|
De Moederkerk. Barberini Exultet Rol, ca. 1087. Vaticaan, Apostolische Bibliotheek.
Het verval in de Kerk (9de-11de eeuw)Het uiteenvallen van het Karolingische Rijk (halfweg de 9de eeuw) luidde voor de Kerk een lange periode in van diep verval, die zou duren tot de 2de helft van de 11de eeuw. De Kerk zat helemaal in de greep van het feodaal stelsel. De clerus vormde een bevoorrechte stand met allerlei privilegies. Dat leidde fataal tot wijdverspreide corruptie en tot misbruiken bij de kerkelijke hiërarchie.Houten romaans kruisbeeld. 11de eeuw. Tongeren, O.L.Vrouwbasiliek
het GodsbestandDe Godsvrede verplicht de ridder om de geestelijke te beschermen. Miniatuur, 15de eeuw. (Chretien de Troyes. Lancelot du Lac. Parijs BN). Na Karel de Grote versplinterde het uitgestrekte Rijk der Franken in een willekeurige verzameling van heerlijkheden van feodale krijgsheren. De vele privé-oorlogjes waren de oorzaak van aanhoudende onveiligheid voor boeren en handelaren, maar ook voor de geestelijkheid in abdijen en kloosters. In een poging om deze veiligheid te herstellen en om het machtsmisbruik van de feodale heersers in te dijken was in 989, tijdens het Concilie van Charroux (Fr.), voor het eerst de Godsvrede uitgeroepen. De beweging sloeg aan. Ook elders in West-Europa besloot men de vrede af te dwingen met het doel de goederen van de armen en van de Kerk te beschermen. Edelman wordt tot ridder geslagen en zweert op het evangelie om het Godsbestand na te leven. Miniatuur, 14de eeuw. Parijs, BN. In 1027 werd op het Concilie van Elne/Toulouges (Fr.) een tweede stap gezet met de introductie van het Godsbestand. De concilievaders legden het verbod op om de wapens te hanteren tussen woensdagavond en maandagochtend. Tijdens bepaalde perioden van het jaar, zoals de Advent en de Vasten, maar ook op grote kerkelijke feestdagen werden gevechtshandelingen verboden. De wereldlijke heersers vormden vredesmilities die tegen weerspannige vredeschenners ten strijde trokken. Feodale heren die zondigden tegen de Godsvrede of het Godsbestand kregen een kerkelijke straf opgelegd: ze moesten op bedevaart gaan, mee betalen aan de bouw van een kerk of gasthuis langs een pelgrimsweg, de pelgrims helpen beschermen. Ze konden zelfs een excommunicatie (= uitstoting uit de kerkgemeenschap) of een interdict (= verbod op het ontvangen van de sacramenten) oplopen.
De Gregoriaanse HervormingPaus Gregorius VII. Miniatuur. Prekenboek, 12de eeuw. Na twee eeuwen van crisis en verval tekende zich vanaf ca. 1049 een grote herstelbeweging af in de Kerk. Ze werd de Gregoriaanse Hervorming genoemd, naar Gregorius VII (paus van 1073 tot 1085), één van de drijvende krachten achter deze hervorming, die nog lang na diens dood, tot rond 1122, bleef doorwerken. In 1074/75 riep Gregorius een concilie bijeen in het paleis van Lateranen. De eerste regels van de "Dictatus papae" (1075) van paus Gregorius VII Een uiterst belangrijke beslissing was de verordening "Dictatus papae", waardoor alleen de paus bisschoppen kon benoemen, afzetten of van bisdom doen veranderen. In 1059 verleende Nicolaas II aan het college van kardinalen, met uitsluiting van alle anderen, het exclusieve recht om een nieuwe paus te kiezen. De paus verwierf zo het hoogste gezag binnen Kerk en maatschappij, hij plaatste zich boven de bisschoppen en boven het canoniek recht. Koning Hendrik IV (midden) vraagt voorspraak van abt Hugo van Cluny (links) en gravin Mathilde van Toscane (rechts) voor pauselijke kwijtschelding van de kerkban. Miniatuur, ca. 1115. Vaticaan. Apostolische Bibliotheek. Het ontbreken van een sterk centraal gezag, bood Gregorius VII de mogelijkheid om de vroegere pauselijke autoriteit te herstellen en zich op te werpen als de beschermer van de maatschappelijke rust en vrede. Hij stelde zich zelfs boven de wereldlijke heersers. Zo excommuniceerde hij de Duitse koning Hendrik IV, die in 1077 op driedaagse boetetocht ging naar Canossa, om alsnog dispensatie te krijgen van deze zwaarste kerkelijke straf. Gregorius VII verplichtte overigens alle nieuwe bisschoppen om zich in Rome te melden om er het pallium (= de ceremoniële sjaal), van hem in ontvangst te nemen en niet van de keizer. Keizer Otto III op zijn troon. Reichenau, ca.1000 (München, Staatsbibl.) In deze periode trad de paus - met vrij groot succes - streng op tegen
Cluny: hervorming van het kloosterlevenReconstructie-tekening van de Benedictijnen-abdij van Cluny. De benediktijnerabdij van Cluny (Bourgondië, Fr.), in 910 gesticht door hertog Willem I van Aquitanië, vormde tussen 1000 en 1200 het middelpunt van een machtige hervormingsbeweging in het kloosterleven in héél Westelijk Europa, met grote invloed op het kerkelijke, religieuze, culturele, artistieke en politieke leven. De stichtingsakte bepaalde dat het klooster exempt was, d.w.z. onder het directe gezag stond van de paus. De monniken mochten zélf een nieuwe abt te kiezen. De abdij van Cluny was zelfstandig, zonder inmenging van de plaatselijke wereldlijke en kerkelijke machthebbers. Cluny ging terug naar de wortels van het spirituele en monachale leven. Zo moesten de monniken de klok rond deelnemen aan het gezamelijk koorgebed. Deze stricte observantie van de regel van de H. Benedictus, die veel nadruk legde op ascese en innerlijke geloofsbeleving, sloeg aan. De adel profiteerde door de monniken voor hen te laten bidden en de gelovigen die terug wilden naar een sober ascetisch kloosterleven vonden hier een ingang. Cluny stond in groot contrast met vele andere kloosters, die ten prooi waren gevallen aan decadentie. Paus Urbanus II wijdt in 1095 de abdij van Cluny II in. Miniatuur, 13de eeuw. Parijs, BN. Andere doelstellingen van de hervorming van Cluny waren
Luchtopname van de kruisgang in het benedictijnerklooster van Montmajour bij Arles (Fr.) De vernieuwende invloed van Cluny was des te ingrijpender omdat de abdij, tussen 910 en 1150, onder leiding stond van een aantal uitzonderlijk bekwame abten, zoals Odo (927-942), Odilo (992-1048) en Hugo (1024-1109). Zij stichtten vele nieuwe dochterkloosters en talrijke bestaande kloosters stelden zich onder hun directe autoriteit. Op het einde van de 11de eeuw bereikte Cluny het hoogtepunt van zijn macht: in héél Westelijk Europa namen méér dan 1200 abdijen, kloosters en priorijen de leefregel van Cluny als leidraad over, zonder daarom ook automatisch het gezag van de abt van Cluny te erkennen. Opbloei van de gasthuizenEen oud gasthuis met kapel vlakbij het Franse dorpje Lys-Saint-Georges (Dép. Indre) Na een duistere periode van invasies en van verval in Kerk en maatschappij kwam vanaf de 2de helft van de 11de eeuw het hospitaalwezen weer op gang, dank zij enkele ingrijpende hervomingsbewegingen (Gregoriaanse Hervorming, de Godsvrede, de Benedictijnen van Cluny). Volgens de bekende historicus Félix Dupanloup kan men zelfs spreken van een ware "explosion de charité", een bloeiperiode van de liefdadigheid, die een hoogtepunt zal bereiken in de 12de eeuw en nog zal doorgaan tijdens de 13de eeuw. Er werden steeds meer nieuwe gasthuizen en hospitalen gesticht voor alle soorten van noodlijdenden. Leprozen kloppen aan voor een aalmoes bij een gasthuis. Miniatuur, 13de eeuw. Vincent de Beauvais. Parijs, BN Door de groeiende mobiliteit in de samenleving nam de behoefte toe aan opvangmogelijkheden voor bedevaarders, kruistochters, handelaars, zwervers, gelegenheidsreizigers enz. De gegoeden vonden onderdak in herbergen en logementen, die soms een kwalijke reputatie habben. Maar arme bedevaarders konden nergens terecht. Zo ontstond langs alle grote verbindingswegen en bedevaartsroutes een netwerk van gasthuizen (= hospitalen), waar de behoeftige pelgrims tijdelijk kosteloos eten en logies kregen, en waar ze werden behoed tegen de nachtelijke gevaren en tegen de losbandigheid in de taveernen. Het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede was een van die vele "refuges" die zich ontfermden over de "passsanten". Tafereel in het Parijse stadshospitaal voor zieken Merkwaardig is wel dat de overgrote meerderheid van die gasthuizen voor pelgrims her en der tot stand kwam buiten de Kerk en de clerus om. Het waren wereldlijke overheden (feodale vorsten, hertogen, plaatselijke heren), of ook nog rijke particulieren enz. die de nodige financiële middelen, grond of woonst ter beschikking stellen voor de opvang van bedevaarders en zieken. Om hun caritatief werk te kunnen doen kregen de bewoners van gasthuizen allerlei privilegies. Ze beschikten over een vrij grote bewegingsvrijheid. De kerkelijke en wereldlijke instanties mengden zich nauwelijks in de gang van zaken of in het dagelijks bestuur. een werk van barmhartigheid: de hongerigen spijzen Kenmerkend was dat de gasthuizen werden gerund door "mensen van goeden wille", godvruchtige vrouwen en/of mannen. Deze vrijwilligers vormden een soort van semi-religieuze hospitaliere gemeenschap, zonder formele kloosterregel, maar die leefde volgens de evangelische raden van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Ze kozen voor een combinatie van vrome levenswandel ("vita apostolica") en christelijke naastenliefde ("caritas"). Het verzorgen, het geven van onderdak en mondvoorraad aan voorbijtrekkende pelgrims was de vanzelfsprekende uitdrukking van die liefde voor de medemens, van de christelijke deugd van gastvrijheid ("de vreemdelingen herbergen"), één van de 7 werken van barmhartigheid. Gasthuizen (gemerkt met geel driehoekje) in het huidig West-Vlaanderen. Het valt op dat geen enkele van de zowat 30 gekende gasthuizen met hospitaalbroeders en -zusters in West-Vlaanderen ontstond binnen een bestaand klooster! Het waren aanvankelijk dus allemaal initiatieven van leken, van zogeheten semi-religieuze communauteiten. Men kan dus niet spreken van kloosterlingen die hospitaalzusters werden, maar wél omgekeerd van lekenbroeders en/of -zusters in een gasthuis, die pas later - hiertoe ook onder druk gezet door de kerkelijke overheid - kloosterlingen zullen worden, zich onderwerpend meestal aan de regel van de H. Augustinus.
|