De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

 

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Het St.-Janshospitaal in Jeruzalem

kaart van Jeruzalem in de 12de eeuw met het hospitaal (rood); de St. Jan-de-Doperkerk (blauw); het benediktijnerklooster Sancta Maria Latina (groen); de H. Grafkerk (bruin); het klooster der kanunniken van het H. Graf (geel)
kaart van Jeruzalem in de 12de eeuw met het hospitaal (rood); de St. Jan-de-Doperkerk (blauw); het
klooster Sancta Maria Latina (groen); de H. Grafkerk (bruin); de kanunniken van het H. Graf (geel).

Jeruzalem was en is voor alle christenen van over de hele wereld de belangrijkste bedevaart-bestemming: het is de stad waar Jezus leefde en werkte, gekruisigd werd, uit zijn graf verrees en ten hemel opsteeg. Tijdens de periode van de kruistochten ontstond er bij de H. Grafkerk - de heilige plaats bij uitstek - het St.-Janshospitaal, waarin christelijke pelgrims werden opgevangen en verzorgd door broeders van de Johannieterorde (voorloopster van de huidige Ridderorde van Malta). Halfweg de 12de eeuw werden de kerkelijke statuten van dit St.-Janshospitaal uitgevaardigd, die in 1181 werden aangevuld. De voornaamste inspiratiebron ervan was de regel van de H. Augustinus en in mindere mate die van de H. Benedictus.

De H. Grafkerk (rechts, aangeduid met gele pijl) en het St.-Janshospitaal (rechts, rood onderlijnd). Bernhard von Breydenbach. Peregrinatio in terram sanctam, 1486.
De H. Grafkerk (rechts, aangeduid met gele pijl) en het St.-Janshospitaal (links, rood onderlijnd).
Bernhard von Breydenbach. Peregrinatio in terram sanctam, 1486.

Tijdens de late Middeleeuwen waren de statuten van het St.-Janshospitaal in Jeruzalem het model bij uitstek voor het reglement van talloze caritatieve instellingen in Westelijk Europa, o.m. het hospitaal van Montdidier (1207) in Frankrijk, en het St. Janshospitaal van Brussel (1211) en het O.L.V.-hospitaal van Doornik (1238) in onze streken. Brussel en Doornik inspireerden allebei de statuten van het O.L.V.-hospitaal van Kortrijk (1430). Deze laatste beïnvloedde op zijn beurt het statuut (1473) van de gasthuizen van Menen, Wervik en Moorslede (ten Bunderen), die alle drie opvallende onderlinge gelijkenissen vertoonden. Bekijk dit schema voor een historisch overzicht van de wederzijdse invloeden.

voorgeschiedenis (6de eeuw - 1063)

schaalmodel van de 1ste basiliek boven het H. Graf
schaalmodel van de 1ste Constantijnse basiliek boven het H. Graf.

Door de bekering van de Romeinse keizer Constantijn I de Grote in 312 kwam er een einde aan de vervolging van de christenen. De H. Helena, de moeder van de bekeerde keizer, trok naar het H. Land en ontdekte, volgens de overlevering, omstreeks 325 in Jeruzalem het graf en het kruishout van Jezus. Op die plaats liet Constantijn in 335 een basiliek bouwen. De pelgrimstochten naar Jeruzalem kwamen nu echt op gang. Er groeide een dringend behoefte aan onthaal, nachtverblijf en (o.m. medische en religieuze) verzorging van de vele uitgeputte en totaal verzwakte bedevaarders, die van heinde en ver te voet of per paard kwamen om het H. Land te bezoeken.

Paus Gregorius I de Grote. Miniatuur, 983. Trier, Stadsbibliotheek
Paus Gregorius I de Grote. Miniatuur, 983. Trier, Stadsbibliotheek

Daarom zond paus Gregorius I de Grote rond het jaar 600 een zekere abt Probus naar Jeruzalem om er een gasthuis ("xenodochium") te bouwen ter verzorging en huisvesting van de christelijke pelgrims. Maar 14 jaar later al werd het hospitaal, samen met talrijke kerken en kloosters, verwoest door het Perzische leger. In 629 konden troepen van de christelijke Byzantijnse keizer Heraclius de stad (tijdelijk) heroveren en vermoedelijk het hospitaal heropbouwen.

In 637 kwam Jeruzalem onder Arabische overheersing. Kalief Omar stond vrijheid van eredienst toe. Het gasthuis mocht alicht zijn werkzaamheden voortzetten, want het staat historisch vast dat de stroom pelgrims richting H. Stad opnieuw sterk aanzwelde.

Eerbetoon van kalief Haroen ar-Rasjied aan Karel de Grote. Jacob & Utrecht Jordaens, 1663.
Eerbetoon van kalief Haroen ar-Rasjied aan Karel de Grote. Jacob & Utrecht Jordaens, 1663.

De betrekkingen tussen het christelijke Westen en het islamitisch Midden-Oosten waren op hun best tijdens het Karolingisch tijdperk, vanaf het einde van de 8ste eeuw tot halfweg de 10de eeuw. De fameuze Abbasiden-kalief Haroen ar-Rasjied (786-809) uit de sprookjes van duizend en één nachten, die regeerde in de Perzische hoofdstad Bagdad, gaf een soort van protectoraat (= halfsoevereine status) aan keizer Karel de Grote (768-814).

De kalief behield alle politieke zeggenschap, maar Karel de Grote kreeg het administratieve beheer over alle christelijke vestigingen en onderdanen in het H. Land. Keizer Karel liet verscheidene christelijke gebouwen, zoals kerken en kloosters, herstellen of optrekken en ondersteunde deze financiëel met de opbrengst van giften en van een geldinzameling (810) in héél zijn Rijk. Zo kon het gasthuis bij de H. Grafkerk uitbreiden en beschikken over een bibliotheek en tal van akkers, moestuinen, wijngaarden in de vallei van Josaphat (ook Kidron-vallei genoemd). Het gasthuis stond onder de hoede van de benedictijnerabdij van de nabijgelegen Santa Maria-Latinakerk.

De moskee van kalief al Hakim in Caïro
De moskee van kalief al Hakim in de Egyptische hoofdstad Caïro

In 1009 kwam er bruusk een einde aan een lange periode van rust en tolerantie. De Sjiïtische Fatimiden (Egypte) veroverden héél Palestina op de sunnitische Abbassiden (Bagdad). De troepen van de Fatimiden-kalief al Hakim (996-1021) vernielden zowat 3000 christelijke gebouwen in het H. Land, inclusief de H. Grafkerk en het naburig pelgrimsgasthuis. De nieuwe overheersers onderdrukten de sunnitische moslims, de joden en de christenen, hieven hoge belastingen op de christelijke bouwwerken en eisten tolgeld voor de schaars geworden bedevaarders. In 1021 overleed kalief Al-Hakim en diens zoon-opvolger stelde zich milder op tegenover de christenen. De Byzantijnse keizer Constantijn IX mocht tussen 1048 en 1063 de zwaar gehavende H. Grafkerk heropbouwen.

De Zuid-Italiaanse havenstad Amalfi nu
De Zuid-Italiaanse havenstad Amalfi nu.

Ergens tussen 1048 en 1063 kregen rijke kooplui uit de welvarende zuid-Italiaanse republiek Amalfi - die intensief handel dreef via de Middellandse Zee met het hele Midden-Oosten - van de toenmalige Egyptische kalief een vergunning om ten zuiden van de H. Grafkerk, voor eigen rekening, een hospitaal te bouwen, waarin zieke en vermoeide pelgrims kost en inwoning kregen. Ernaast werd een Santa Maria Latinakerk met benedictijnerklooster opgetrokken.

Wanneer de gebouwen klaar waren, kwamen wereldgeestelijken ("zwarte monniken" genoemd) over uit Amalfi om mannelijke bedevaarders (enkel uit Amalfi!) een veilig onderdak te bieden. Een ander klooster met hospitaal (later opgeheven in 1187) werd gebouwd, met Maria Magdalena als schutspatrones, waarin Benedictinessen, geleid door een Romeinse edelvrouw Agnes, de vrouwelijke reizigers-pelgrims verwelkomden.

het eerste St.-Janshospitaal (1063 - 1099)

Dit is ongeveer alles wat nu nog overblijft van de Santa Maria Latinakerk: het noordelijk hoofdportaal, versierd met delen van de dierenriem.
Dit is ongeveer alles wat nu nog overblijft van het Santa Maria Latinaklooster: het noordelijk
portaal van de kerk, versierd met delen van de dierenriem. (Jeruzalem, Verlosserkerk)

Door de grote toevloed van pelgrims beslisten de Benedictijnen van het klooster van Santa Maria Latina in 1063 om een eigen hospitaal op te richten, toegewijd aan St.-Jan de Aalmoesgever (een 6de-eeuwse patriarch van Alexandrië). Het hospitaal zorgde niet enkel voor overnachting en eten maar ook voor de (medische) verzorging van alle christelijke pelgrims, zonder onderscheid van geografische herkomst. Omdat de monniken het getijdengebed en het contemplatieve kloosterleven onmogelijk konden combineren met intensief materiëel werk voor de pelgrims en de zieken, vertrouwden ze het beheer toe aan een zekere lekenbroeder Gerard, vermoedelijk afkomstig uit Scala bij Amalfi, die een aparte broederschap van "fratres hospitalarii" uitbouwde, afhangend van de abdij.

Paus Urbanus II roept op tot een H. Oorlog. Miniatuur. Jean Fouquet, 1455. Parijs, Bibl. Nat.
Paus Urbanus II roept op tot een H. Oorlog. Miniatuur. Jean Fouquet, 1455. Parijs, Bibl. Nat.

In 1071 werd Jeruzalem veroverd door de Turkse Seltjoeken, die een ware slachtpartij aanrichtten onder de christenen en hun gebouwen vernielden of in brand staken. Het St.-Janshospitaal bleef gespaard omdat het was gebouwd op de plaats van het huis van Zacharias (vader van Johannes de Doper), die door de moslims wordt beschouwd als een van hun secundaire profeten. Toen men overal in Europa wilde verhalen hoorde over het agressieve optreden tegen de christelijke pelgrims, riep paus Urbanus II op het Concilie van Clermont (Fr.) in 1095 op tot een gewapende kruistocht, een "heilige oorlog", om de H. Plaatsen in Palestina te bevrijden van het Saraceense juk en weer toegankelijk te maken voor de bedevaarders.

De verovering van Jeruzalem door.Godfried van Bouillon. Miniatuur, 13de eeuw
De verovering van Jeruzalem door Godfried van Bouillon. Min., 13de eeuw

Op 15 juli 1099 werd Jeruzalem, na een maandenlange belegering, veroverd door de kruisvaarders, aangevoerd door Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen. Broeder Gerard bleef tijdens het beleg van Jeruzalem met zijn medebroeders moedig op post en werd gemarteld wegens het heulen met de christelijke vijand. Nadien verzorgde hij, samen met zijn "arme broeders" de gewonde kruisvaarders. Daarom werd hij in het hele Westen vereerd als een held en martelaar. Als beloning voor bewezen diensten kreeg Gerard van Godfried van Bouillon (die zich de "Verdediger van het H. Graf" noemde) enkele eigendommen in Palestina en in Brabant (een landgoed in Montboire).

het tweede St.-Janshospitaal (1099 - 1153)

broeder Gerard, stichter van de Orde van het St.-Janshospitaal
broeder Gerard, stichter van de Orde van het St.-Janshospitaal

Van 1099 tot 1113 breidde rector Gerard het eerste hospitaal aanzienlijk uit om over voldoende ruimte te beschikken voor de verpleging van de vele zorgbehoevende pelgrims en gewonde kruisvaarders. Ten zuiden van het uitgebreide hospitaal liet Gerard - bovenop de ruïnes van een 5de-eeuwse Byzantijnse Johannes de Doperkerk - een nieuwe kerk optrekken, eveneens toegewijd aan St.-Jan. Om de enorme kosten voor de verbouwingen en de ziekenzorg te betalen organiseerden de hospitaalbroeders onverpoost omhalingen in het Westen. Meerdere pauselijke bullen bevalen de bisschoppen, abten en edelen aan om deze broeders van de Orde goed te onthalen.

kaart met vestigingsplaatsen van Johannieters in de 13de eeuw
kaart van Europa met vestigingsplaatsen van Johannieters rond het jaar 1300

Het St.-Janshospitaal van Jeruzalem werd overladen met roerende en onroerende eigendommen in Europa en Azië en had al in het begin van de 12de eeuw hulphospitalen in 7 Europese havensteden aan de Middellandse Zee, waarvan 5 in Italië (Bari, Otranto, Taranto, Messina, Pisa, Asti) en 1 (St. Gilles bij Marseilles) in Frankrijk. Daar werden afgematte en zieke pelgrims opgeknapt alvorens door te varen naar het H. Land. Daardoor verminderde de toestroom van pelgrims in het hospitaal van Jeruzalem.

Het Groot Tempelhof van de Commanderij van Slijpe
Het Groot Tempelhof van de Commanderij van Slijpe (Middelkerke)

Een degelijke structuur werd noodzakelijk om al die bezittingen te beheren. In de 13de eeuw was Europa opgesplitst in 8 provincies ("langues" of taalgebieden genoemd). Elke provincie werd op haar beurt hiërarchisch verdeeld in 1) groot-priorijen, 2) balijen en 3) commanderijen. De commanderijen in onze streken hingen af van de groot-priorij van Frankrijk (met zetel in het ommuurde gebouwencomplex "Le Temple" in Parijs). Later, in 1312, erfde de Orde van St.-Jan van Jeruzalem het merendeel van de in beslag genomen eigendommen van de opgeheven Tempeliers-Orde.

De voorgevel van het Steen der Tempeliers in Ieper
Het "Steen der Tempeliers" in Ieper, wellicht eigendom der Johannieters vanaf 1312.

Op het huidige grondgebied van West-Vlaanderen ging het om de Tempeliers-commanderij met bijhorende hoeven en landerijen van Ieper (1128) en die van Slijpe bij Middelkerke (1137), en om tempelhoven in Veurne, Nieuwpoort, Gistel, Jabbeke, Leffinge, Ruddervoorde, Kortrijk, Westvleteren, Brugge en Ruiselede, om hofsteden, kapellen, schuren, stallingen, molens, landerijen, bossen, vijvers, enz. in o.m. Waregem, Mannekensvere, Elverdinge.

Paus Paschalis II (links), die de hospitaal-broederschap officiëel erknde. Miniatuur, 1461. Parijs, BN.
Paus Paschalis II (links) die de hospitaal-broederschap officiëel erkende.
Miniatuur, 1461. Grandes Chroniques de France. Parijs, BN.

Broeder Gerard was bevreesd dat al zijn bezittingen na zijn dood in handen zouden komen van het Santa Maria Latinaklooster. Hij verzocht de paus om zich te mogen onttrekken aan de voogdij van de Benedictijnen. Met de bul "Pie postulatio voluntatis" erkende Paschalis II op 15 februari 1113 officieel de broeders als een totaal onafhankelijke hospitaal-broederschap. De paus plaatste alle goederen en gebouwen van het hospitaal rechtstreeks onder zijn persoonlijk gezag en hoge bescherming. Het St.-Janshospitaal werd vrijgesteld van het betalen van tienden. De gemeenschap mocht van toen af, zonder enige kerkelijke of burgerlijke inmenging, helemaal vrij een eigen meester kiezen.

Banier van de Hospitaalbroeders. Fragment van een miniatauur uit 1259.
Banier van de Hospitaalbroeders. Fragment van een miniatauur uit 1259.

De hospitaalbroeders droegen aanvankelijk een eenvoudig zwart habijt met brede mouwen, met op de borst - aan de kant van het hart - een wit Grieks kruis, dat later zal worden vervangen door een kruis met 8 punten, die de 8 zaligsprekingen uit de bergrede van Jezus symboliseerden. Vanaf de 13de eeuw hadden ze ook een zwarte wollen bovenmantel. In 1131 kende paus Innocentius II het St.-Janshospitaal een eigen banier toe met een eenvoudig wit kruis op een rode achtergrond.

de eerste statuten (tussen 1145 en 1153)

Raymond du Puy, de 2de Grootmeester
Meester Raymond du Puy, auteur van de eerste hospitaal-statuten

In 1120 overleed rector Gerard en werd opgevolgd door Raymond du Puy (meester van 1120 tot 1160). Deze edelman uit streek van Valence (Dauphiné) in Frankrijk schreef, tussen 1145 en 1153, in het Latijn de eerste statuten voor de Hospitaalorde, ten laatste in 1159 goedgekeurd door paus Eugenius III. Du Puy liet zich vooral inspireren door de kloosterregel van St.-Augustinus, waaraan ook de kanunniken, verbonden aan de H. Grafkerk, waren onderworpen. Maar ook de invloed van de regel van de H. Benedictus was merkbaar: er werd sterk de nadruk nadruk gelegd op de gastvrijheid en op de goede verzorging van de zieken, die "als Heren" ("seignors malades") in het hospitaal moesten worden verwelkomd, "alsof ze Christus zélf waren" (cfr. hfst. 53 van de Benedictijnse Regel).

De oorspronkelijke statuten van Raymond du Puy gingen verloren, waarschijnlijk in 1291, bij de inname van Akko door de Saracenen. De oudst bewaarde schiftelijke versies zijn een manuscript met de Latijnse tekst (1253) en een handschrift in middeleeuws Frans van het einde van de 13de eeuw (bewaard in de Vaticaanse bibliotheek). De statuten beslaan 19 hoofdstukken, waarvan 1 tot 15 een gesloten geheel vormen. De volgende hoofdstukken zijn er waarschijnlijk door iemand anders aan toegevoegd.

Hospitaalbroeders in vergadering. Tekening, 1496.
Hospitaalbroeders in vergadering. Tekening, 1496.

I. De broeders moesten bij de opname in de orde de geloften van kuisheid, gehoorzaamheid en armoede afleggen. (vanaf 1239 zullen ze daarnaast een speciale 4de gelofte van gastvrijheid afleggen)
II. De kledij moest bescheiden en eenvoudig zijn.
III. Beschrijft hoe een priester in een wit gewaad - voorafgegaan door een diaken, subdiaken of een acoliet met een lantaarn met een brandende kaars en een spons met wijwater in de handen - de communie naar de zieken brengt.
IV en V. Over het gedrag van de Johannieters buitenshuis.
VI en VII. Voorschriften voor het gedrag van de aalmoezeniers.
VIII en XI. Regels voor de tafel van de Johannieters.
IX - XIII. De overtredingen van de interne tucht in het huis.
XVII en XVIII. De broederlijke gemeenschap der Johannieters.
XVI. Bepaalt hoe de nieuwe zieken moeten worden opgenomen en gediend. Eerst moeten dezen biechten en ter communie gaan en vervolgens worden ze in een bed gelegd en dagelijks "als een Heer" gevoed, voordat de broeders zélf mogen gaan eten. Elke zondag worden, tijdens een processie in de hospitaalzaal, de zieken met wijwater besprenkeld.

de burcht 'Krak des Chevaliers' in Noord-Syrië
De majestueuze burcht "Krak des Chevaliers" in N.-Syrië, toevertrouwd aan de Hospitaalbroeders

De voornaamste opdracht van de hospitaalbroeders was de verpleging van zieken en behoeftigen, maar algauw kwamen er militaire opdrachten bij. Er stond een aantal betaalde huurlingen ter beschikking om het hospitaal en de H. Grafkerk te verdedigen en om de pelgrims op de wegen in Palestina naar Jeruzalem te beveiligen tegen overvallen door bedoeïenen en roversgroepen. En er was een beperkte groep broeders-soldaten, wier ridderstatuur niet kerkelijk was erkend, aan wie de bescherming werd toevertrouwd van enkele christelijke forten, waaronder het nog bestaande machtige "Krak des Chevaliers" in Noord-Syrië.

de aanvullende statuten (1182)

Grootmeester Roger de Moulins, auteur van de aanvullende statuten.
Grootmeester Roger de Moulins, auteur van de aanvullende statuten.

De grote verdienste van Meester du Puy lag in de wijze, waarop hij de grondgedachte van de christelijke caritas in zijn hospitaal verwezenlijkte (geinspireerd door de praktijk en de overlevering sinds zijn voorganger, rector Gerard). Zijn statuut was echter te eenvoudig van opzet om lang stand te houden in een orde die steeds sterk uitbreidde en steeds complexer organisatiestructuren had. Hij zei ook niets over de lichamelijke verzorging en medische behandeling van zieken pelgrims. Op 14 maart 1182, onder de 8ste Grootmeester Roger de Moulins (1177-1187) keurde het generaal-kapittel de aanvullende statuten goed van de orde. Dit waren de voornaamste voorschriften:

  • De orde werd opgedeeld in 3 soorten broeders:
    1. de broeders-kapelaans ("sacerdotes") voor de geestelijke hulpverlening (mis opdragen, sacramenten toedienen);
    2. de dienende broeders ("servientes" genoemd), belast met de eigenlijke ziekenzorg en met handenarbeid (o.m. keuken);
    3. de lekenbroeders ("confratres", "sergentes"), aan wie de huiselijke en materiële taken in het hospitaal werden toevertrouwd.

    Gevecht tussen kruisvaarders en saracenen
    Gevecht tussen kruisvaarders en saracenen

    Er was in deze tweede statuten nog geen sprake van een Ridderorde van St. Jan van Jeruzalem. Niettemin werden onder de 2de en 3de categorie van broeders al volop ridders gerecruteerd om deel te nemen van veldslagen en om de H. Plaatsen te verdedigen, te veroveren of te heroveren.

  • Er moesten in het Jeruzalemse St.-Janshospitaal altijd 4 bezoldigde artsen (die geneeskunde hadden gestudeerd) aanwezig zijn om, elke ochtend en avond, bij iedere zieke de pols- en hartsslag te meten, een medische diagnose te stellen (meestal na het onderzoeken van een urinestaal), om medicijnen, poeders en siropen te bereiden en om te bepalen welke diëet en vleessoorten elke zieke kreeg. Een vaak gebruikte therapie was de aderlating door een chirurgijn.

    Hospitaalzusters verzorgen een zieke vrouw in hun gasthuis. Reconstructie door Les guerriers du Moyen-Age
    Hospitaalzusters verzorgen een zieke vrouw in hun gasthuis.
    Reconstructie door Les Guerriers du Moyen-Age

  • De maten (lengte en breedte) van de bedden waren vastgesteld. Elk bed moest een eigen matras en twee schone lakens hebben. Per 2 zieken werd een pelsmantel met hoofdkap en een paar pantoffels ter beschikking gesteld om het bed te verlaten, bijv; om naar het toilet te gaan.

  • Er werd bepaald dat armen, die huwden, 2 schotels ontvingen met eten dat overeenkwam met de portie van 2 broeders.

  • Er moet een vorm van wijkverpleging hebben bestaan, want 9 dienende broeders werden uitgestuurd om zieken thuis te verzorgen, hun voeten en hoofd te wassen, hun bed op te maken, en eten en drinken te bereiden.

Een zieke moet, voor zijn opname in het St.-Janshospitaal, eerst biechten. Reconstructie door Les guerriers du Moyen-Age
Een zieke moet, voor zijn opname in het St.-Janshospitaal, eerst biechten.
Reconstructie door Les Guerriers du Moyen-Age

Er is een boeiend gedetailleerd ooggetuigenverslag bewaard gebleven van een Duitse pelgrim (waarschijnlijk een monnik) Johannes von Würzburg, die er een paar jaar verbleef, tussen 1177 en de val van Jeruzalem in 1187. Het hospitaal was onder Raymond du Puy (1153-1155) aanzienlijk uitgebreid en bood plaats voor maar liefst zo'n 2000 zieken, gewonde kruisvaarders en behoeftige pelgrims, in voor die tijd behoorlijke sanitaire en medische omstandigheden! Volgens von Würzburg stierven er toch dagelijks gemiddeld 50 zieken. Aan de ingangspoort werden levensmiddelen uitgedeeld aan de armen.

De Duitse pelgrim geeft ook informatie over het toelatingsbeleid van het hospitaal. Met uitzondering van melaatsen werden zowel behoeftige mannen als vrouwen zonder onderkomen opgenomen, ongeacht van welke geografische, sociale of religieuze herkomst ze waren: "Dit heilig huis begrijpt terecht dat de Heer allen voor de verlossing roept en niemand verloren wil laten gaan, inclusief mensen met een heidens geloof (moslims) en joden, als zij hierheen komen". Uit de aanwezigheid van 2 keukens leiden historici af dat in het hospitaal het eten voor moslims en joden apart werd bereid.

Hoe verliep het onthaal? Bij zijn/haar aankomst werd de zieke onvangen door een broeder, die zijn/haar biecht hoorde en een penitentie oplegde en dan de H. Communie toediende, vanuit het beginsel dat, om het lichaam beter te genezen, je voor alles de ziel moet verzorgen. Vervolgens werd de zieke door een broeder naar zijn "paleis" gebracht. Zijn kleren werden afgenomen en samengebonden, op een afgesloten plaats bewaard en teruggegeven bij het vertrek. Daarop werd de zieke in een bed gelegd. Op elk bed lag een donsmatras, een linnen hoofdkussen gevuld met pluimen, een paar lakens en dekens. Om de 2 weken werd het beddengoed ververst. Als er niet genoeg bedden voorhanden waren werden die van de broeders gebruikt, die dan maar ergens op de grond moesten slapen.

Er waren afdelingen voor zieke vrouwen, die werden verzorgd door hospitaalzusters. Hoogzwangere vrouwelijke pelgrims werden in een verloskamer opgevangen. Na de bevalling kregen ze speciale verzorging (baden) en de pasgeborenen werden gewassen en in een wieg gelegd. Voor de moeders die, vanwege armoede of ziekte, hun kinderen niet zélf bortvoeding konden geven, werden voedsters ingezet. De hospitaalzusters adopteerden verwaarloosde kinderen en vondelingen, "de kinderen van St.-Jan" geheten. Meisjes werden opgeleid om vanaf een bepaalde leeftijd te helpen bij de ziekenzorg.

Hospitaalbroeders wassen de voeten van een zieke. Reconstructie door Les guerriers du Moyen-Age
Hospitaalbroeders wassen de voeten van een zieke.
Reconstructie door Les Guerriers du Moyen-Age

Het dagelijkse werk van de lekenbroeders dan. Zij maakten de bedden op en hielden deze proper. Ze begeleidden de zieken naar het toilet, brachten wam water, washandjes en handdoeken bij, ook brood in een mandje en versneden wijn. Elke maandag en donderdag werden de voeten van de zieken met warm water gewassen en de eeltplekken met puimsteen verwijderd. Na de completen 's avonds werd een processie (tegelijk een inspectieronde!) gehouden en de zaal met wijwater gezegend. Lampen en brandende fakkels zorgden voor verlichting in de donkere zaal. Twee broeders stonden in voor de nachtbewaking: de ene deed zijn ronde met een kroes wijn, de andere liep rond met warm water in een bassin. De lichamen van de overledenen brachten ze stelselmatig over naar de kloosterkerk, waar een begrafenisdienst plaatshad en vervolgens de teraardebestelling.

De 12de eeuwse bezoeker geeft ook informatie over het voedsel dat de zieken kregen: "Wittebrood, roggebrood, tarwekoeken en kikkererwten, wijn, varkensvlees, schapen- en lamsvlees, gebraden kippen, duiven en patrijzen, eieren, vis, amandelnoten, kastanjes, chicorei, komkommers, gedroogde vijgen, druiven, limoenen, gedroogde sla, meloenen, citroenen, peren, pruimen, rozijnen, amandelnoten, granaatappels, postelein, selderij, radijzen en peterselie". De zieken kregen dus een rijk en gevariëerd eten, maar daarbij werden de aanbevelingen van de artsen gevolgd. Er waren 2 keukens: 1) een gemeenschappelijke voor de mannen en vrouwen, waar de grote schotels en gerechten werden bereid; 2) een speciale keuken voor meer verfijnde gerechten op maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag.

Tenslotte vernemen we een en ander over de hiërarchische structuur van het hospitaal. Zo stond de mannenafdeling onder de algemene leiding van de hospitaalmeester, bijgestaan door de hospitaalbroeder (die het geld incasseerde en beheerde, inbreuken strafte, e.d.) en de schatbewaarder (die wekelijks geld gaf aan de broeders om eetwaren aan te kopen). Aan het hoofd van de 11 afdelingen voor mannelijke zieken stond telkens een chef-broeder. Deze chef-broeder oefende controle uit over zijn personeel: de broeders-kapelaans, de 12 hospitaalbroeders, het bezoldigd dienstpersoneel en de vrijwilligers.

Saladin, die Jeruzalem heroverde op de kruisvaarders. 15de-eeuwse miniatuur
Saladin, die Jeruzalem heroverde op de kruisvaarders. 15de-eeuwse miniatuur

Op 2 oktober 1187 werd Jeruzalem, na 88 jaar bezetting door de christelijke kruisvaarders, ingenomen door de succesrijke generaal Saladin, de stichter van de Egyptisch-Syrische dynastie der Ajjoebiden. Op bevel van Saladin moesten de christenen hun heilige stad verlaten. De gebouwen van de Orde van St.-Jan van Jeruzalem kwamen in bezit van de moskee van Omar. Slechts 10 hospitaalbroeders mochten achterblijven om gewonden te verzorgen in de St.-Jan de Doperkerk. Na een jaar moesten ook zij de wijk nemen naar het nieuwe hoofdkwartier van de Orde in de kustplaats Akko.

Hospitaalridders van St. Jan
Hospitaalridders van St.-Jan van Jeruzalem.

In 1204 werden nieuwe statuten goedgekeurd door het algemeen kapittel. De Orde werd - naar het voorbeeld van de Tempeliers - een nu officieel een militaire rol toebedeeld en omgedoopt tot "Orde van de Hospitaalridders van St.-Jan van Jeruzalem".

Hospitaalridders van St. Jan. Miniatuur, 1480. Parijs, BN.
Hospitaalridders van St.-Jan van Jeruzalem. Miniatuur, 1480. Parijs, BN.

Naast de bestaande broeders-kapelaans en de diendende lekenbroeders, kwamen er 2 soorten broeders bij: de broeders-ridders (edellieden) en broeders-sergeanten (militairen van niet-adellijke afkomst). Maar de hospitaalridders kwamen nooit meer terug naar hun St.-Janshospitaal in Jeruzalem. Op deze pagina van onze website leest u alles over de verdere geschiedenis van de Orde, die tot op heden is blijven voortbestaan, nu onder de naam "Souvereine Ridderorde van Malta".

verdere geschiedenis van het St.-Janshospitaal

kaart van de christelijke wijk van Jeruzalem nu. 1. De H. Grafkerk. 2. de Lutherse Verlosserkerk, waar vroeger het St. Janshospitaal stond. 3. de wijk Muristan. 4. de St. Jan de Doperkerk.
kaart van de christelijke wijk van Jeruzalem nu. 1. De H. Grafkerk. 2. de Lutherse Verlosserkerk,
waar vroeger het St. Janshospitaal stond. 3. de wijk Muristan. 4. de St. Jan de Doperkerk.

1216 - Een neef van Saladin stelde een deel van het St.-Janshospitaal opnieuw ter beschikking als pelgrimshuis, dat een 1000-tal bedevaarders, zieken en gewonden kon herbergen. De St.-Jan de Doperkerk werd gebruikt als krankzinnigengesticht. Maar na de verovering van Jeruzalem, in 1260, door de Egyptische Mamelukken werd het hospitaal gedeeltelijk beschadigd.

De stadsmuren, waarvoor sultan Süleyman I o.m. de stenen van het St.-Janshospitaal gebruikte.
De stadsmuren waarvoor sultan Süleyman I o.m. de stenen van het St.-Janshospitaal gebruikte.

Vanaf 1517 kwam Jeruzalem onder Turks-Ottomaanse heerschappij. Onder sultan Süleyman I de Prachtlievende werden de stenen van het hospitaal, tussen 1537 en 1541, gebruikt voor de herbouw van de stadsmuren. Daarmee kwam er een definitief einde aan de ziekenverpleging.

Deel van de ruïnes van het St.-Janshospitaal. 19de-eeuwse ets.
Een deel van de ruïnes van het St.-Janshospitaal. 19de-eeuwse ets.

Halfweg de 19de eeuw waren nog slechts enkele ruïnes te zien op de plaats waar zich ooit het wereldvermaarde St.-Janshospitaal bevond. De bouwvallen (enkele massieve muren, verscheidene rijen van stenen pilaren en de hoofdingang van het vroegere hospitaal) stonden hier en daar op een nog braakliggend terrein, midden in het christelijke deel van het oude Jeruzalem, gelegen ten zuiden van de H. Grafkerk. De hele buurt heette "Muristan" (afgeleid van het Perzische woord "bimaristan", wat "hospitaal" betekent).

sultan Abdül-Aziz Khan
Sultan Abdül-Aziz Khan
Prins Friedrich Wilhelm van Pruisen
Prins Friedrich Wilhelm van Pruisen

1869 - Abdül-Aziz Khan, sultan van het Turkse Ottomaanse Rijk, schonk het oostelijk deel van Muristan aan de Duitse kroonprins Friedrich Wilhelm van Pruisen tijdens zijn bezoek aan de stad. De kroonprins was de toenmalige Meester van de protestantse tak van de Johanniterorde. De duitse Johanniter-ridders legden dwars doorheen Muristan een weg aan, van noord naar zuid, de Prins Friedrich Wilhelmstraat (nu Muristan Road) geheten. Bovenop de boog van de ingangpoort naar de Davidstraat (Suq El-Bazar) plaatsten ze een Duitse adelaar.

De Verlosserkerk op de plaats van het St.- Janshospitaal
De huidige Verlosserkerk op de plaats van het verdwenen St.- Janshospitaal

Tussen 1893 en 1898 werd door de Duitse Evangelische-Lutherse Kerk een neo-romaanse Verlosserkerk opgetrokken. De architecten verwerkten er enkele overblijfselen in van de Santa Maria Latinakerk van het middeleeuwse Benedictijnen-klooster, o.m. het oorspronkelijke grondplan en noordelijke hoofdportaal, versierd met delen van de dierenriem.

Refter van de middeleeuwse Hospitaalzusters
Refter van de middeleeuwse Hospitaalzusters.

In 1910 kwamen er naast de Verlosserkerk proostdijgebouwen bij. Overgebleven delen van het klooster en de kerk van de middeleeuwse benedictinessen-hospitaalzusters (de kruisgang, de refter en de zogeheten kruisvaarderskapel) werden gedeeltelijk in deze nieuwbouw opgenomen.

Gedenksteen bij de Verlosserkerk, op de plaats van het vroegere St. Janshospitaal.
Gedenksteen bij de Verlosserkerk, op de plaats van het vroegere St. Janshospitaal

Tijdens opgravingen in het begin van de 20ste eeuw werden, ten noorden van de Verlosserkerk, een aantal funderingen blootgelegd van het middeleeuws St.-Janshospitaal alsook de resten van 116 stenen pilaren. De archeologen kwamen tot de bevinding dat het hospitaal 146 meter lang en 130 meter breed was. Een eenvoudig monument uit 1927 is de enige herinnering aan het hospitaal, waarvan de statuten model stonden voor de communauteiten van talloze middeleeuwse gasthuizen, o.m. van Ten Bunderen in Moorslede.

Grieks-orthodox kloostertje op de plaats van de middeleeuwse St.-Jan-de-Doperkerk van de Hospitaalbroeders.
Grieks-orthodox kloostertje op de plaats van de middeleeuwse
St.-Jan-de-Doperkerk van de Hospitaalbroeders.

In het westelijk deel van de wijk Muristan, dat in 1869 werd toegewezen aan het Grieks-Orthodoxe Patriarchaat van Jeruzalem om er een markt van te maken, staat de Johanneskerk. Deze werd in 1839 opgetrokken in byzantijnse stijl met zilveren koepel en maakt deel uit van een klein Grieks-Orthodox klooster. Onder de kerk zijn nog de ruïnes bewaard van de oude St.-Jan-de-Doperkerk, die tijdens de Middeleeuwen deel uitmaakte van het St.-Janshospitaal.

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail