|
De 16de-eeuwse laatgotische St.-Martinuskerk van Moorslede vóór Wereldoorlog I. Tekening van Emiel Jacques (1893)
De parochie Moorslede dateert officieel van 1188, maar de plaatselijke St.-Martinuskerk allicht al van eeuwen vroeger. Bij de stichting van het Gasthuis Ten Bunderen, halfweg de 13de eeuw, bestond Moorslede als parochie en als heerlijkheid al héél lang. De boeiende kerkelijke geschiedenis van Moorslede heeft de bekende historicus Roger Houthaeve geschetst in zijn boek "Moorslede, het Lievensdorp", waaraan we hier de krachtlijnen ontlenen.
Onze streken in de Romeinse tijd. Moorslede is met gele stip aangeduid. Abraham Ortelius, 1594. Kaart (detail) "Belgii Veteris Typus". Onze streken, bewoond door de Keltische volksstam van de Menapiërs, werden tussen 58 en 50 v. Chr. veroverd door de Romeinse legioenen van Caesar. Onder de Romeinse keizer Augustus (31 v. Chr.- 14 na Chr.) maakte het huidige Moorslede deel uit van de "civitas Morinorum" met hoofdplaats in Kassel (Cassel, Fr.). Deze civitas behoorde tot de provincie "Gallia Belgica" (Belgisch Gallië). In de late keizertijd werd het bestuurlijk centrum van de civitas verlegd naar Doornik, en kreeg de naam "civitas Turnacensium" (waarvan de grenzen min of meer overeenstemden met die van het bisdom Doornik). Vanaf de 5de eeuw drongen de Franken en vervolgens de Germanen (vooral van Saksische oorsprong) binnen. Hier en daar vestigden ze kleine woonkernen, bestaande uit enkele in hout, leem en stro opgetrokken hutten. Naar alle waarschijnlijkheid ook op het huidig grondgebied van Moorslede, dat in die tijd nog dicht bebost was. Volgens R. Houthaeve vormde die eerste woonkern zich rond de huidige Breulstraat en de St.-Achariushoek (aan de kruising van de huidige Stationstraat en Passendaalsestraat).
Het christendom drong al in de 2de helft van de 3de eeuw sporadisch door in onze gewesten vanuit het toenmalig Romeinse verkeers- en handelsknooppunt Doornik, m.n. door de missionering van de wandelprediker St.-Piatus (249-299) en later van de Doornikse bisschop en martelaar St.-Eleutherius (486-532). Pas vanaf de 7de eeuw was er sprake van een systematische kerstening van de heidense stammen, namelijk door leerlingen van de vermaarde Ierse monnik-missionaris St.-Colombanus (540-615): St.-Acharius, bisschop van Doornik/Noyon (621-639), diens opvolger St.-Eligius of Elooi (640-660), prediking van de H. Amandus. Vita Amandi (11de eeuw). Saint-Amand-les-Eaux, abdij en ook St.-Amandus van Gent (600-679), de "apostel der Franken" of "patroon van Vlaanderen" genoemd. In Vlaanderen zijn dan ook vele kerken en kapellen toegewijd aan deze 3 heilige bisschoppen. Luchtfoto van de St.-Achariushoek in Moorslede (Bing Maps) Vanouds stond er in Moorslede, aan de huidige Passendaalsestraat, op een plaats waar tal van wegen samenkwamen (de latere belangrijke St.-Achariuswijk), een kapel, toegewijd aan St.-Acharius, bisschop van Doornik/Noyon (621-639). Het is merkwaardig dat in de huidige provincie West-Vlaanderen geen enkele kerk Acharius als patroonheilige heeft! St.-Acharius. Reliekbeeld in de kerk van Haspres (Noord-Frankrijk) Het is helemaal niet uitgesloten dat de H. Acharius, tijdens zijn missioneringstochten in het noorden van zijn bisdom, hier zélf een kruis heeft geplant en een kleine bidplaats ("capella") heeft opgericht Vanaf de 15de eeuw werd die kapel een belangrijk bedevaartsoord, waar St.-Acharius werd aanroepen tegen krankzinnigheid en St.-Blasius tegen keelziekten.
het ontstaan van de parochie MoorsledeZomer in het dorp. Abel Grimmer, 1607. Antwerpen, Museum voor Schone Kunsten. Vermoedelijk al in de 2de helft van de 10de eeuw werden in het graafschap Vlaanderen de parochies geografisch afgebakend, waarbij vooral natuurlijke grenzen (waterlopen, wegen) werden gebruikt om grensgeschillen te vermijden. Zo ontstond de parochie Moorslede, min of meer opgesloten binnen een vierkant, gevormd door de Heulebeek (aan de grens met Dadizele), de Papelandbeek (grenzend aan Ledegem), de Galgestraat (palend aan Beitem-Rumbeke) en de Keiberg (aan de grens met Beselare en Passendale). Die grenzen stonden los van de latere afbakening van de heerlijkheden in Moorslede. Het is niet duidelijk wanneer de eerste St.-Martinuskerk in Moorslede werd gebouwd. Volgens R. Houthaeve kunnen kerken in Vlaanderen, die naar de H. Martinus zijn genoemd, zelfs teruggaan tot de tijd van de eerste kerstening (7de eeuw). De Merovingische, Frankische en Karolingische koningen lieten namelijk op hun kroondomeinen kerken bouwen, toegewijd aan de toen populairste heilige van westelijk Europa: de 4de-eeuw bisschop Martinus van Tours, in onze streken algemeen bekend en vereerd onder de naam St.-Maarten. De romeinse soldaat H. Martinus schenkt de helft van zijn mantel aan een bedelaar. A. Van Dyck, 1618. Zaventem, St.-Martinuskerk.
Wanneer de vorsten ten strijde trokken droegen ze de "cappa", (een stuk van) de mantel van de H. Martinus, mee als kostbare beschermende reliek in een tent ("capella"), toevertrouwd aan de zorgen van een "capellanus" (= kapelaan). Het woord "capella" is dan stilaan gebruikt voor elk eenvoudig kerkgebouwtje of kapel, waarin een reliek van St.-Maarten werd bewaard en vereerd, en waaraan een geestelijke (kapelaan) was verbonden voor de eredienst. Geen wonder dat de eerste Gallische missionarissen in onze streken, zoals St. Acharius, St.-Elooi en St.-Amandus, de naam van deze heilige als schutspatroon hebben verbonden aan veel oude kapellen. In het huidig bisdom Brugge alléén al zijn er 21 St.-Martinuskerken! Reconstructie-tekening van een laat-middeleeuwse heerlijkheid. Het was allicht een primitieve St.-Martinuskapel, staande op het domein van de heer, die uitgroeide tot de parochiekerk ("altare") van Moorslede. Ofwel bouwde de heer zélf de nieuwe kerk, ofwel stond hij een stuk grond af aan de kerkleiding, om er het bedehuis op te trekken. Die eerste parochiekerk van Moorslede was allicht een simpel romaans gebouw met geringe afmetingen, opgetrokken met ter plaatse beschikbare materialen (bruine ijzersteen). Misschien was het een kerk met driebeukig schip (drie even hoge beuken: een middenbeuk en 2 smalle zijbeuken), bekroond met een vieringtoren of een toren aan de westkant. Onder het hoogkoor bevond zich de grafkelder voor de familie van de heren van Moorslede. Daarnaast stond een behuizing voor de pastoor, die uit de zogeheten "pastorele tienden" zijn inkomsten haalde. In de late Middeleeuwen bestonden er in Moorslede nog 3 andere bedehuizen: de reeds vermelde St.-Achariuskapel, de kapel op het domein van de Heer van Slyp (in het gehucht Slyps, nu Slypskapelle) en de kapel van het Gasthuis Ten Bunderen. Oorkonde waarin bisschop Everhard van Doornik de Moorsleedse parochiekerk schenkt aan zijn kapittel van kanunniken. Doornik, Kathedraalarchief. Cartularium C. In 1188 plaatste Everhard van Avesnes, de bisschop van Doornik, de "altare" (Latijn voor altaar, afg. kerkgebouw) van Moorslede onder het patronaat van het kapittel van kanunniken, verbonden aan zijn O.-L.-Vrouwkathedraal. Het kapittel stond in voor de bouw - en onderhoudswerken en voor een dienstdoende pastoor ter plaatse. De bisschop gaf de kanunniken het recht om tienden te heffen. Het Doorniks kathedraalkapittel zou dit patronaatsrecht behouden tot de Franse Overheersing (eind 18de eeuw). In de 1ste helft van de 13de eeuw werd de romaanse St.-Martinuskerk - die te klein was geworden - herbouwd in vroeggotische stijl: het koor werd verlengd en de 2 smalle zijbeuken verbreed en even hoog gemaakt als de middenbeuk, wat kenmerkend is voor een hallenkerk. Het is pas van die tijd dat in documenten de eerste namen worden aangetroffen van parochiepriesters in Moorslede. Aan een tafel achterin de kerk delen de dismeesters, na de mis, eten uit aan de armen van het dorp. Miniatuur, 1436 De Zusters van Ten Bunderen waren niet de enigen in Moorslede die zich inlieten met liefdadigheidswerk. Zoals in elke parochie was er een armendis ("Tafel van de H.-Geest"), de verre voorloper van het huidige O.C.M.W., die geregeld (vooral bij jaarlijkse fondatiemissen) steun verleende aan de plaatselijke armen en hulpbehoevenden, dus NIET aan vreemdelingen of passanten, zoals bij het Gasthuis. Die hulp bestond vooral uit het verdelen van eetwaren, kledij en brandhout. Soms werd ook geld gegeven. De armendis - die leefde van omhalingen, pachten, accijnzen en renten - hield zich ook bezig met de uitbesteding van weeskinderen en vondelingen, de betaling van onderwijs van arme kinderen, de zorg voor bejaarden en zieken, enz. Het genadebeeld van Maria in het populaire bedevaartsoord Dadizele. Vanaf de 14de eeuw onderging Moorslede de invloed van het bekende naburige O.-L.-V.-bedevaartsoord Dadizele. Het mirakuleus Mariabeeldje in de 12de eeuwse kerk, trok bedevaarders aan uit alle uithoeken van Vlaanderen. De pelgrims die van ver kwamen, konden onderdak vinden in het Gasthuis ten Bunderen. In de periode 1553-55 werd de parochiekerk van Moorslede herbouwd in laatgotische stijl met lichtgele bakstenen. Rond 1560 werd een monumentale westertoren met bakstenen spits toegevoegd. Maar tijdens de Beeldenstorm van 1566, werden de kerk en het Gasthuis Ten Bunderen door de Geuzen in brand gestoken en verwoest. En nadat de Waalse katholieke "Malcontenten" in 1578 de stad Menen hadden veroverd, wreekten de verjaagde Calvinistische Schotse huurlingen zich op alle omliggende dorpen. Ze vernielden wat er nog overbleef van de parochiekerk en van het Gasthuis Ten Bunderen. De gasthuiszusters vluchtten toen definitief naar Rijsel en St.-Omaars. Na de Geuzentijd werd de St.-Martinuskerk langzaam heropgebouwd. In 1588 werd de toren voorlopig bedekt met stro. Pas tussen 1590 en 1610 trok men een nieuw kerkschip op, dat in 1613 werd bedekt met schaliën, evenals de toren in 1620. Het hoogaltaar werd in 1624 gewijd door de bisschop van Ieper. Door oorlogsgeweld verkeerde de kerk op het einde van de 17de eeuw in zeer slechte staat. Pas halfweg de 18de eeuw konden grootste herstellingwerken worden uitgevoerd. De Sint Martinuskerk van Moorslede nu In 1852-53 werd de St.-Martinuskerk - opnieuw te klein geworden voor de zowat 5.600 parochianen - fors uitgebreid in neogotische stijl, met een kruisvormig grondplan. Het oude koor werd afgebroken om plaats te maken voor 2 dwarsbeuken (transepten) en voor een nieuw en langer priesterkoor. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-18) werd het gebouw compleet verwoest, en in de periode 1922-24 op dezelfde plaats heropgebouwd in ongeveer dezelfde voorloorlogse neogotische stijl.
de imposante romaans-gotische kathedraal van Doornik in 1720
De Noord-Gallische Romeinse provincie Belgica, met "Belgica Prima" en "Belgica Secunda" Doornik - na Tongeren de oudste stad van ons land - was al in de 1ste eeuw v.Chr. een Romeinse nederzetting met de naam Turnacum, een van de belangrijkste van de provincie "Gallia Belgica" in Noord-Gallië. In 297, onder keizer Diocletianus, werd "Gallia Belgica" onderverdeeld in
Graftombe van de H. Piatus. (Seclin, crypte van de collegiale kerk St.-Piat) In de 2de helft van de 3de eeuw na Chr. werd de streek rond Doornik gekerstend door de missionaris St.-Piatus. Hij zou zich in het jaar 249 in Doornik hebben gevestigd en bekeringswerk hebben verricht tot hij, in 286, onder keizer Maximianus de marteldood stierf. Hij is de beschermheilige van Doornik en de patroonheilige van een van de kerken in de stad. Zijn graftombe bevindt zich in de collegiale kerk van het Noord-Franse Seclin. Het doopsel van de merovingische koning Clovis in 497 door de bisschop van Reims, de H. Remigius. De Meester van St. Gillis, 1500. (Washington, National Gallery of Art) Rond 432 viel Doornik in handen van de Salische Franken. De opeenvolgende Merovingische vorsten Merovech, Childerik I en Clovis I maakten er hun koninklijke hoofdstad van. Clovis I slaagde erin om zijn rijk uit te breiden tot héél Gallië (ruwweg het huidige Frankrijk). In 496 liet hij zich dopen in de kathedraal van Reims door de H. Remigius, bisschop van Reims (van 449 tot 533), en maakte het christendom tot staatsgodsdienst van het Frankische Rijk. De H. Remigius kon nu de kerkstructuren uitbouwen in héél noordelijk Gallië. Reliekschrijn van St.-Eleutherius, 1ste bisschop van Doornik. Doornik, kathedraal, schatkamer
Beeld van de H. Medardus. Saint-Médard d'Eyrans (nabij Bordeaux). De H. Medardus, in 530 bisschop benoemd van het (militair kwetsbaar) stadje Vermand bij St.-Quentin, verplaatste zijn bisschopszetel naar Noyon. Het daaropvolgend jaar overleed de Doornikse bisschop Eleutherius. In 532 werd Medardus, op aandringen van koning Chlotarius I én van de plaatselijke bevolking, tegelijk bisschop van Noyon én Doornik benoemd door paus Hormisdas. Het aartsbisdom Reims met 12 bisdommen, o.m. het diocees Doornik, verbonden met dat van Noyon tussen 626 en 1146. Omstreeks het jaar 626 werd het bisdom Doornik effectief verenigd met het bisdom Noyon. Aan het hoofd van dit dubbelbisdom stond de H. Acharius (626-639). Hij was, net zoals zijn opvolger St. Elooi (640-660) en de H. Amandus, een fervente verspreider van het christendom in onze gewesten. Acharius resideerde meestal in Noyon, maar Doornik behield zijn eigen administratie, kathedraal en "presbyterium" van clerici, dat in de Karolingische tijd zou uitgroeien tot het kathedraalkapittel van reguliere kanunniken. Paus Eugenius III, die van Doornik opnieuw een autonoom bisdom maakte. Na decennialang aandringen van de kanunniken, hierbij gesteund door de H. Bernardus van Clairvaux, werd in 1146 het bisdom Doornik door paus Eugenius III definitief losgehaakt van Noyon en kreeg Doornik opnieuw zijn eigen bisschop. In de periode van het Gasthuis ten Bunderen (vanaf circa 1269) was het bisdom Doornik zéér uitgestrekt en omvatte een groot deel van het toenmalig graafschap Vlaanderen en een deel van Noord-Frankrijk. Het bisdom Doornik van 1146 tot 1559. Moorslede (met rode stip) lag binnen het aartsdiaconaat Gent, in het decanaat Roeselare (nr. 7)
Lange tijd beheerste één enkele aartsdiaken dit uitgestrekte gebied. In 1146 waren er twee aartsdiaconaten: Doornik en Vlaanderen. Vanaf 1272 werd het aartsdiaconaat Vlaanderen opgesplitst (Brugge en Gent) en waren er dus 3 aartsdiaconaten. Deze bestonden uit eerst 10 (1290), dan 11 (1331) en tenslotte 12 dekenaten (1369), met aan het hoofd van elk decanaat een "deken van de christenheid". Het oude decanaat Roeselare, waarvan de parochie Moorslede tot 1559 deel uitmaakte. Kaart (detail) van het oude bisdom Doornik, naar een register van 1330.
Het Gasthuis ten Bunderen in de kerkelijke structuur van 1146 tot 1559
Deze diocesane structuur had tal van nadelen: de kerkelijke indeling lag dwars over de staatsgrenzen; het rijke graafschap Vlaanderen had geen eigen bisdom; het centraal bestuur in Doornik was de taal niet machtig van dit uitgestrekt gebied; er waren problemen bij de uitoefening van de bisschoppelijke rechstpraak en tenslotte verliepen de contacten moeizaam tussen de bisschoppelijke curie en de diocesane clerus en de gelovigen.
Het bisdom Doornik na 1559. Moorslede is aangeduid met een rode stip, binnen het nieuwe bisdom Ieper, in het decanaat Neerwaasten. Met zijn bul "Super Universas" voerde Paus Paulus IV op 12 mei 1559 een grondige herschikking van de bisdommen door in de toenmalige Habsburgse Nederlanden (= een gebied dat ongeveer samenvalt met het huidige België, Nederland, Luxemburg en Noord-Frankrijk). De Zeventien Provinciën werden onderverdeeld in 3 aartsbisdommen: Utrecht, Mechelen en Kamerijk, die samen 18 (waarvan 12 nieuwe, o.m. die van Brugge, Gent en Ieper)) bisdommen omvatten. Die grondige reorganisatie van de kerkstructuren kwam er op verzoek van de Spaanse koning Filips II, om succesvoller de opmars te stuiten van het protestantisme in onze streken. Vanaf 1559 tot 1802 was het grondgebied West-Vlaanderen verdeeld over 4 bisdommen. Moorslede behoorde tot het bisdom Ieper, in de dekenij Neerwaasten Het oude bisdom Doornik werd opgesplitst en verloor zowat 2/3 van zijn grondgebied. Enkel met een 14-tal parochies rond Kortrijk behield het bisdom Doornik nog wat Vlaams grondgebied. De noordelijk gelegen aartsdiaconaten van Brugge en van Gent werden nieuwe zelfstandige bisdommen. De parochie Moorslede (inclusief het Gasthuis Ten Bunderen) werd losgekoppeld van het bisdom Doornik en van het decanaat Roeselare en gevoegd bij het nieuwe bisdom Ieper, dat zijn zetel had in de Sint-Maartenskathedraal aldaar. Het nieuwe diocees was ingedeeld in 8 dekenaat. Moorslede maakte voortaan, samen met 19 andere parochies, deel uit van het dekenaat Neerwaasten (= het huidige Bas-Warneton, deel van Komen-Comines). Het Gasthuis ten Bunderen in de kerkstructuur vanaf 1559 tot 1801 In het Beitemse gehucht "Duizendzinnen", bij een gelijknamig café, stond zeker vanaf 1605 tot het einde van de vorige eeuw een arduinen paal, waar de grenzen van de diocesen Doornik (Ledegem), Brugge (Rumbeke) en Ieper (Moorslede) mekaar raakten, en die dus een soort van "drie-bisdommen-punt" vormde (zie de blauwe stip op bovenstaande kaart). De omliggende "Paelsteenbusschen" werden zelfs naar deze grenspaal genoemd. Martinus Riethovius, eerste bisschop van Ieper In 1561 werd Martinus Riethovius benoemd tot eerste bisschop van het nieuw opgerichte bisdom Ieper. In 1563 maakte hij de slotzittingen van het Concilie van Trente mee en, terug in Ieper, bracht hij de daar genomen besluiten onmiddellijk in praktijk door het opstarten van een priesterseminarie, het eerste in de Nederlanden. De kordate uitbouw van zijn bisdom werd in 1566 brutaal doorkruist door de Beeldenstorm. Op 16 augustus vernielden de calvinistische opstandelingen tal van kerken in en rond Ieper en plunderden het bisschoppelijk paleis. De kaart van de bisdommen in de Nederlanden (1559-1801) Bisschop Riethovius dook noodgewongen onder maar kwam enkele maanden later terug, toen de troebelen voorbij waren. Tijdens een vergadering van de Staten van Vlaanderen in Gent, in 1577, werd Riethovius bij een calvinistische machtsgreep gevangen genomen en kwam pas in 1581, door een gevangenenruil, weer vrij. Hij kon echter niet meer terugkeren naar zijn bisdom, dat vrijwel helemaal in handen van de calvinisten was. In 1583 verbleef bisschop Riethovius in Rijsel, om van daaruit het Vlaamse platteland te bedienen. Maar nog in datzelfde jaar overleed hij aan de pest in St.-Omaars.
|