Amalfi om mannelijke bedevaarders (enkel uit Amalfi!) een veilig onderdak te bieden. Een ander klooster met hospitaal (later opgeheven in 1187) werd gebouwd, met Maria Magdalena als schutspatrones, waarin Benedictinessen, geleid door een Romeinse edelvrouw Agnes, de vrouwelijke reizigers-pelgrims verwelkomden.
het eerste St.-Janshospitaal (1063 - 1099)Dit is ongeveer alles wat nu nog overblijft van het Santa Maria Latinaklooster: het noordelijk portaal van de kerk, versierd met delen van de dierenriem. (Jeruzalem, Verlosserkerk) Door de grote toevloed van pelgrims beslisten de Benedictijnen van het klooster van Santa Maria Latina in 1063 om een eigen hospitaal op te richten, toegewijd aan St.-Jan de Aalmoesgever (een 6de-eeuwse patriarch van Alexandrië). Het hospitaal zorgde niet enkel voor overnachting en eten maar ook voor de (medische) verzorging van alle christelijke pelgrims, zonder onderscheid van geografische herkomst. Omdat de monniken het getijdengebed en het contemplatieve kloosterleven onmogelijk konden combineren met intensief materiëel werk voor de pelgrims en de zieken, vertrouwden ze het beheer toe aan een zekere lekenbroeder Gerard, vermoedelijk afkomstig uit Scala bij Amalfi, die een aparte broederschap van "fratres hospitalarii" uitbouwde, afhangend van de abdij. Paus Urbanus II roept op tot een H. Oorlog. Miniatuur. Jean Fouquet, 1455. Parijs, Bibl. Nat. In 1071 werd Jeruzalem veroverd door de Turkse Seltjoeken, die een ware slachtpartij aanrichtten onder de christenen en hun gebouwen vernielden of in brand staken. Het St.-Janshospitaal bleef gespaard omdat het was gebouwd op de plaats van het huis van Zacharias (vader van Johannes de Doper), die door de moslims wordt beschouwd als een van hun secundaire profeten. Toen men overal in Europa wilde verhalen hoorde over het agressieve optreden tegen de christelijke pelgrims, riep paus Urbanus II op het Concilie van Clermont (Fr.) in 1095 op tot een gewapende kruistocht, een "heilige oorlog", om de H. Plaatsen in Palestina te bevrijden van het Saraceense juk en weer toegankelijk te maken voor de bedevaarders. De verovering van Jeruzalem door Godfried van Bouillon. Min., 13de eeuw Op 15 juli 1099 werd Jeruzalem, na een maandenlange belegering, veroverd door de kruisvaarders, aangevoerd door Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen. Broeder Gerard bleef tijdens het beleg van Jeruzalem met zijn medebroeders moedig op post en werd gemarteld wegens het heulen met de christelijke vijand. Nadien verzorgde hij, samen met zijn "arme broeders" de gewonde kruisvaarders. Daarom werd hij in het hele Westen vereerd als een held en martelaar. Als beloning voor bewezen diensten kreeg Gerard van Godfried van Bouillon (die zich de "Verdediger van het H. Graf" noemde) enkele eigendommen in Palestina en in Brabant (een landgoed in Montboire).
het tweede St.-Janshospitaal (1099 - 1153)broeder Gerard, stichter van de Orde van het St.-Janshospitaal Van 1099 tot 1113 breidde rector Gerard het eerste hospitaal aanzienlijk uit om over voldoende ruimte te beschikken voor de verpleging van de vele zorgbehoevende pelgrims en gewonde kruisvaarders. Ten zuiden van het uitgebreide hospitaal liet Gerard - bovenop de ruïnes van een 5de-eeuwse Byzantijnse Johannes de Doperkerk - een nieuwe kerk optrekken, eveneens toegewijd aan St.-Jan. Om de enorme kosten voor de verbouwingen en de ziekenzorg te betalen organiseerden de hospitaalbroeders onverpoost omhalingen in het Westen. Meerdere pauselijke bullen bevalen de bisschoppen, abten en edelen aan om deze broeders van de Orde goed te onthalen. kaart van Europa met vestigingsplaatsen van Johannieters rond het jaar 1300 Het St.-Janshospitaal van Jeruzalem werd overladen met roerende en onroerende eigendommen in Europa en Azië en had al in het begin van de 12de eeuw hulphospitalen in 7 Europese havensteden aan de Middellandse Zee, waarvan 5 in Italië (Bari, Otranto, Taranto, Messina, Pisa, Asti) en 1 (St. Gilles bij Marseilles) in Frankrijk. Daar werden afgematte en zieke pelgrims opgeknapt alvorens door te varen naar het H. Land. Daardoor verminderde de toestroom van pelgrims in het hospitaal van Jeruzalem. Het Groot Tempelhof van de Commanderij van Slijpe (Middelkerke) Een degelijke structuur werd noodzakelijk om al die bezittingen te beheren. In de 13de eeuw was Europa opgesplitst in 8 provincies ("langues" of taalgebieden genoemd). Elke provincie werd op haar beurt hiërarchisch verdeeld in 1) groot-priorijen, 2) balijen en 3) commanderijen. De commanderijen in onze streken hingen af van de groot-priorij van Frankrijk (met zetel in het ommuurde gebouwencomplex "Le Temple" in Parijs). Later, in 1312, erfde de Orde van St.-Jan van Jeruzalem het merendeel van de in beslag genomen eigendommen van de opgeheven Tempeliers-Orde. Het "Steen der Tempeliers" in Ieper, wellicht eigendom der Johannieters vanaf 1312. Op het huidige grondgebied van West-Vlaanderen ging het om de Tempeliers-commanderij met bijhorende hoeven en landerijen van Ieper (1128) en die van Slijpe bij Middelkerke (1137), en om tempelhoven in Veurne, Nieuwpoort, Gistel, Jabbeke, Leffinge, Ruddervoorde, Kortrijk, Westvleteren, Brugge en Ruiselede, om hofsteden, kapellen, schuren, stallingen, molens, landerijen, bossen, vijvers, enz. in o.m. Waregem, Mannekensvere, Elverdinge. Paus Paschalis II (links) die de hospitaal-broederschap officiëel erkende. Miniatuur, 1461. Grandes Chroniques de France. Parijs, BN. Broeder Gerard was bevreesd dat al zijn bezittingen na zijn dood in handen zouden komen van het Santa Maria Latinaklooster. Hij verzocht de paus om zich te mogen onttrekken aan de voogdij van de Benedictijnen. Met de bul "Pie postulatio voluntatis" erkende Paschalis II op 15 februari 1113 officieel de broeders als een totaal onafhankelijke hospitaal-broederschap. De paus plaatste alle goederen en gebouwen van het hospitaal rechtstreeks onder zijn persoonlijk gezag en hoge bescherming. Het St.-Janshospitaal werd vrijgesteld van het betalen van tienden. De gemeenschap mocht van toen af, zonder enige kerkelijke of burgerlijke inmenging, helemaal vrij een eigen meester kiezen. Banier van de Hospitaalbroeders. Fragment van een miniatauur uit 1259. De hospitaalbroeders droegen aanvankelijk een eenvoudig zwart habijt met brede mouwen, met op de borst - aan de kant van het hart - een wit Grieks kruis, dat later zal worden vervangen door een kruis met 8 punten, die de 8 zaligsprekingen uit de bergrede van Jezus symboliseerden. Vanaf de 13de eeuw hadden ze ook een zwarte wollen bovenmantel. In 1131 kende paus Innocentius II het St.-Janshospitaal een eigen banier toe met een eenvoudig wit kruis op een rode achtergrond.
de eerste statuten (tussen 1145 en 1153)Meester Raymond du Puy, auteur van de eerste hospitaal-statuten In 1120 overleed rector Gerard en werd opgevolgd door Raymond du Puy (meester van 1120 tot 1160). Deze edelman uit streek van Valence (Dauphiné) in Frankrijk schreef, tussen 1145 en 1153, in het Latijn de eerste statuten voor de Hospitaalorde, ten laatste in 1159 goedgekeurd door paus Eugenius III. Du Puy liet zich vooral inspireren door de kloosterregel van St.-Augustinus, waaraan ook de kanunniken, verbonden aan de H. Grafkerk, waren onderworpen. Maar ook de invloed van de regel van de H. Benedictus was merkbaar: er werd sterk de nadruk nadruk gelegd op de gastvrijheid en op de goede verzorging van de zieken, die "als Heren" ("seignors malades") in het hospitaal moesten worden verwelkomd, "alsof ze Christus zélf waren" (cfr. hfst. 53 van de Benedictijnse Regel). De oorspronkelijke statuten van Raymond du Puy gingen verloren, waarschijnlijk in 1291, bij de inname van Akko door de Saracenen. De oudst bewaarde schiftelijke versies zijn een manuscript met de Latijnse tekst (1253) en een handschrift in middeleeuws Frans van het einde van de 13de eeuw (bewaard in de Vaticaanse bibliotheek). De statuten beslaan 19 hoofdstukken, waarvan 1 tot 15 een gesloten geheel vormen. De volgende hoofdstukken zijn er waarschijnlijk door iemand anders aan toegevoegd. Hospitaalbroeders in vergadering. Tekening, 1496.
I. De broeders moesten bij de opname in de orde de geloften van kuisheid, gehoorzaamheid en armoede afleggen. (vanaf 1239 zullen ze daarnaast een speciale 4de gelofte van gastvrijheid afleggen) De majestueuze burcht "Krak des Chevaliers" in N.-Syrië, toevertrouwd aan de Hospitaalbroeders De voornaamste opdracht van de hospitaalbroeders was de verpleging van zieken en behoeftigen, maar algauw kwamen er militaire opdrachten bij. Er stond een aantal betaalde huurlingen ter beschikking om het hospitaal en de H. Grafkerk te verdedigen en om de pelgrims op de wegen in Palestina naar Jeruzalem te beveiligen tegen overvallen door bedoeïenen en roversgroepen. En er was een beperkte groep broeders-soldaten, wier ridderstatuur niet kerkelijk was erkend, aan wie de bescherming werd toevertrouwd van enkele christelijke forten, waaronder het nog bestaande machtige "Krak des Chevaliers" in Noord-Syrië.
de aanvullende statuten (1182)Grootmeester Roger de Moulins, auteur van de aanvullende statuten. De grote verdienste van Meester du Puy lag in de wijze, waarop hij de grondgedachte van de christelijke caritas in zijn hospitaal verwezenlijkte (geinspireerd door de praktijk en de overlevering sinds zijn voorganger, rector Gerard). Zijn statuut was echter te eenvoudig van opzet om lang stand te houden in een orde die steeds sterk uitbreidde en steeds complexer organisatiestructuren had. Hij zei ook niets over de lichamelijke verzorging en medische behandeling van zieken pelgrims. Op 14 maart 1182, onder de 8ste Grootmeester Roger de Moulins (1177-1187) keurde het generaal-kapittel de aanvullende statuten goed van de orde. Dit waren de voornaamste voorschriften:
Saladin, die Jeruzalem heroverde op de kruisvaarders. 15de-eeuwse miniatuur Op 2 oktober 1187 werd Jeruzalem, na 88 jaar bezetting door de christelijke kruisvaarders, ingenomen door de succesrijke generaal Saladin, de stichter van de Egyptisch-Syrische dynastie der Ajjoebiden. Op bevel van Saladin moesten de christenen hun heilige stad verlaten. De gebouwen van de Orde van St.-Jan van Jeruzalem kwamen in bezit van de moskee van Omar. Slechts 10 hospitaalbroeders mochten achterblijven om gewonden te verzorgen in de St.-Jan de Doperkerk. Na een jaar moesten ook zij de wijk nemen naar het nieuwe hoofdkwartier van de Orde in de kustplaats Akko. Hospitaalridders van St.-Jan van Jeruzalem. In 1204 werden nieuwe statuten goedgekeurd door het algemeen kapittel. De Orde werd - naar het voorbeeld van de Tempeliers - een nu officieel een militaire rol toebedeeld en omgedoopt tot "Orde van de Hospitaalridders van St.-Jan van Jeruzalem". Hospitaalridders van St.-Jan van Jeruzalem. Miniatuur, 1480. Parijs, BN. Naast de bestaande broeders-kapelaans en de diendende lekenbroeders, kwamen er 2 soorten broeders bij: de broeders-ridders (edellieden) en broeders-sergeanten (militairen van niet-adellijke afkomst). Maar de hospitaalridders kwamen nooit meer terug naar hun St.-Janshospitaal in Jeruzalem. Op deze pagina van onze website leest u alles over de verdere geschiedenis van de Orde, die tot op heden is blijven voortbestaan, nu onder de naam "Souvereine Ridderorde van Malta".
verdere geschiedenis van het St.-Janshospitaalkaart van de christelijke wijk van Jeruzalem nu. 1. De H. Grafkerk. 2. de Lutherse Verlosserkerk, waar vroeger het St. Janshospitaal stond. 3. de wijk Muristan. 4. de St. Jan de Doperkerk. 1216 - Een neef van Saladin stelde een deel van het St.-Janshospitaal opnieuw ter beschikking als pelgrimshuis, dat een 1000-tal bedevaarders, zieken en gewonden kon herbergen. De St.-Jan de Doperkerk werd gebruikt als krankzinnigengesticht. Maar na de verovering van Jeruzalem, in 1260, door de Egyptische Mamelukken werd het hospitaal gedeeltelijk beschadigd. De stadsmuren waarvoor sultan Süleyman I o.m. de stenen van het St.-Janshospitaal gebruikte. Vanaf 1517 kwam Jeruzalem onder Turks-Ottomaanse heerschappij. Onder sultan Süleyman I de Prachtlievende werden de stenen van het hospitaal, tussen 1537 en 1541, gebruikt voor de herbouw van de stadsmuren. Daarmee kwam er een definitief einde aan de ziekenverpleging. Een deel van de ruïnes van het St.-Janshospitaal. 19de-eeuwse ets. Halfweg de 19de eeuw waren nog slechts enkele ruïnes te zien op de plaats waar zich ooit het wereldvermaarde St.-Janshospitaal bevond. De bouwvallen (enkele massieve muren, verscheidene rijen van stenen pilaren en de hoofdingang van het vroegere hospitaal) stonden hier en daar op een nog braakliggend terrein, midden in het christelijke deel van het oude Jeruzalem, gelegen ten zuiden van de H. Grafkerk. De hele buurt heette "Muristan" (afgeleid van het Perzische woord "bimaristan", wat "hospitaal" betekent).
1869 - Abdül-Aziz Khan, sultan van het Turkse Ottomaanse Rijk, schonk het oostelijk deel van Muristan aan de Duitse kroonprins Friedrich Wilhelm van Pruisen tijdens zijn bezoek aan de stad. De kroonprins was de toenmalige Meester van de protestantse tak van de Johanniterorde. De duitse Johanniter-ridders legden dwars doorheen Muristan een weg aan, van noord naar zuid, de Prins Friedrich Wilhelmstraat (nu Muristan Road) geheten. Bovenop de boog van de ingangpoort naar de Davidstraat (Suq El-Bazar) plaatsten ze een Duitse adelaar. De huidige Verlosserkerk op de plaats van het verdwenen St.- Janshospitaal Tussen 1893 en 1898 werd door de Duitse Evangelische-Lutherse Kerk een neo-romaanse Verlosserkerk opgetrokken. De architecten verwerkten er enkele overblijfselen in van de Santa Maria Latinakerk van het middeleeuwse Benedictijnen-klooster, o.m. het oorspronkelijke grondplan en noordelijke hoofdportaal, versierd met delen van de dierenriem. Refter van de middeleeuwse Hospitaalzusters. In 1910 kwamen er naast de Verlosserkerk proostdijgebouwen bij. Overgebleven delen van het klooster en de kerk van de middeleeuwse benedictinessen-hospitaalzusters (de kruisgang, de refter en de zogeheten kruisvaarderskapel) werden gedeeltelijk in deze nieuwbouw opgenomen. Gedenksteen bij de Verlosserkerk, op de plaats van het vroegere St. Janshospitaal Tijdens opgravingen in het begin van de 20ste eeuw werden, ten noorden van de Verlosserkerk, een aantal funderingen blootgelegd van het middeleeuws St.-Janshospitaal alsook de resten van 116 stenen pilaren. De archeologen kwamen tot de bevinding dat het hospitaal 146 meter lang en 130 meter breed was. Een eenvoudig monument uit 1927 is de enige herinnering aan het hospitaal, waarvan de statuten model stonden voor de communauteiten van talloze middeleeuwse gasthuizen, o.m. van Ten Bunderen in Moorslede. Grieks-orthodox kloostertje op de plaats van de middeleeuwse St.-Jan-de-Doperkerk van de Hospitaalbroeders. In het westelijk deel van de wijk Muristan, dat in 1869 werd toegewezen aan het Grieks-Orthodoxe Patriarchaat van Jeruzalem om er een markt van te maken, staat de Johanneskerk. Deze werd in 1839 opgetrokken in byzantijnse stijl met zilveren koepel en maakt deel uit van een klein Grieks-Orthodox klooster. Onder de kerk zijn nog de ruïnes bewaard van de oude St.-Jan-de-Doperkerk, die tijdens de Middeleeuwen deel uitmaakte van het St.-Janshospitaal.
|