|
Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
het maximum-aantal zusters streng vastgelegdDe provinciale concilies van Parijs (1212) en Rouen (1214) schreven voor dat in de gasthuizen en hospitalen het aantal broeders en/of zusters moest worden beperkt tot het stricte minimum. De concilievaders formuleerden het zo:"Een beperkt aantal gezonde personen kan vele zieken verzorgen, en het zou een grove onrechtvaardigheid zijn dat het aantal hospitaalbroeders of -zusters het aantal pelgrims of zieken overschrijdt. Als de gelovigen giften hebben geschonken aan de gasthuizen, dan is dat niet zozeer voor het levensonderhoud van welgestelde mensen, maar om de lijdenden bij te staan".Deze "numerus clausus" moest er dus voor zorgen dat de opbrengst van de aalmoezen van de gelovigen zo min mogelijk ten bate zou zijn van (gezonde) religieuzen of andere bewoners van het gasthuis maar zoveel mogelijk van de armen en zieken. Een gasthuis of hospitaal mocht dus niet uitgroeien tot een heus klooster, waar de religieuze gemeenschap alle beschikbare financiële middelen opslorpte, ten nadele van de eigenlijke doelgroep, nl. de hulpbehoevenden. De personeelsomkadering was afhankelijk van
In de praktijk kwam dat in de middeleeuwse gasthuizen neer op één zuster of broeder per 2 à 3 bedden, ofwel per 4 à 6 gasten. Naar hedendaagse normen was dat een behoorlijke personeelsbezetting. Het maximum-aantal zusters mocht in de loop der jaren slechts toenemen als
van 3 naar 7 zusters in Ten BunderenBij de aanvang, rond 1269, verbleven er in het gasthuis Ten Bunderen 3 godvruchtige vrouwen. In 1299 kwam de priores in aanvaring met de burgerlijke bestuurder en vermoedelijke stichter Hendrik IV, Heer van Moorslede, omdat ze ongevraagd een bijkomende of vervangende zuster had aanvaard. Hendrik IV was van oordeel dat dit privilege hem toekwam en Gwijde van Dampierre, de graaf van Vlaanderen, was het daarmee eens. Wat bewijst hoe streng er in de Middeleeuwen werd toegekeken op de aanwerving van een nieuwe zuster voor een gasthuis.Martinus Rithovius, de 1ste bisschop van Ieper, die het aantal gasthuiszusters in 1570 op 7 bracht. In 1473 werd de semi-religieuze communauteit van het Moorsleedse gasthuis een heuse kloostergemeenschap. Bisschop Willem Fillastre van Doornik legde de zusters de kloosterregel van de H. Augustinus op en bijhorende statuten. Uitgaande van het beginsel: niet méér zusters dan het gasthuis zélf kan onderhouden, werd het maximum-aantal zusters vastgelegd op 4 (1 priores en 3 zusters). Dit cijfer mocht enkel worden overschreden met een speciale toestemming van de bisschop, zo staat in de statuten: "omdat in zelve hospitael maar eene meestresse ende drie zusteren van ouds hebben gheploghen te zyne, men zaller in gheender manieren meer ontfangen zonder den specialen oorlof van mijn heere de biscop van doornike."Bij de definitieve vlucht vanuit Moorslede naar Rijsel, in 1578 tijdens de godsdienstoorlogen, was het aantal zusters aangegroeid tot 7 (Martinus Rithovius, de eerste bisschop van Ieper, had in 1570 hiermee ingestemd). de opneming van nieuwe ledenDe novice. Alred Elmore (1815-1881). Lancashire, Bury Art Gallery& Museum. Wanneer een jonge vrouw wenste in te treden in het Gasthuis ten Bunderen moest ze wachten tot er een bestaande plaats vrij kwam, tot "het openvallen van een brood" ("commissio panis") heette dat. Er ontstond dus enkel een "vacature" wanneer een van de leden van de religieuze gemeenschap stierf, wegging of eruit werd gezet om een of andere reden. Wanneer een nieuwe kandidaat-zuster zich aanmeldde moest ze vooraf de toestemming krijgen van de overste en de overige leden van de kleine communauteit. Hiertoe moest ze voldoen aan een reeks toelatingsvoorwaarden, de ene als strenger dan de andere.
de inkledingInkleding van een novice. Miniatuur, einde 15de eeuw. Parijs, Musée d'Assistance Publique. Nadat de kandidate te biecht was gegaan werd ze opgenomen in het gasthuis: "als ze ghebiecht wert men zalse dan ontfanghen". Enige tijd na haar feitelijke intrede kreeg de nieuwelinge haar kloosterhabijt tijdens een ceremoniele inkleding: "men zal cleeden mids den oorlof vanden biscop om dese reghele ende ordene een jaer lanc te prouvene". Enkele dagen voor de inkleding kwamen de meesteres en de zusters samen in het kapittel. Ze lichtten de nieuwkomer in over het alle aspecten en verplichtingen van het religieuze leven, ondervroegen haar over mogelijke beletselen voor intrede en toetsten haar motivatie en zuiverheid van intentie. Daarop werd de kandidatuur van de nieuwe zusters voor het noviciaat aanvaard of verworpen. Ze kreeg een novicenmeesteres toegewezen. Op de inkledingsdag zélf was er in de kapel een mis. Bij de aanvang schreed de postulante, vergezeld van de hele communauteit, haar familieleden en vrienden, in processie tot vóór het altaar. Ze droeg haar burgerkledij met een bloemenkrans op het hoofd en een brandende kaars in de hand. Bij het offertorium (= het offergebed) had het eigenlijke inkledingsritueel plaats. Na een korte ondervraging zegende de priester haar en legde haar het novicen-kleed op. Er volgde een aanroeping van de H. Geest, door het zingen van de pinksterhymne "Veni Creator Spiritus". Aan het eind prosterneerde de pas geklede medezuster zich op de grond, terwijl de priester gebeden over haar uitsprak en haar besprenkelde met wijwater. het noviciaatDetail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen. De ingeklede zuster was nu echt klaar om het noviciaat aan te vatten, nl. een verplichte proef- en opleidingsperiode van 1 jaar, onder leiding van een novicenmeesteres. De novice leerde tijdens het proefjaar een aantal dingen
De bedoeling van het proefjaar was dubbel:
de professieCeremonie van de eeuwige geloften. Miniatuur, 13de eeuw. Besançon, Bibliothèque Municipale. Enkele dagen vóór het einde van het noviciaat kwamen de meesteres en de andere zusters in kapittel bijeen. Tijdens een stemming was een gewone meerderheid (de priorin had 2 stemmen) nodig om de novice toe te laten om de kloostergeloften uit te spreken (zoniet werd ze weggestuurd). Daarop volgde een ondervraging door de priores omtrent de vrijheid van keuze van de nieuwe zuster. Deze beloofde de regel en de statuten te zullen naleven en ging vervolgens te biechten: "Ende bi alzo dat dese nieuwe zustere daer up neestelicke gheexamineirt beloven wille deze reghele ende ordene te houdene ende te vulcommene die men daer eerst in vlaemsche lesen zal ende verclaren naer dat ze wel van haren zonden ghebiecht ende gheabsolveirt zal zijn". Op de dag zélf van de professie was er in de kapel een mis, met een ritueel dat overeenstemde met dat van de inkleding. Bij het offertorium werd de novice in stoet tot vóór het altaar geleid. Ze vroeg de priester (de gasthuiskapelaan of een afgevaardigde van de bisschop, bijv. de deken van Roeselare) om haar kloostergeloften te mogen afleggen. Op zijn beurt wees de priester op de ernst van haar engagement. Onder het zingen van de hymne "Veni Creator Spiritus" legde hij de nieuwe zuster haar religieus habijt op en plaatste een sluier (= symbool van de maagdelijkheid en de bruid van Christus) op haar hoofd. Daarop volgde het uitspreken van de 3 kloostergeloften. De tekst staat in de statuten (1473) van Ten Bunderen: "Ic zustere gheve mij gode om den aermen in dit hospitael te dienene mijn leven lanc Belove gode onser vrauwen sinte augustijn ende allen heleghen eeweghe zuverheit ghewilleghe aermoede gheen eyghen te hebbene ende onderdanicheit den eerweerdeghen vadere in gode mijnen heere den biscop van doornike die nu es ende zijn naer commers den meestere ende meestresse van dezen hospitale die nu zijn ende naermels zijn zullen In de name svaders tzoons ende shelichs gheest amen" Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen. De nieuwe medezuster legde een met de hand geschreven tekst van de professie op het altaar en wierp zich vervolgens met de knieën en de ellebogen op de grond, terwijl de celebrant gebeden over haar uitsprak en haar met wijwater besprenkelde: "Dese belofte ghedaen hebbende ze zal voughen (= buigen ) devotelic ter erden up hare knien ende elleboghen ende alzo bliven tot de priestere zal alle de bedinghen ende orisoenen (= gebeden en oraties) daer toe dienende ghezeit hebbende zal men haer ghewijt water gheven"Hierop gaf de geprofeste zuster de vredeskus aan de priores en de andere zusters, als symbool van haar volwaardige opname in de gemeenschap: "daer naer zal men haer leeden toter meestresse ende dander zusteren ende zal hemleden cussen in teekene van minnen". Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
|