|
Reconstructie van een middeleeuws gasthuis op het platteland De meeste middeleeuwse gasthuizen en hospitalen werden bevolkt door verscheidene personen (bijv. de kapelaan) en door diverse categorieën van bewoners, die elk hun eigen taak uitoefenden. Vooreerst was er de communauteit van zusters of broeders, die instond voor de opvang en verzorging van passanten en zieken. Naast de religieuzen maakten veelal ook leken-personeelsleden en zogeheten proveniers deel uit van gemeenschap. Het is allerminst eenvoudig om een scherpe scheidingslijn te trekken tussen de groep van zusters (die bestond uit koorzusters, werkzusters en lekenzusters), het al dan niet inwonend lekenpersoneel en de proveniers, die in het gasthuis verbleven. de religieuzen2 zusters keuvelen op een bank in de tuin. Detail van een schilderij (1578). (Mechelen, Stedelijk Museum Hof van Busleyde) De zusters of broeders waren de eigenlijke bewoners van het gasthuis. Deze religieuzen legden de 3 klasssieke kloostergeloften van armoede, gehoorzaamheid en maagdelijkheid af, leefden volgens een kloosterregel (bijv. die van de H. Augustinus) en eigen statuten (bijv. in het gasthuis van Ten Bunderen in Moorslede). In tal van gasthuizen en hospitalen bestonden er - geografisch van elkaar gescheiden - zowel mannelijke (broeders) als vrouwelijke religieuzen (zusters). In de late Middeleeuwen verdwenen deze gemengde communauteiten langzamerhand, en ging het om een communauteit van ofwel zusters ofwel broeders. Voor zover we beschikken over schriftelijke bronnen woonden er in het Gasthuis van ten Bunderen van bij de aanvang alléén zusters. In vele middeleeuwse gasthuizen en hospitalen kon men drie subcategorieën onderscheiden. Of dat ook het geval was in Ten Bunderen is niet te achterhalen.
Koorzusters in gebed. Miniatuur, 1250. Limoges, Bibliothèque Municipale.
het dienstpersoneelWerk op de akker. Miniatuur. Brussel, Koninklijke Bibliotheek. De religieuze gemeenschap van zusters (of broeders) namen leken in dienst, zoals ambachtslui, boeren, arbeiders, knechten, dienstmeiden, varkenshoeders, koewachters. Deze hulpkrachten verbleven soms in een van de bijgebouwen van het gasthuisterrein, maar meestal waren ze niet-inwonend. In tegenstelling tot de zusters waren ze niet door professie of door een belofte aan het klooster gebonden. Het dienstpersoneel bood de zusters hulp bij materiële taken allerhande, zoals de akkers bewerken en het vee bewaken. In ruil hiervoor kregen de hulpkrachten kost en inwoon en enkele eenvoudige kledingstukken. Werkplaats van de timmerman. Miniatuur, 16de eeuw. Parijs, BN. De ambachtslieden, zoals de bakker, de wagenmaker, de wever, de kleermaker, de timmerman, de bierbrouwer, de smid, de voerman, enz. gaf men een dagloon. de proveniersBewaard gebleven proveniershuis in Rotterdam. J. H. Weijns, 1918. (Rotterdam, Museum). In de late Middeleeuwen was het in vele gasthuizen (ook in het Gasthuis ten Bunderen?) en hospitalen zeer gebruikelijk dat vermogende mannen en/of vrouwen (meestal ongehuwd, in somige gevallen gehuwd) als kostgangers werden opgenomen. Deze derde categorie van gasthuisbewoners werden proveniers, kostkopers of ook wel donaten genoemd, in het Latijn "praebendarii" of "familiares", in het Frans "donnés" of "donats". Deze mensen schonken zichzelf en al hun geld en eigendommen ("se et sua") helemaal aan het gasthuis. In ruil daarvoor voorzag het gasthuis tot hun dood in hun levensonderhoud, d.w.z. de proveniers kregen voor de rest van hun leven gratis logies (in een apart bijgebouw, het zogeheten proveniershuis), eten en noodzakelijke verzorging, begrafenis en bijhorende kosten inbegrepen. Contractueel werd vastgelegd dat de geschonken roerende en onroerende goederen eigendom werden van het gasthuis, maar dat de proveniers wél tot hun dood het vruchtgebruik ervan behielden. De proveniers waren geen religieuzen en maakten kerkrechtelijk geen deel uit van de communauteit. Ze moesten geen kloostergeloften afleggen. Ze moesten wél gehoorzaamheid beloven aan de priores en een aangepaste gastshuiskledij dragen. Proveniers konden zowel ongehuwd of gehuwd zijn. Gehuwden legden wél de belofte af om niet te hertrouwen wanneer hun partner stierf. Ongehuwden mochten niet heimelijk in het huwelijk treden. Soms werd overeengekomen dat de proveniers deelnamen aan bepaalde religieuze oefeningen of zich inzetten voor dienstwerk, bijv. als hovenier of portier. Ondanks allerlei beloften en contractuele afspraken slopen in tal van gasthuizen en hospitalen allerlei misbruiken binnen. Het aantal rijke betalende proveniers was vaak zo groot dat er voor het eigenlijke doelpubliek, nl. de armen, zieken en hulpbehoevenden, onvoldoende financiële middelen, hulp en plaats overbleven. Een reactie van de kerkelijke overheid kon niet uitblijven. Op het Concilie van Parijs (1212) keerden de verzamelde bisschoppen zich fel tegen de toenemende indringing van leken, wat funeste gevolgen had voor het religieuze leven. De concilievaders beslisten dat (bestaande en nieuwe) proveniers voortaan enkel konden toegelaten worden als ze de 3 kloostergeloften aflegden en een kloosterkledij droegen. Taferelen in een gasthuis. Meester van de Levensbron, 1510. Enschede, Rijksmuseum Twenthe. Ondanks deze strenge maatregelen gingen tal van gasthuizen door met het opnemen van welstellende proveniers, die zich niet voegden bij de communauteit van broeders en zusters. Deze leken-kostgangers bleven zeer welkom omdat ze enorm veel financiële en materiële voordelen opleverden. Ze werden op veel plaatsen in alle stilte hartelijk onthaald als een belangrijke en soms onmisbare bijkomende bron van inkomsten voor het gasthuis.
|