|
Het Concilie van Konstanz (1460-65). Ulrich Richental, ca. 1460 (Konstanz, Rosgartenmuseum)
bestuur in handen van lekenOok in de 15de eeuw waren er nog steeds mistoestanden in gasthuizen en hospitalen. Vele bisschoppen verwaarloosden hun pastorale taken. Ze droegen hun controlebevoegdheden over aan bekwame lokale geestelijken, bijv. de deken der christenheid. Het Concilie van Konstanz (1414-18) lanceerde een radicaal hervormingsplan in een poging om het lamentabele beheer van de gasthuizen recht te trekken, maar dat zette niet veel zoden aan de dijk.Groep biddende stadsschepenen. Guillaume Dumée, 1614. Parijs, Musée Carnavalet. Het moet ons dan ook niet verbazen dat de 15de eeuw het tijdperk inluidde van de zogeheten "secularisatie" der christelijke liefdadigheidsinstellingen. Het bestuur van de kerkelijke armenzorg werd bijna algemeen, meestal zelfs zonder voorafgaande goedkeuring van de geestelijke gezagsdragers, overgenomen door de wereldlijke overheid. In tal van steden vertrouwde de schepen van financiën het dagelijkse administratieve en financiële beheer van caritatieve instellingen toe aan bevoegde leken, voogden of momboren geheten. De plaatselijke bisschop had alleen nog jurisdictie over de strict interne religieuze aangelegenheden en over de gemeenschap van broeders en/of zusters.
steeds verder doorgedreven specialisatieHet hospitaal Notre-Dame à la Rose in Lessines (Henegouwen) De grote stedelijke hospitalen waren tot dusver toegankelijk voor alle soorten van zieken en behoeftigen. Maar in de 15de eeuw volstonden deze hospitalen niet meer om de sterk aanwellende massa van verarmde plattelandsbewoners op te vangen, die - wegens de slechter wordende economische toestand - hun heil zochten in de stad. Een grote groep was op bedelen aangewezen. De stadsbesturen vaardigden verordening uit om het verschijnsel van zwervende bedelaars te beteugelen. De liefdadigheid kwam enkel ten goede aan de eigen inwoners. In een aantal steden gold een totaal bedelverbod. Enkel arme ingezetenen op leeftijd, die fysiek niet meer in staat waren om zélf met arbeid de kost te verdienen, kregen een bedelpenning om langs de huizen te gaan en brood te schooien. Uitdeling van kleren aan weeskinderen. Jan de Bray, 1663. Haarlem, Frans Hals Museum De specialisatie van de armen- en ziekenzorg, ingezet in de 14de eeuw, veralgemeende zich. Rijke burgers en edellieden gingen door met het stichtten van kleinschalige gasthuizen en godshuizen. Deze waren bestemd voor nauwkeurig omschreven doelgroepen van behoeftigen: bejaarden, leprozen, blinden, gehandicapten, geesteszieken, pestlijders, weeskinderen, vondelingen, ex-prostituees, mensen met St.-Antoniusvuur, enz.
veel nieuwe gasthuizen voor pelgrimsGasthuis van de Johannieters. Pont-de-Mont en Lozère (Fr.) In de 15de eeuw waren er nog tal van nieuwe stichtingen van gasthuizen voor pelgrims. De meeste waren betrekkelijk klein en boden slechts 4 tot 6 bedden aan, dikwijls binnen één en dezelfde slaapruimte. Het ging vooral om St.-Jakobsgasthuizen, opgericht door stedelijke St.-Jakobsbroederschappen van ex-bedevaarders naar Santiago de Compostela. Soms nam de burgerlijke overheid zélf het initiatief voor de bouw van een gasthuis dat zich exclusief richtte tot vreemdelingen: arme pelgrims en reizigers. Voedseluitdeling aan bedelaars. Franse miniatuur, begin 16de eeuw. (Gent, Universiteitsbibliotheek) Maar in de 15de eeuw hadden zowat alle bestaande gasthuizen de kwalijke reputatie dat ze niet het kaf van het koren scheidden: alle mogelijke vreemden, vagebonden, landlopers, zwervers, bedelaars, valse armen, nep-pelgrims kregen er tijdelijk onderdak en wat eten en drinken. Aan een tafel achterin de kerk delen de dismeesters, na de mis, eten uit aan de armen van het dorp. Miniatuur, 1436 Overal in Vlaanderen, vooral op het platteland, ondervonden de pelgrimsgasthuizen concurrentie van de plaatselijke "Tafel van de H. Geest", doorgaans armentafel, armendis of parochiale dis genoemd. Deze voorlopers van de huidige OCMW's waren veelal een initiatief van de pastoor, maar stonden onder het beheer van 2 leken, de zogeheten armenmeesters of H. Geestmeesters. Hun taak was tweevoudig: de armengoederen binnen de parochie verzamelen en beheren én tegelijk toezicht houden op de uitdeling van voedsel, kleren, brandstof (hout en lampenolie) en soms geld aan de plaastelijke armen. Dat gebeurde, na de misvieringen, aan een tafel achteraan in de parochiekerk. De armendis hield zich ook bezig met de uitbesteding van weeskinderen en vondelingen, het onderwijs voor arme kinderen, de zorg voor bejaarden en zieken, enz. Slag van Formigny in Bretagne (1450) De Honderdjarige Oorlog - een reeks van oorlogen vanaf 1337 tot 1453 tussen het Huis Valois en het Huis Anjou, die allebei aanspraak maakten op de Franse troon - stelde het patrimonium van de gasthuizen in onze streken erg op de proef. Talloze gasthuizen en hospitalen - vooral die welke zich buiten stadsmuren bevonden - werden geplunderd, in brand gestoken, deels of helemaal vernield. Het geld was niet altijd voorhanden voor wederopbouw of restauratie of verderzetting van de opvang van de pelgrims. En het moet gezegd: vele gasthuizen langs de bedevaartswegen kwamen in de financiële problemen door een slecht beleid
zusters zetten de broeders opzijAllegorie van het religieuze leven. Schilderij. Lessines, Hôpital Notre-Dame à la Rose. Aanvankelijk waren tal van kleine gasthuizen en hospitalen zogeheten "dubbelkloosters", bewoond door 2 gemeenschappen: één voor mannelijke (broeders geleid door een prior) en één voor vrouwelijke religieuzen (zusters, met aan het hoofd een priores). Deze combinatie waarborgde een optimale taakverdeling: de zusters zorgden vooral voor de zieken en de broeders namen het administratieve en zware materiële werk op zich. Alle statuten voorzagen een strenge scheiding tussen beide communauteiten: zo hadden ze elk een aparte slaap- en eetruimte. Gesprekken tussen broeders en zusters waren verboden, behalve in dienstverband. Men mocht mekaars verblijf niet betreden, behalve om een ernstige reden, met toestemming van de overste en vergezeld van een medebroeder of -zuster. Vrouw aan het spinnewiel. Antoine Dufour, 1505. Dat stelsel van gemengde communauteiten hield eeuwenlang stand. In de 15de eeuw verslapten de zeden en de interne discipline. In de meeste instellingen verwierven de zusters langzamerhand een numeriek overwicht. Ze neigden steeds meer naar een strenger en kloosterlijk leven, met eeuwige geloften. De broeders daarentegen legden slechts tijdelijke geloften af. Ze werden enkel nog gehandhaafd voor administratieve taken en het materiële werk op de boerderij. Maar de eigenlijke leiding lag van hoe langer hoe meer bij de meesteres van de zusters. Tegen de 16de eeuw waren de broeders in de meeste dubbelkloosters van het toneel verdwenen en nam de communauteit van zusters het heft volledig in handen. Het werk van de vroegere broeders werd voortaan uitgevoerd door bezoldigd dienstpersoneel.
|