|
"Gasthuis Ten Bunderen" (Gerard Van Poucke, 1969) Op dit doek van 1969 schilderde Gerard Van Poucke een afbeelding van het laatmiddeleeuwse "Gasthuis ten Bunderen", aan de hand van de beschrijving ervan in het "Jaer-Boek" van priorin Agnes de Wilde (1781). Maar hoe zag het gasthuisdomein, met zijn klooster, gasthuis, kapel, huis voor de kapelaan en boerderij er in werkelijkheid uit? Wat was de bouwvorm en de interne inrichting van de diverse gebouwen? Dat is moeilijk te zeggen omdat er in onze streken haast geen enkel voorbeeld bewaard is gebleven. De kleine gasthuizen op het platteland waren niet bestand tegen de tand des tijds, om diverse redenen.
De St.-Jean gasthuiskapel van Fontenay-le-Fleury (Fr.) Om een reconstructie te maken van een "doorsnee"-gasthuis, ook dat van ten Bunderen, zijn we aangewezen op schaarse visuele en schriftelijke bronnen, zoals
Een middeleeuws gasthuis op het platteland, ook dat van Ten Bunderen in Moorslede, zag er ongeveer uit als een grote herenboerderij van die tijd. Bij het binnengaan langs de ingangspoort kwam men op een grote binnenkoer, omringd door boerderijgebouwen en -bijgebouwen. Dat men niet op een gewone hoeve was kon men enkel merken aan de religieuze kledij van de zusters en aan de architecturale vorm van de kapel. Hoe was de schikking en materiële inrichting van de gebouwen in het domein? Volgens de latere 18de-eeuwse beschrijving ervan in de kloosterkroniek "Jaer-Boek" werd het middeleeuwse Gasthuis Ten Bunderen omgeving door brede grachten (wallen) en omvatte een woonhuis voor de zusters, een opvanghuis voor pelgrims, een woonhuis voor de kapelaan, een kapel en een boerderij met tal van bijgebouwen. Het woonhuis van de zustersMiddeleeuws woonhuis (reconstructie in het Openluchtmuseum van Bokrijk) De bouwconstructie was eenvoudig. De rechthoekige woning stond op stenen funderingen met 4 rechtopstaande houten hoekpalen in de grond gegraven. De wanden waren beslagen met planken of gevlochten met takken en daarna dichtgesmeerd met klei of leem. Hier en daar in de muren was een lichtopening met houten luiken ervoor om de kou buiten te houden. Het dak was bedekt met riet of stro. Omwille van het steeds aanwezige brandgevaar werden in de late Middeleeuwen steeds meer woningen geheel of gedeeltelijk in (bak)steen opgetrokken. Op de daken lagen er voortaan leistenen of pannen, in plaats van stro of riet. De kloosterkroniek zegt niets over het interieur. Maar aan de hand van afbeeldingen van andere gasthuizen uit die tijd kan men volgende componenten onderscheiden:
het gastenverblijfHet gebouw voor het logies van de passanten bestond uit minstens 2 delen:
de kapelReconstructie van een middeleeuwse kapel in Vlaanderen (J. Mertens) Zeker vanaf 1330 (blijkens een register van de kerkelijke eigendomen en inkomsten in het bisdom Doornik, uit 1331) had het Gasthuis ten Bunderen een eigen kapel ("capella"), maar het is niet bekend of er bovenop een torentje met klokje stond. Tijdens de Beeldenstorm in 1566 werd het bedehuis verwoest en nooit meer heropbouwd. Voorbeeld van een romaanse stenen kapel in Chièvres Voor zo'n kleine plattelandskapel werd in die tijd de voorkeur gegeven aan een met hout of met stro afgedekte eenvoudige rechthoekige zaalruimte, met zadeldak erboven. Aan de oostzijde was het priesterkoor, afgesloten met een rechte muur of halfronde absis. Aan de westzijde of in een zijmuur bevond zich een boogvormige ingang. Zoals algemeen voor kerken en kapellen in romaanse stijl waren de muren dik, met slechts enkele kleine boogvomige ramen in de zijmuren en in het koor. Grondplan van een middeleeuwse Vlaamse kloosterkapel In de kapel bevonden zich een altaar met houten tabernakel, een lessenaar, een communiebank en afzonderlijke bidstoelen, kniel- en zitbanken voor het persoonlijke of gemeenschappelijke koorgebed van de zusters. Er waren enkele ornamenten (kazuifel, koorkap, dalmatiek, misgewaden) voor de kapelaan plus boeken (missaal, psalters, getijdenboeken, graduales, antifonaria) en enkele waardevolle voorwerpen (kelk, pateen, ciborie, monstrans, wijwatervat, ampullen, wierooksvat, wierookscheepje, reliekhouders, processiekruis, godslamp e.d.) voor de liturgische diensten. De versiering van de ruimte bleef allicht beperkt tot geborduurde altaardwalen, een retabel, een antependium, een schilderij, een gebrandschilderd raam, een kaarsenluchter, enkele koperen kandelaars, houten en/of stenen beelden, vazen met bloemen... De 12de-eeuwse gasthuiskapel van Poissy (Fr.) Er zijn in Frankrijk enkele fraaie voorbeelden bewaard gebleven van gasthuiskapellen, o.m. die van Poissy en Fontenay-le-Fleury. Beide zijn architectonisch zeer eenvoudig en sober. Aan de buitenkant is geen versiersel te bekennen, slechts een paar steunberen om de zware muren te stutten, 2 ramen aan de zijkanten en een deur aan de voorzijde. Binnenin rust rust het gewelf op zuiltjes met kapitelen en nog resten van schilderwerk. de kapelanijEen middeleeuws woonhuis Ook al vóór 1330 stond er bij de kapel van Ten Bunderen een kapelanie, een bescheiden huisje voor de kapelaan. De uiterlijke vormgeving en het interieur kwamen helemaal overeen met de woningen van die tijd. de bijgebouwenHet erf van een boerderij (Openluchtmuseum in Bokrijk) Zoals bij elk huis, was er bij het kloostergebouw van de zusters een klein erf met een mesthoop in het midden. Op het erf bevond zich een ton voor het opvangen van het regenwater en vaak een waterput, gemaakt van een uitgeholde stam van een dikke eikenboom, geplaatst in een diepe kuil. De binnenkoer was omringd door een aantal bijgebouwen, zoals we die op elke grote hofstede terugvinden.
Inwijding door de bisschop van een kerkhof. Miniatuur, Pontificale van Sint-Marie, ca. 1450. Het is niet duidelijk of de zusters van ten Bunderen beschikten over een eigen kerkhof om overleden medezusters en gasten een laatste rustplaats te geven. Het feit dat ze van de bisschop van Doornik een eigen kapel kregen, met een eigen kapelaan daaraan verbonden, is nog geen bewijs dat ze ook een een begraafplaats hadden, want daarvoor was een bijkomende toestemming vereist van de bisschop, na overleg met de deken en met de pastoor. Indien niet dan werd het stoffelijk overschot van de afgestorvene, na de uitvaartmis, op een kar, vervoerd naar het kerkhof bij de verderweg gelegen parochiekerk van Moorslede.
|