|
|
Geschiedenis - de 10de eeuw |
Karel de Grote en zijn opvolger Lodewijk de Vrome. Miniatuur, 14de eeuw. ("Grandes Chroniques de France". Parijs, BN).
In 813 verhief Karel de Grote in Aken zijn zoon Lodewijk tot mederegent en exclusieve erfgenaam van het Rijk, omdat zijn 2 andere zonen Karel en Pepijn al waren overleden. Al het jaar daarop, in 814, stierf Karel de Grote en Lodewijk I de Vrome volgde hem dus op als de enige koning van de Franken. Maar algauw brak er een burgeroorlog los tussen zijn zonen over de erfgoederen. Lodewijk de Vrome ging zich bemoeien met de onderlinge rivaliteit en geraakte zo zélf verwikkeld in gewapende conflicten met zijn zonen. Dit luidde een periode in van strijd en alom tegenwoordige decadentie (ook binnen de Kerk), gekenmerkt door misbruiken en chaos.
het uiteengevallen Karolingische Rijk na het Verdrag van Verdun (843)
In 840 overleed Lodewijk de Vrome. Drie jaar later, door het Verdrag van Verdun (843), verbrokkelde het immense Karolingische Rijk in verschillende koninkrijkjes, die op hun beurt weer verdeeld raakten in feodale staatjes. Het Rijk werd opgesplitst in 3 grote delen:
- West-Francia, het vroegere Gallië, later Frankrijk (tot aan de Schelde, het graafschap Vlaanderen dus inbegrepen), met Karel de Kale aan het hoofd. De Frankische dynastie bleef er regeren, tot in 987 het Huis Capet, een verwante tak van de familie, de troon overnam.
- Oost-Francia (ten oosten van de Rijn) - wat later het Heilige Roomse Rijk werd - onder Lodewijk de Duitser. De Karlingen bleven regeren tot ze in 911 werden opgevolgd door het Huis van Saksen.
Het middenrijk, met Noord-Italië en Lotharingen, dat in 855 uiteenviel in 2 delen
- het middenrijk, dat zich uitstrekte van Friesland tot Italië, met keizer Lotharius I. Na diens dood in 855 viel het middenrijk op zijn beurt uiteen in 2 delen:
- het zuidelijke hertogdom Opper-Lotharingen (Lorreinen) met Lotharius II.
- het noordelijk gelegen hertogdom Neder-Lotharingen (omvatte het prinsbisdom Luik en het machtige hertogdom Brabant, dat zich uitstrekte tot aan de Rijnmonding).
Karel van Neder-Lotharingen (953 - 992) en Otto II van Neder-Lotharingen (970 - 1012) regeerden er tot 1012 als laatste Karolingen.
de invallen
Een aanval van de Vikingen. Miniatuur 1100. Angers, Abdij St.-Aubin.
Tot overmaat van ramp kreeg westelijk Europa, na het uiteenvallen van het Karolingische rijk, in de loop van de 9de en 10de eeuw te maken met invasies van verscheidene volkeren. Het waren de grootste migraties sinds de Grote Volksverhuizing van de zogeheten Barbaren, in de eeuwen vóór de Frankische periode. De centrale macht was na Karel de Grote zo goed als verdwenen. De enige beschutting tegen deze nieuwe golf van buitenlandse invallen was te vinden bij religieuze gemeenschappen en in handelssteden. De landelijke gebieden buiten de belangrijke nederzettingen waren nauwelijks beschermd.
De Noormannen
Expansie van de Noormannen in westelijk Europa in de 9de en 10de eeuw.
De Noormannen of Vikingen uit Skandinavië belaagden de noordelijke kustgebieden, Engeland en de Atlantische westkust. Met hun typische boten met drakenkop (= snekken) vaarden ze de grote stromen en rivieren op en zaaiden dood en vernieling in de valleien. Al in de 9e eeuw begonnen de Denen ook met een militaire campagne in het graafschap Vlaanderen. Antwerpen werd in 836 geplunderd en platgebrand. Daarna teisterden ze de Rupelstreek, Gent, Kortrijk, Doornik, Leuven en de Maasstreek.
Reconstructie van de lang Deens Vikingschip Skuldelev 2, "Zeehengst van Havhingsten" genoemd.
Vaak sloten plaatselijke Frankische leenmannen een verbond met de invallers en boden hen een deel van de macht aan. Een voorbeeld daarvan was de alliantie tussen de Denen en de graaf van Vlaanderen. Sommige Noormannen werden bekeerd tot het christendom en mochten zich vestigen op strategische regio's en er handel drijven. Deze Noormannen-kolonies zouden uitgroeien tot sterke onafhankelijke staten, die hielpen bij de verdediging van het Karolingisch rijk en van de jonge Westeuropese cultuur.
Vikingenvloot. Tapijt van koningin Mathilde, 11de eeuw. Bayeux, Centre Guillaume le Conquérant.
De aanvallen en plunderingen van de Vikingen werden heftiger in de 9de en 10de eeuw. Dat zorgde vooral in Frankrijk en Engeland voor veel ellende en wapengekletter. De Noren bijv. trokken richting Ierland, Schotland, de Faeröereilanden, IJsland, Groenland en ten slotte Vinland (Amerika).
De Magyaren
Een aanval van Hongaren. Arpad Feszty, 1892. Opusztaszer, National Memorial Park.
De Magyaren, nomadenkrijgers uit het oosten, vestigden zich tijdens de 9de eeuw in de Hongaarse poesta. Van daaruit belegerden ze de oostgrens van Europa en organiseerden rooftochten in Duitsland, Noord-Italië, de Elzas, Vlaanderen, Lorreinen, tot in Frankrijk. Het was een ruitervolk dat snelle verrassingsaanvallen kon uitvoeren. De Magyaren konden de Franken in de periode van 899 tot 910 verschillende keren verslaan, maar tegen de Duitsers verloren ze ook een reeks veldslagen.
Duitse troepen verslaan de Hongaren. De slag van Lechfeld. Miniatuur, ca. 1270. (Sächsischen Weltchronik. Gotha, Forschungs- und Landesbibl.)
In 955 werden de Hongaren definitief verslagen door de troepen van de Duitse keizer Otto I bij de slag van Lechfeld. Ze werden opgenomen in het Heilige Roomse Rijk en kregen een eerste koning in 977. Zo kwam er ook een christelijke kerk met zijn eigen bisschoppen. 50 jaar later zal de Hongaarse koning Stefanus I zich tot het christendom bekeren.
De Saracenen
Belegering van Thessalonica in 904 door de Saracenen. Miniatuur, 11de eeuw. (Skylitzes manuscript. Madrid, Biblioteca Nacional de España)
Vanuit het Zuiden terroriseerden de Saracenen, met hun piratenschepen, de eilanden in de Middellandse Zee, de kusten en havenplaatsen in Ialië, in zuidelijk Frankrijk en Spanje. In 827 veroverden de moslims Kreta en Sicilië en gebruikten beide eilanden als uitvalsbases voor aanvallen in het gehele Middellandse Zeegebied. Vooral eilanden als Sardinië en Corsica werden regelmatig aangevallen en ook de kloosters in Midden- en Zuid-Italië. Aan deze plundertochten kwam een einde toen de Saracenen in 1091 uit héél Zuid-Italië werden verdreven door de Normandiërs.
Crisistijd voor de gasthuizen
Ruïnes van een priorij in Aleyrac (bij Montélimar, Fr.)
Vanaf het einde van de 9de eeuw tot de eerste helft van de 11de eeuw was het een beroerde tijd voor de gasthuizen. Door de wijdverspreide politieke onrust, oorlogen en economische crisis waren er nauwelijks stichtingingen van nieuwe gasthuizen. De giften aan de bestaande hospitalen droogden op. De samenleving was te weinig stabiel en had niet genoeg geld voor de opvang en verzorging van armen en zieken. Tal van hospitalen werden in de steek gelaten door hun "advocati" (voogden).
De rechten van de armen ("patrimonium pauperum"), zelfs op een deel van het kerkgoed, werden niet meer verdedigd. Ondanks de klachten van de bisschoppen (synode van St. Denis, 997) verdween de aloude verdeling van het kerkgoed, zelfs het vierde der tienden van de kleine kerken, bestemd voor de armen. De "Tafels van de H. Geest" ("matriculae") namen sterk af omdat ze niet meer werden gesteund door kerkgeld. Vele vrije mannen verloren al hun bezittingen, verarmden en dwaalden doelloos rond.
Gastenkwartier van de Benedictijnen-priorij (930) in Anzy-le-Duc (Boergondië, Fr.)
Het verval en de wijdverspreide decadentie in Kerk en maatschappij verergerden de situatie nog. De adel maakten zich meer en meer meester van de tienden der pastorijen. Een algemeen verval van de bisschoppelijke gasthuizen was hiervan het gevolg. Enkel de gastkwartieren en hospitalen voor de armen in de kloosters wisten zich redelijk te handhaven. De benedictijnenabdij, gesticht in 910 in Cluny (Boergondië), gaf hierbij het goede voorbeeld.
De kwalijke kanten van het feodaal stelsel, waarvoor Karel de Grote geducht was, ontwikkelden zich. De meeste grote lenen werden erfelijk (bedongen of met geweld bemachtigd door de leenmannen, in ruil voor hun hulp aan de leenheer tijdens oorlogen). Hoewel de gasthuizen in theorie onder de oppervoogdij bleven van de bisschoppen, stelden de wereldlijke heersers bestuurders naar hun eigen keuze aan, wat de deur wijd open zette voor allerlei misbruiken. Gasthuizen werden leengoed van grote heren en vielen ten prooi aan roof, verwaarlozing en verval.
de invallen van de Noormannen in de 9de eeuw
|