In de naam van de heilige en ondeelbare Drieëenheid. Johannes, bij de gratie Gods, bisschop van Kamerijk (nvdr. Jean III de Béthune, bisschop van 1200 tot 1219) aan alle gelovigen die voorliggende pagina zullen inkijken, zowel de toekomenden als de huidigen, voor altijd. Aangezien de weg van het leven voor voor hen is die de regelen in acht nemen tot lof en eer van de almachtige God, en opdat de gelovigen de weg van het leven zouden vinden in het gasthuis van de zalige Johannes de Doper, hetwelk in Brussel door de schenking en devotie van de doorluchtige Hendrik, hertog (of graaf) van Lotharingen is gesticht en met de giften van de gelovigen is gebouwd, stellen wij, om God te dienen, hetzelve gasthuis en het leven en de gewoonten hierin, onder de tucht en de regels van hen die Christus en de armen van Christus dienen, na raadpleging van de wijsheid van hen die van de Kerk zijn en ervaren in geloofszaken, en verordenen wij wat volgt:
1. Dat de broeders en zusters die aldaar leven, zich in houding en gebaar, in de soberheid van levensonderhoud en kledij, afscheiden van de wereld en de omgang met het wereldse.
2. Wij bepalen derhalve dat alwie, door goddelijke ingeving aangetrokken, zich in hetzelve huis aanbiedt om God te dienen, niet geheel tot de gehoorzaamheid wordt toegelaten, tenzij hij vier maanden als novice tussen de broeders en zusters in de omgang op de proef wordt gesteld en het werk van het huis en de wijze van leven ondervindt. Dan pas, als het de procurator van het huis en de overige broeders, met de priester die de zorg heeft over de geestelijke belangen van de broeders en zusters en met vier zusters die hiertoe gekozen zijn, dat ze voor de anderen aanwezig zijn op het beraad van de broeders inzake het nemen van beslissingen; als het hen eensgezind goeddunkt mag de novice verzaken aan de wereld, zijn bezittingen en zijn eigen wil, de gelofte van kuisheid onder de stola in de hand van de priester afleggen, het juk van de gehoorzaamheid op zich te nemen.
3. De broeders zullen klederen dragen die in prijs, kleur en snit uiting geven aan nederigheid en godsvrucht; niet echter in kleuren die de seculieren plegen te dragen.
4. De broeders zullen niet slapen op matrassen gevuld met veren tenzij daartoe gedwongen door ziekte; toch zullen ze op een kussen het hoofd te rusten leggen. Ze zullen geen linnen onderkleding dragen behalve op hun billen, tenzij met een noodzakelijke dispendatie.
5. Ook de zusters, hoewel ze de rest van het jaar linnen dragen, moeten in de veertigdagentijd vóór Kerstmis en en Pasen, wollen onderkleding dragen; en ze moeten rusten zonder veren, uitgezonderd de kussens voor onder hun hoofd.
6. De broeders moeten afzonderlijk van de zusters - en de zusters van de broeders - een refter hebben, een slaapzaal en de overige werkplaatsen die voor hun taken zijn bestemd.
7. Een broeder mag nooit met een zuster stiekeme gesprekken onder vier ogen hebben. Nooit mogen een broeder en een zuster met twee samen zitten, opdat een kwaadwillige belager geen valstrik zou spannen om hen te betrappen.
8. Verder mag niemand van hen iets naar eigen oordeel of goeddunken doen. Alles moet volgens de wil en het oordeel van de personen aan wie deze opdracht werd toevertrouwd worden uitgevoerd, gehoorzaam en nederig, zonder gemor of klacht.
9. In de refter en het kapittel zit men overeenkomstig de orde van zijn intreding. Volgens dezelfde orde worden er elke week twee zusters uitgekozen voor de taken in de keuken en de refter. Zij moeten er nauwlettend voor zorgen dat er voedsel wordt opgewarmd voor hen die wegens hun zwakheid voedsel nodig hebben dat niet aan allen wordt voorgezet.
10. Men mag volstrekt niet buiten de omheining van het terrein en de grenzen van het erf van huis of kerk komen, behalve als men met een opdracht is gelast of een gegronde toelating heeft.
11. Een zuster moet er niet naar uitkijken dat ze zonder begeleiding en getuigenis van een andere zuster in de dorpen, op straat of in de huizen zou kunnen gaan of wandelen.
12. Geen enkele broeder of zuster mag buitenshuis in brussel gaan eten, wie hen ook uitnodigt.
13. In de slaapzaal en in de refter moeten de broeders en zusters zich in stilte ophouden. Als echter bij de maaltijden iemand iets dat hij nodig heeft, wil vragen, dat hij niet aan de anderen kan duidelijk maken met hoofdbewegingen en tekens, dan moet de persoon die iets nodig heeft opstaan en staande beknopt zeggen wat hij nodig heeft.
14. Na de maaltijd is er een zeer korte tussenpauze. Als het teken wordt gegeven komen allen samen om te drinken. Als het klokje van de completen klinkt, moet iedereen onmiddellijk stil zijn, behalve als men om reden van zieken of gasten, of uit een andere begrijpelijke noodzaak de stilte moet verbreken.
15. Minstens eenmaal per week moeten allen samenkomen in kapittel, in gehoorzaamheid aan hun priester of aan de persoon aan wie hij zijn taken overdroeg. Daar wordt gehandeld over het gemeenschappelijk belang en worden misstappen, als die er waren, rechtgezet.
16. Er moeten één broeder en één zuster worden gekozen die met het toezicht over de anderen worden gelast. Ze moeten er zeer nauwgezet op toezien dat aan niemands misstappen ongestraft wordt voorbijgegaan. Op hen beiden rust de zorg om de overtredingen van elke van beide geslachten, overtredingen die de daders zelf niet openlijk erkennen, in 't midden te brengen zodat ze met een leerrijk oordeel worden gecorrigeerd.
17. Elke zesde weekdag zullen ze enkel het voedsel van de veertigdaagse vasten eten. Vanaf de Kruisverheffing (= 14 september) tot de feestdag van de heilige Martinus (= 11 november) en van de oktaaf (= 13 januari) van de Epifanie tot aan de Vijftigste dag moeten ze elke vierde weekdag vasten houden van melkprodukten; vanaf die dag moeten ze een voortdurende vasten beginnen en zich vanaf dan onthouden van het eten van vlees. Vanaf Pasen echter tot aan het feest van de zalige Martinus kunnen ze op zondag en op de derde en vijfde weekdag en op de bijzondere feestdagen vlees eten. Met inachtname van de vasten van de vigiliën van de vier tijden overeenkomstig de instelling van de Kerk, kunnen ze op de tweede weekdag buiten de voortdurende vasten en op de andere dagen, waarop ze als leken plachten vlees te eten, zich versterken met voedsel (toespijs) opgelegd in spekvet. Vanaf het feest van de zalige Martinus tot aan de Advent moeten ze vasten, maar mogen ze melkprodukten gebruiken. In de Advent moeten ze een veertigdaagse vasten houden.
18. Het, is daarenboven beslist dat een broeder of zuster die zijn of haar naaste onrecht heeft aangedaan dcor een beschuldigend woord of door een valse beschuldiging, een dag op de grond zal zitten, vastend met water en brood. Wie een ander bedreigd heeft met de vuist of met een stok of iets dergelijks , die zal vijf dagen op de grond doorbrengen, vier dagen met het voedsel van de veertigdaagse vasten en de vijfde dag op water en brood. Iemand die de euvele moed heeft gehad een ander te slaan, die zal veertig dagen in nederigheid op de grond doorbrengen, etend wat de anderen eten, maar de zesde dag van de week vastend op water en brood. Als iemand een wonde heeft toegebracht, dan zal de voormelde straf zonder interpellatie worden verdrievoudigd. Iemand die schuldig is bevonden aan ontucht zal een jaar en zes weken worden uitgesloten; hem zal elke weldaad en vertroosting van het huis worden ontzegd. Als hij dan berouw heeft over zijn misstap en nederig en bekeerd terugkeert, zal hij opnieuw in gratie worden opgenomen. Als hij echter halsstarrig is en heeft nagelaten om binnen deze termijn vergiffenis te vragen, zal hij opnieuw één jaar en zes weken worden uitgesloten. Zo ook een derde maal, als hij tenminste intussentijd niet nederig vergeving heeft gevraagd. Wie ook na een derde jaar niet bijgedraaid is, zal als zonder hoop op beter inzicht worden uitgewezen. Gelijk wie uit boosaardige drijfveren een mens heeft gedood, zal voor altijd als niet te redden worden uitgewezen.
19. Wie niet hebben leren lezen en schrijven, moeten voor gelijk welk van de zeven canonische uren, het gebed des heren (of zondagsgebed) herhalen (of beantwoorden) zoals de bekeerlingen deden.
20. Een zieke die erop betrapt wordt op onregelmatige wijze voedsel en drank voor zich te houden of aan anderen te geven, wordt gestraft met één dag water en brood. Als hij meermaals hierop betrapt wordt, zal hij worden buitengezet. Voor een grote diefstal wordt men buitengezet, al na één keer, tenzij men blijk geeft van groot berouw.
21. De broeders en zusters moeten er wel op letten de zieken niet ten onrechte in verlegenheid te brengen. Doen ze dat wel, dan moeten ze een straf krijgen volgens het oordeel van de meester of de priester.
22. In In hetzelfde gasthuis mogen slechts armen worden opgenomen die door een kwaal zodanig in hun bewegingen worden gehinderd dat ze niet kunnen rondlopen door de straten en bedelend aan de kost komen.
23. Wie als zieke het huis is binnengekomen, moet eerst aan God, door te biechten bij de priester, en daarna aan zijn naaste, als hij iemand kwaad heeft gedaan, in de mate van zijn mogelijkheden genoegdoening verschaffen en vergiffenis vragen. Zijn bezittingen moet hij onder getuigenis toevertrouwen aan de meester; hij zal ze na zijn genezing integraal terugkrijgen. Als hij in levensgevaar verkeert en misschien niet al zijn bezittingen aan het huis wil nalaten, dan kan hij een testament maken over wat overblijft na aftrek van de onkosten. Als hij echter sterft zonder een testament te hebben gemaakt, dan komen al zijn goederen ten gunste van de armen van ditzelfde huis.
24. Drie dagen per week krijgen de zieken vlees te eten. Als er onder hen zijn die wegens de ernst van hun ziekte geen zwaar voedsel kunnen gebruiken, dan wordt hen gegeven wat ze verlangen, als men het kan aanschaffen.
25. Als iemand die ziek ligt, aan een bijzondere kwaal lijdt en doktershulp nodig heeft maar geen geld heeft om een dokter te betalen, dan zullen door de meester voor de verzorging van de zieken niet te hoge bedragen worden betaald.
26. Zwangere vrouwen die de bevalling nabij zijn en geen dak boven het hoofd hebben, moeten in het gasthuis worden opgenomen om er te bevallen. En men zal hen nauwgezet van het nodige voorzien tot ze hersteld zijn.
27. Kleine kinderen die ongelukkiglijk door hun moeder zijn verlaten, moeten worden opgenomen. Niet allemaal echter, om te voorkomen dat de moeders, aangezet door deze hoop, hun kroost te vondeling leggen. In deze zaken zal de bestuurder een beslissing nemen volgens zijn oordeel.
28. Om het huis in de toekomst niet te zeer te belasten door de opname van mensen die niet nodig zijn, bepalen wij dat men genoegen neemt met slechts drie broeders en tien zusters overeenkomstig het overige, met dien verstande echter dat wanneer de behoeften van het huis een groter aantal vereisen, dat dan na geleverd bewijs van de noodzaak, met een speciale vergunning van ons of van onze ambtenaar aan het voormelde aantal een broeder of zuster kan worden toegevoegd.
29. Behalve de priester zullen de broeders en zusters schoeisel van runderleer dragen.
30. Met behoud dus van ons gezag en dat van onze opvolgers, bij wie men weet dat de zorg, de aandacht en de bezorgdheid berusten voor alle godshuizen van ons bisdom, vóór anderen en boven anderen van hetzelfde bisdom.
31. Wij bepalen dat wanneer de procurator van het voormelde huis sterft of op een andere wijze wegvalt, een andere procurator moet worden aangesteld uit de raad van de bisschop van Kamerijk of van zijn ambtenaar.
32. Wanneer een broeder of zuster sterft, moeten zij die het psalmboek kunnen lezen of de vigiliën van de doden, volgens de juiste wijs het officie voor de afgestorvene uitvoeren en vooral zeven dagen na mekaar na de dood van de overledene: De overige zullen ertoe gehouden zijn zevenmaal per dag het gebed des heren (of zondagsgebed) te zeggen.
33. Men moet er de bedlegerige armen op wijzen, vooral dan, dat ze niet mogen vergeten elke dag, 's morgens, na het middagmaal en na het avondmaal, het gebed des heren of andere gebeden die ze kennen, in nederigheid te zeggen voor de broeders en zusters en voor de weldoeners van het huis, en voor de gelovigen Gods, voor het heil van levenden en doden.
34. In al wat we hoger hebben verordend met betrekking tot de striktheid van het geloof of de strengheid van de discipline, mag men in geval van ziekte of zwakheid van het lichaam of van een zware last of op grond van een redelijke overweging, worden vrijgesteld volgens de raad van de priester, zoals die het beslist.
35. Wij bepalen dat telkens als er broeders en zusters moeten opgenomen worden, de reeks van die bepalingen in hun bijzijn moet worden doorgelezen, en opdat ze tenvolle elke paragraaf zouden begrijpen, moeten die volledig in hun eigen taal worden uiteengezet, en zij moeten beloven dit naar best vermogen in acht te nemen. Anders zullen ze allerminst de broederlijkheid van het huis bereiken, en als ze op andere wijze werden aanvaard, moeten ze worden uitgewezen.
36. Ook de tijdelijke belangen van het voormelde huis moeten worden behartigd volgens de raad van vier mannen die de ijver tot God bezitten, op pauselijk geag hiertoe gekozen, die met een eed hun trouw aan het huis hebben getoond. Dezen moeten, naargelang het nodig is, ofwel eens per jaar worden samengebracht, ofwel, als ze nodig bevonden worden, moet hen toegestaan worden deze bezorgdheid uit te voeren.
Gedaan in het jaar van de verlossing duizend twaalfhonderd en elf in de maand oktober.