De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

 

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Geschiedenis - de 12de eeuw

pelgrimscellen van het bewaard gebleven gasthuis van Cadillac bij Bordeaux.
"cellen" voor pelgrims in het bewaard gebleven gasthuis van Cadillac nabij Bordeaux.

Gedurende de 12de eeuw, en ook nog in de 1ste helft van de 13de eeuw, kenden de gasthuis- en hospitaalstichtingen overal in westelijk Europa een overweldigende bloei, die later nooit meer werd geëvenaard. Volgens de Franse geschiednkundige André Vauchez had in die periode een ware "revolutie van de liefdadigheid" plaats. In onze streken vormde zich een fijnmazig netwerk van talloze gasthuizen, hospicen, godshuizen en hospitalen. Zonder deze infrastructuur van gasthuizen en hospitalen zou het voor de talloze middeleeuwse bedevaarders onmogelijk zijn geweest om op hun verre bestemming te geraken en weer heelhuids thuis te komen.

De stichters waren zowel kerkelijke leiders (bisschop, kapittel van kanunniken, abt) als de burgerlijke overheid (vorst, hertog, graaf of gravin, de plaatselijke feodale heer, de stedelijke schepenbank), maar ook ambachtsgilden, broederschappen (waarvan de belangrijkste die van St.-Jakob van Compostela) en particulieren van alle rang en stand (begoede burgers, handelaars, patriciërs, rijke ambachtslieden, enz.).

Verzorging van een zieke. Timpaan boven de ingangspoort van het Geertruidengasthuis in Deventer.
Verzorging van een zieke. Timpaan boven de ingangspoort van het Geertruidengasthuis in Deventer.

Die ware explosie van het aantal liefdadigheidsinstellingen, zoals gasthuizen en hospitalen, was een gevolg van tal van factoren:

  • De bevolkingsaangroei.
  • De bloei van de handel en het handelsverkeer.
  • De groeiende mobiliteit van de hele samenleving.
  • De verstedelijking. Velen verlieten het platteland om hun geluk te beproeven in de welvarende stad, maar er was helaas niet voor iedereen werk.
  • Er was een alarmerende stijging van het aantal armoezaaiers: armen, zieken, werklozen, bedelaars, gahandicapten en daklozen, die dringend behoefte hadden aan verzorging en onderdak.
  • De bloei van de bedevaarten, die vanaf het einde van de 11de eeuw een stevige impuls kregen door de kruistochten. Alvorens te vertrekken naar het H. Land maakten de kruisvaarders (een deel van) hun bezittingen over aan een bestaande liefdadigheidsinstelling of stichtten zelfs een hospitaal of gasthuis, dat hen bij hun terugkeer een verblijfplaats bood. Tijdens hun tocht werden de kruisvaarders overigens beschouwd en behandeld als bedevaarders.

3 soorten caritatieve instellingen

Men kon - naargelang van hun bestemming - grosso modo drie types van caritatieve opvang onderscheiden:

  1. De abdijen

    Het gastenverblijf van de Cisterciënzerabdij (1129) in Ourscamp (Fr.) nabij Noyon.
    Het gastenverblijf van de Cisterciënzerabdij (1129) in Ourscamp (Fr.) nabij Noyon.

    De abdijen, m.n. die van de Benedictijnen, hadden al sedert de 7de eeuw een eigen gastenverblijf ("hospitium"), dat werd opengesteld voor reizende kloosterlingen, bedevaarders, zieken en hulpbehoevenden. Vanaf de 12de eeuw stuurden de Benedictijnen en Cisterziënzers monniken uit om verkommerde gasthuizen te restaureren en ook nieuwe pelgrimshuizen te bouwen op strategische plaatsen, bijv. aan de voet van bergpassen, bij bruggen, op risicovolle stroken van rivieren, bij de ingang van steden, enz. Volgens de regel van de H. Benedictus moest elke onbekende gast ontvangen worden als ware hij Christus zélf. De kloosterregel van de Cisterciënzerorde schreef voor dat men de gasten moest ontvangen "cum omni benignitate".

  2. Uitbreiding van het aantal rurale gasthuizen voor pelgrims en reizigers.

    12de eeuws gasthuis voor pelgrims in Mont-Saint-Jean (Fr., Bourgogne).
    12de eeuws Ste.-Anne gasthuis voor pelgrims in Mont-Saint-Jean (Fr., Bourgogne).

    Door de groeiende mobiliteit van de bevolking nam de behoefte toe aan opvangmogelijkheden en bevoorrading langs de grote wegen voor arme bedevaarders, kruistochters, handelaars, zwervers, gelegenheidsreizigers enz. De gegoeden vonden onderdak in herbergen, die soms een kwalijke reputatie hadden. Maar arme bedevaarders konden nergens terecht. Vanaf de 12de eeuw liepen jaarlijks, alléén al op de bedevaartswegen naar Santiago de Compostela, naar schatting tussen de 200.000 en 500.000 pelgrims.

    Hospice in Augeac (Fr., Auvergne) voor Compostela-pelgrims
    Hospice in Augeac (Fr., Auvergne) voor Compostela-pelgrims.

    Zo ontstond langs alle grote verbindingswegen en bedevaartsroutes een hele keten van gasthuizen (= hospitalen) waar de behoeftige pelgrims - en in zeldzame gevallen ook zieken - tijdelijk en kosteloos eten en logies kregen, en waar ze werden behoed tegen de nachtelijke gevaren en tegen de losbandigheid in de taveernen. De overgrote meerderheid van de gasthuizen werd bediend door een kleine autonome semi-religieuze gemeenschap van gelijkgezinde vrome vrouwen of mannen, die geen formele kloostergeloften aflegden en niet, zoals een religieuze communauteit, afhingen van een bepaalde orde of abdij. Ook het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede was een van die vele "refuges" op het platteland waar een kleine semi-religieuze gemeenschap van godvruchtige en welstellende vrouwen zich ontfermden over de "passsanten".

  3. Opkomst van stedelijke hospitalen voor zieken/armen/pelgrims

    Het Comtesse-hospitaal in Rijsel. E. Boldoduc, litho, 1893. Rijsel, Bibl. Municipale.
    Het Comtesse-hospitaal in Rijsel, gesticht door gravin Margaretha II van Vlaanderen
    (E. Boldoduc, litho, 1893. Rijsel, Bibl. Municipale).

    In de meeste steden richtte de overheid (magistraat) een of meer hospitalen ("hospitalia infirmorum") op, die nachtasiel en voedsel aanboden aan de grote massa "armen van Christus" ("Christi pauperes), bijv. in Doornik (1112), Aalst (1132), Ieper (ca. 1186), Brussel (1186), Brugge (1188) en Gent (1196). Men trof er een bont allegaartje aan van zieken, pelgrims, daklozen, invaliden, geesteszieken, hoogzwangere vrouwen, wezen, verlaten kinderen en andere noodlijdende burgers, die door ouderdom of armoede werden getroffen. Vaak was het hospitaal enkel bestemd voor de arme bewoners van de stad. En aan plaatselijke armen, die door werk of bedelen nog voldoende in hun levensonderhoud konden voorzien, werd eveneens de toegang ontzegd.

hospitaliere ridderorden

de grote middeleeuwse ridderorden. Vlnr. de Ridders van het H. Graf, de Hospitaalridders van St. Jan, de Tempelridders, de Ridders van St. Jakob van het Zwaard en de Teutoonse Ridders.
de grote middeleeuwse ridderorden. Vlnr. de Ridders van het H. Graf, de
Hospitaalridders van St. Jan, de Tempelridders, de Ridders van St. Jakob
van het Zwaard en de Teutoonse Ridders

Vermeldenswaard zijn verscheidene hospitaliere riddenrorden, die ontstonden tijdens de kruistochten (1096-1270) en, in de loop van de volgende eeuwen, overal in westelijk Europa eigen commanderijen stichtten, waaraan een hospitaal voor zieken of toevluchtsoord voor kruisvaarders en pelgrims was verbonden. De oudste en tevens meest bekende was de Orde van de Hospitaalridders, gesticht na de verovering van Jeruzalem in 1099 in het St.-Janshospitaal bij de H Grafkerk.

De omwalde tempeliershoeve in Westvleteren
De omwalde tempeliershoeve in Westvleteren.

Daarna volgde de eveneens vermaarde Orde van de Tempelridders of Tempeliers (gesticht in 1114) en vervolgens de spaanse Orde van Sint-Jakob met het Zwaard (1170). Meer over deze 3 geestelijke ridderorden kan U lezen op deze pagina, elders op deze website. Hier volgt nog een bijkomende lijst van middeleeuwse ridderorden, die in onze streken niet echt wortel schoten.

  • de Teutoonse Orde

    Westvleugel van het kasteel in de landcommanderij vanAlden Biesen.
    Westvleugel van het kasteel in de landcommanderij van Alden Biesen.

    In 1189 ontstond, naast de de Johannieters en Tempeliers, een 3de geestelijke militaire ridderorde, kortweg de Duitse Orde of Teutoonse Orde genoemd. Het ging om ridders uit het Duitse Rijk die, na de val van Jeruzalem, bij de havenstad Akko een veldhospitaal inrichtten, speciaal voor de verzorging en verpleging van gewonde Duitse kruisvaarders. De Orde werd erkend door Rome in 1221. De ridders, die hun activiteiten later vooral ontplooiden in midden en oostelijk Europa, leefden volgens de regel van de H. Augustinus. Tot midden 13de eeuw had de Duitse Orde een ziekenhuis in Diksmuide. Een van de 12 balijen van de Orde in het Duitse Rijk had haar hoofdzetel in de landcommanderij Alden Biesen (1253) in Limburg. Deze landcommanderij omvatte 12 commanderijen. Op het toppunt van haar macht beheerde de Duitse Orde zo'n 300 commanderijen annex hospitaal, in Vlaanderen o.m. in Bekkevoort, Bernissem, Sint-Pieters-Voeren, Ordingen en Gruitrode.

  • de Orde van het H. Graf

    Het Jeruzalemkruis van de Orde van het H. Graf.
    Het Jeruzalemkruis van de Orde van het H. Graf.

    In 1114 werd de ridderorde van het H. Graf van Jeruzalem gesticht ten behoeve van de pelgrims. Na de val van Jeruzalem in 1187 verlegden de ridders en de religieuzen (kanunnikken) van de Orde hun bestuurlijk centrum naar Perugia (It.). Het symbool van de ridderorde was een rood Latijns krukkenkruis met vier Griekse kruisen in de armen, ook wel Jeruzalemkruis genoemd. Het kruis werd op de kleding en de wapenschilden van menige Europese edelman afgebeeld. De Orde kwam tot bloei en vele kloostergemeenschappen werden gesticht. Als gevolg van de Franse Revolutie werden de meeste daarvan opgeheven, de mannenkloosters zelfs allemaal. Wel overleefden enkele kloosters van kanunnikessen van het H. Graf (gesticht in de 15de eeuw), zoals de priorijen in Turnhout en Bilzen en, sinds 1952, de St.-Trudoabdij van Male.

  • de Orde van de H. Geest

    13de-eeuwse kapel van de commanderij van de Orde van de H. Geest in Confolens (Fr.)
    13de-eeuwse kapel van de Commanderij van de Orde van de H. Geest in Confolens (Fr.).

    Rond 1180 stichtte Guido, heer van Montpellier (Fr.), de Orde van Hospitaalbroeders van de Heilige Geest, voor de opvang van armen, zieken, gebrekkigen en verwaarloosde kinderen. Na haar officiële erkenning in 1198 door paus Innocentius III breidde de Orde zich heel snel uit. Eerst overal in Frankrijk, naderhand in tal van Europese steden ontstonden H. Geesthospitalen. In 1459 verloor de Orde door een pauselijke bul haar ridderorde-statuut en bestond in Rome verder als kloosterorde met kanunniken en kanunnikessen.

  • de Orde van St.-Antonius

    St.-Antonius-met-het-varken, met griekse T op zijn habijt en bedelstaf. Houtsnede, 1460. Salzburg, Universitätsbibliothek.
    "St.-Antonius-met-het-varken", met griekse T op habijt en bedelstaf.
    Houtsnede, 1460. Salzburg, Universitätsbibliothek.

    De religieuze ridderorde van de Antonieten (of Antonianen) werd gesticht in 1095 in Saint-Antoine-l'Abbaye nabij Vienne (Fr., Dauphiné), door een plaatselijke edelman Gaston de Valloire. Diens zoon was genezen van koudvuur (= gangreen of St.-Antoniusvuur), op voorspraak van St.-Antonius Abt wiens relieken in de plaatselijke abdijkerk werden vereerd. De edelman bouwde een hospitaal waarin een gemeenschap van broeders de pelgrims verpleegde die leden aan koudvuur. De nieuwe lekenorde kreeg officiële erkenning van paus Urbanus II en werd in 1218 omgebouwd tot een monastieke ridderorde.

    Man met St.-Antoniusvuur. Detail uit Verzoeking van St.-Antonius. Retabel uit de kapel van het Antonietenklooster in Isenheim (Elzas). Matthias Grünewald, 1475. Colmar, Museé Unterlinden.
    Man met St.-Antoniusvuur. Detail van retabel uit kloosterkapel van de Antonieten
    in Isenheim (Elzas). Matthias Grünewald, 1516. Colmar, Museé Unterlinden.

    De Antonieten legden zich toe op de verpleging van mensen met ernstige huidziekten en bloedcirculatieproblemen, vooral koudvuur, een erg verspreide ziekte onder de middeleeuwse armen. Vanaf de 14de eeuw bekommerden ze zich ook om lepra- en pestlijders. Ze waren herkenbaar aan het helblauw-kleurige griekse T (de Tau) op hun zwart habijt, symbool van de kruk waarop de zieken steunden, die ze verzorgden. Op haar hoogtepunt, in de 15de eeuw, telde de Orde van St.-Antonius bijna 10.000 leden, verspreid over zo'n 370 hospitalen of commanderijen over héél westelijk Europa, ook in Vlaanderen. In 1777 werd de orde canoniek verenigd samengevoegd met de ridderorde van Malta.

  • de Orde van de Allerheiligste Drie-eenheid

    Het kloosterhabijt van een middeleeuwse trinitariër-broeder.
    Het kloosterhabijt van een middeleeuwse Trinitariër-broeder.

    De orde van de Allerheiligste Drie-eenheid werd opgericht in 1198 in Cerfroid (Fr.) door Johannes van Matha (1154-1213) en Felix van Valois (-1212), en datzelfde jaar nog erkend door paus Innocentius III. De eerste communauteit van broeders (= Trinitariërs) ontstond in Cerfroid. De broeders hadden als voornaamste doel het vrijkopen of ruilen van christenen die slaven waren van of gevangenen werden gehouden door de Saracenen in het Midden-Oosten tijdens de kruistochten. In 1609 werd de orde omgevormd tot bedelorde, en volgde voortaan de regel van St.-Augustinus. Tegenwoordig wijden de Trinitariërs zich aan ziekenzorg en gevangenenbijstand.

    © Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: Zuster.rolande@outlook.com