De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

De middeleeuwse bedevaarders onderweg

Pelgrims te voet en te paard. Glasraam, 13de eeuw. Canterbury, kathedraal
Pelgrims te voet en te paard. Glasraam, 13de eeuw. Canterbury, kathedraal

het transport

Tijdens de Middeleeuwen ging de overgrote meerderheid van de bedevaarders over land te voet met de staf in de hand, ofwel omdat ze te arm waren om de reis bijv. te paard of per boot af te leggen, ofwel om zuiver religieuze redenen (om boete te doen). Sommigen - ook rijke pelgrims - legden zelfs de tocht blootsvoets af, zoniet het hele traject dan wél minstens bij het vertrek en/of bij het naderen van de eindbestemming. Zieken en gebrekkigen lieten zich transporteren op een draagberrie, een karretje of kruiwagen, of ze werden - een soort van beurtrol - gewoon op de rug gedragen van een medereiziger. Aan de voet van bepaalde bergpassen (in de Pyreneeën of de Alpen) konden pelgrims bij een klooster of gasthuis een lastdier lenen om de overtocht te maken.

Middeleeuwse reiswagen. Duitse miniatuur, 14de eeuw.
Middeleeuwse reiswagen. Duitse miniatuur, 14de eeuw.

Kapitaalkrachtige pelgrims verplaatsten zich voor heel verre bestemmingen met een draagstoel, rijtuig, paard of muilezel. Onderweg konden ze, op geregelde afstanden, hun afgematte rijdier bij een afspanning of een paardenkoopman omruilen voor een fris exemplaar of laten beslaan door de plaatselijke hoefsmid.

de reisduur

Pelgrim. Houtsnede, toegeschreven aan A. Dürer. Eind 15de eeuw.
Pelgrim. Houtsnede, toegeschreven aan A. Dürer. Eind 15de eeuw.

Het is moeilijk om na te gaan hoeveel tijd men er gemiddeld over deed om bijv. te voet op pelgrimage te gaan naar Compostela. Aan de hand van de schaarse gegevens moet men rekenen op circa 6 maanden (2 x 100 dagen), heen en terug. Maar het kon ook langer of minder lang duren, al naargelang van de reis- en weersomstandigheden onderweg. De hedendaagse pelgrim legt wandelend zo'n 20 à 30 km af per dag. Maar tijdens de Middeleeuwen - toen door strenge natuurlijke selectie enkel de sterkste en meest gezonde mensen overleefden - kon een modale pelgrim allicht gemakkelijk een dagelijkse afstand van 30 of zelfs 40 km aan. Te paard bereikte men 50 km en méér op één dag.

de reiskosten

Middeleeuwse brug bij Monreal, in het Spaanse Navarra
Middeleeuwse brug bij Monreal, in het Spaanse Navarra

Voor de reiskosten van een middeleeuwse bedevaart tasten we evenzeer in het duister. Nemen we als voorbeeld een Compostela-tocht. Voor het afkopen van een gerechtelijk opgelegde bedevaart naar Compostela komt in de Vlaamse tarieflijsten in Vlaanderen vaak het bedrag voor van 20 gulden (in diverse rekeneenheden). Dat kwam ongeveer overeen met het loon van 100 dagen arbeid toen, bijna 1/3 van een jaarloon van een ambachtsman (timmerman, metser). Maar dan nog hebben we er het raden naar in welke mate dat loon van 20 gulden in relatie stond met de reële reiskost. Studies tonen immers aan dat de werkelijke koopkracht van de lonen van middeleeuwse ambachtslui zeer moeilijk te berekenen is en sterk variëerde van streek tot streek.

Al was het pelgrimsideaal om bezitloos en afhankelijk van andermans naastenliefde op reis te gaan moest men toch een behoorlijke geldvoorraad meenemen om bepaalde kosten onderweg en op de bestemmingsplaats te kunnen betalen. In tal van reisgidsen en wegbeschrijvingen werd de bedevaartgangers voorgerekend welke onontkoombare kosten hen te wachten stonden. Met name bootreizen, bijv. vanuit Venetië naar het H. Land, waren duur en eigenlijk alléén maar betaalbaar voor meer begoede pelgrims.

de sociale herkomst

Noord-Franse miniatuur, begin 15de eeuw.
Miniatuur in een Noord-Frans manuscript uit het begin van de 15de eeuw.

De middeleeuwse pelgrims waren afkomstig uit alle lagen van de bevolking, uit alle rangen en standen. Het romantische beeld van de armen en ongeletterden die massaal naar de bedevaartsoorden trokken klopt niet. In werkelijkheid trof men tijdens de Hoge Middeleeuwen op de pelgrimswegen vooral vooraanstaande lieden (bisschoppen, geestelijken, monniken, edellieden, ridders, geletterden enz.) én rijken. Vervolgens was er een groep afkomstig uit de bovenlaag van de zogeheten "derde klasse" (schippers, kooplui, handelaars, ambachtslieden, kunstenaars, gezanten, postdiensten, koeriers, dienaars van hogere instanties, enz.). Nog een stapje lager op de sociale ladder bevonden zich de ambachtslieden, de gewone werkmensen (arbeiders, troubadours, minnezangers, minstrelen, jongleurs, enz.) en tenslotte de armen. Deze laatste groepen waren pas in de meerderheid vanaf de 12de eeuw.

het geslacht

Pelgrimspaar. Lucas van Leyden. Ets, 1508. Parijs, Bibl. Nat.
Pelgrimspaar. Lucas van Leyden. Ets, 1508. Parijs, Bibl. Nat.

Pelgrimeren was hoofdzakelijk een mannen-aangelegenheid. Vrouwelijke pelgrims staan hier en daar wel afgebeeld op afbeeldingen en ze doemen op in reis- en mirakelverhalen. In sommige gasthuizen was er een afzonderlijke zaal voor manne n en vrouwen en in bepaalde St. Jakobs-broederschappen waren er zowel medebroeders als medezusters. Maar vrouwen waren duidelijk ondervertegenwoordigd op de pelgrimswegen. Ze werden ook niet echt aangemoedigd om op reis te gaan, zeker niet alléén, enkel in familie- of groepsverband. Sommige bisschoppen verboden zelfs vrouwen (ook vrouwelijke religieuzen) om te pelgrimeren. Die vrouwonvriendelijke weerstand ging uit van bepaalde taai ingewortelde vooroordelen:

  • vrouwen zouden enkel op pelgrimstocht gaan uit zucht naar avontuurtjes, om onderweg een of méér minnaars op te scharrelen, om promiscue gedrag te vertonen tegenover de andere mannelijke pelgrims of zich onderweg te installeren als vrouw van lichte zeden.
  • vrouwen moeten ervoor worden behoed dat ze het slachtoffer worden van sexueel geweld (ook door mannelijke mede-pelgrims) of van zedenverwildering in de herbergen, of dat ze een gemakkelijke prooi worden voor bordelen.

alleen of in groep

Groep mannelijke en vrouwelijke pelgrims. Altaarstuk, begin 16de eeuw in Augsburg. Hans Burgmair de Oude.
Groep mannelijke en vrouwelijke pelgrims. Hans Burgmair de Oude. Altaarstuk.
(Augsburg, begin 16de eeuw)

Hoewel de pelgrims tijdens de Middeleeuwen een apart statuut hadden, dat hen een zekere onschenbaarheid en rechtsbescherming verleende, reisden ze zelden alleen, maar minstens met één gezel, meestal in groep. Hij/zij die wilde mediteren reisde met één gezel of dienaar, maar de overgrote meerderheid zocht aansluiting bij een kleine of grote groep, vooral uit veiligheidsoverwegingen. Zo voelden ze zich beter gewapend tegen ongelukken, overvallen, wilde dieren, eenzaamheid, verloren lopen. Dat reizen in groepsverband droeg ook in niet geringe mate bij tot een gevoel van welbehagen en saamhorigheid, ook al waren er af en toe wrijvingen of enig gekibbel. Men kan verscheidene soorten van groepsvorming onderscheiden:

  • Adellijke heren waren vergezeld van hun gevolg (familie en dienstpersoneel). Bisschoppen namen een of meer clerici mee. Abten werden geëscorteerd door monniken van hun klooster.
  • Gewone pelgrims zochten naar een groep binnen de eigen familie- of vriendenkring, of op het niveau van hun dorp, stad of soms streek.
  • Anderen vertrokken alléén, maar bonden zich aan één of meer andere reismakkers, die ze - op de weg of in een of ander gastverblijf - tegenkwamen en die naar dezelfde bestemming trokken of dezelfde richting uitgingen.

logies

Slaapgelegenheid in een herberg. Duitse houtsnede, 1460.
Slaapgelegenheid in een herberg. Duitse houtsnede, 1460

De middeleeuwse bedevaarders werden helemaal niet aan hun lot overgelaten. Er bestond langs de pelgrimsroutes een goed georganiseerd netwerk van kloosters, gasthuizen, hospitalen, commanderieën van ridderorden, enz. die de reizigers meestal gratis onderdak en eten aanboden voor minstens één nacht. Elke dag moesten de pelgrims ervoor zorgen dat ze vóór zonsondergang een onderkomen gevonden, want de ondoordringbare duisternis, de dichte bossen en de schaarse bewegwijzering konden hun ondergang betekenen. De reizigers konden ook nog altijd terecht in een herberg, hoewel die algemeen, terecht of ten rechte, een kwalijke reputatie hadden en door de kerkelijke autoriteiten streng werden afgeraden.

gezondheidsproblemen

Groepje pelgrims bedelt om eten. Italiaanse miniatuur, 14de eeuw. Parijs, Bibl. Nat.
Groepje pelgrims bedelt om eten. Italiaanse miniatuur, 14de eeuw. Parijs, Bibl. Nat.

Elke pelgrim, welke ook zijn motieven waren, had onderweg fataal te kampen met moeilijkheden. Om te beginnen met allerlei lichamelijke ontberingen.

  • Honger en dorst waren een voortdurende kwelling, omdat niet alles wat de pelgrims aantroffen zonder meer drink- of eetbaar was. Ze beschikten slechts over een beperkte mondvoorraad in hun reistas en drank in hun kalebas. In tegenstelling tot nu vonden ze langs hun reisweg niet overal eetgelegenheden. Bij gebrek aan geld moesten ze bedelen om aan eten te geraken. Het vinden van drinkbaar water was een permanente zorg, vooral in sommige perioden van het jaar. In het ergste geval konden ze verdwalen in de mist, de duisternis of het ondoordringbare woud, en zo aan honger en dorst bezwijken.

  • Vermoeidheid, vooral als men weken, soms maanden te voet ging, in plaats van per paard of per boot. Uitputting en "afzien" waren nog groter tijdens de terugkeer dan bij het heengaan, omdat de lichamelijke reserves helemaal opgebruikt raakten.

    Compostelagangers. Jakobs Brueder. Ets, 1568.
    Compostelagangers. Jakobs Brueder. Ets, 1568.

  • Daarbovenop waren er de psychische problemen, zoals heimwee naar huis en familie, knagende onzekerheid over de goede afloop van de reis, gevoelens van eenzaamheid (het bekende "zichzelf tegenkomen", het gevecht met het eigen ik).

  • Ziekte was natuurlijk de zwaarste fysieke beproeving. De gezondheid van de pelgrims stond toen eerder op het spel dan nu. De pelgrims konden onderweg een onbekende ziekte oplopen of zelfs het slachtoffer worden van een epidemie (pest), waartegen ze geen medicijn hadden of kenden. Ook vreemd voedsel en slecht drinkwater, besmetting, infecties en verwondingen konden makkelijker leiden tot een ziekbed met soms een desastreus gevolg: de dood. Het was een wijd verspreid gebruik om gestorven pelgrims tijdens hun tocht ver van huis ter aarde te bestellen in hun bedevaarskledij, getooid met hun attributen (schelpen), insignes enz.

natuurlijke obstakels

Er waren ook velerlei onafwendbare natuurlijke problemen die van een bedevaart een hachelijke onderneming maakten. De pelgrims werden onderweg belaagd door talrijke hinderlagen en gevaren, die ze moesten ontlopen. Barre weersomstandigheden, zoals hitte, kou, regen en sneeuw, desolate en onherbergzame streken (de Landes), uitgestrekte wouden, waarin men kon verdwalen, en hoge bergen (in de Pyreneeën en Alpen) konden een ware nachtmerrie worden. Niet weinigen kwamen om alvorens hun bestemming te bereiken.

  • de wegen

    Stuk Romeinse heerweg in Cirauqui (Spanje) op weg naar Santiago.
    Stuk Romeinse heerbaan in Cirauqui (Spanje) op de weg naar Compostela

    Er waren in de Middeleeuwen geen speciale pelgrimroutes, zoals vaak wordt gedacht. De bedevaarders maakten grotendeels gebruik van de bestaande wegen, zoals het aloude netwerk van Romeinse heerwegen. Vanaf de 11de eeuw werden allerlei koninklijke en feodale wegen aangelegd tussen de nieuwe steden. Maar de secundaire wegen en zelfs vele "hoofdwegen lagen er vaak in een belabberde staat bij. Ze waren bezaaid met hindernissen, geulen, voortwoekerende struiken en onkruid. Er was nu eenmaal geen centraal beleid voor het onderhoud van de wegeninfrastructuur. Dit werd overgelaten aan de willekeur en het beschikbare budget van de plaatselijke landheren.

    Er waren in Frankrijk enkele bekende noord-zuidtrajecten richting Compostela. Die kwamen allemaal samen achter de Pyreneeën en volgden vanaf daar één parcours, de zogeheten Camino Francés, naar het heiligdom van Jacobus. De kerkelijke en burgerlijke overheid in Noord-Spanje deden grote inspanningen om de weginfrastructuur (bruggen, gasthuizen) bij hen te verbeteren. Maar vele bedevaarders volgden in Frankrijk en Spanje niet slaafs de min of meer goed onderhouden hoofdwegen. Ze maakten met veel gemak gebruik van kleinere parallele wegen, kruisverbindinginswegen en gewone paadjes. Zo vermeden ze gevaarlijke zones of konden ze een secundair bedevaartsoord met hun bezoek vereren.

  • de waterwegen

    Pelgrim te paard plonst, bij het oversteken van een brug, in het water. Miniatuur, 13de eeuw. Parijs, Bibl. Nat.
    Pelgrim te paard plonst, bij het oversteken van een brug, in het water.
    Miniatuur, 13de eeuw. Parijs, Bibl. Nat.

    Ook het oversteken van stromen en rivieren was een zware beproeving voor de pelgrims, want bruggen waren schaars. Wanneer de waterloop niet te breed of te diep was konden de reizigers erdoor waden, eventueel met een touw dat van de ene oever naar de andere was gespannen. Zoniet moesten ze een beroep te doen op een veerman. Maar dat was zéér riskant. Het kwam voor dat dat veerdiensten met geweld een overdreven hoge prijs eisten voor de oversteek, sommige gewetenloze overstekers laadden met opzet té veel passagiers in hun overzetbootje, veroorzaakten zo een schipbreuk en gingen er vervolgens zonder moeite met het geld en de schaarse bezittingen van de drenkelingen vandoor.

  • de bergpassen

    De Grote St. Bernhardpas in de Alpen met standbeeld van de gelijknamigne heilige.
    De Grote St. Bernhardpas in de Alpen met standbeeld van de gelijknamigne heilige.

    In de bergen konden de omstandigheden net zo hachelijk zijn. Dodelijke lawines lagen voortdurend op de loer. Vooral in de Alpen, waar een niet-aflatende stroom pelgrims op weg was naar of terugkwam van Rome, over duizelingwekkend hoge, besneeuwde passen. Aan de voet of op de top van sommige passen was een gasthuis of klooster. Er stonden ook ervaren gidsen ter beschikking, die de pelgrims hielpen met sleeën om over de glibberige en bevroren bergpaden vooruit te geraken.

gevaren van mensen en dieren

  • Pelgrims moesten in de Middeleeuwen het hoofd bieden aan oorlogen, waarvan ze geen weet hadden bij hun vertrek (want TV, radio, kranten en internet bestonden nog niet in die tijd!), of van onvoorziene plaatselijke of regionale twisten. In onveilige streken of oorden moesten ze een beroep op een betaalde locale leidsman om hen behouden door de moeilijkheden te loodsen.

    Door een wolf aangevallen pelgrim. Roncesvalles, Museum
    Door een wolf aangevallen bedevaarders. Roncesvalles, Museum

  • De pelgrims konden op elk moment worden overvallen door loslopende honden. In de bergen en bossen liepen hongerige wolven en andere wilde dieren rond. De wandelstaf, in de vorm van een lange speer met ijzeren punt onderaan, kwam goed van pas als afweermiddel. In de moerassige Landes, in Zuidwes-Frankrijk werden de voorbijtrekkende bedevaarders dan weer geplaagd door massa's insecten.

    Aanval op bedevaarder met dodelijk afloop. Miniatuur, 1393. Parijs, Bibl. Ste.-Geneviève.
    Aanval op bedevaarder met dodelijk afloop. Miniatuur, 1393. Parijs, Bibl. Ste.-Geneviève.

  • De pelgrims waren weliswaar "reizigers in Gods naam" met een speciaal beschermend statuut, maar vanaf de late Middeleeuwen vielen ze steeds meer ten prooi van bandieten en struikrovers, die de pelgrimswegen onveilig maakten. Met name de verbindingsweg in het H. Land tussen de havenstad Jaffa en Jeruzalem was berucht voor overvallen door bedoeïnen-stammen. Vooral weerloze nietsvermoedende pelgrims, die alléén reisden, moesten het ontgelden. Vandaar de gewoonte om in groep te reizen om zich zo beter te kunnen verdedigen tegen mogelijke overvallers.

  • In de late Middeleeuwen (16de eeuw) werden de bedevaarten steeds zwaarder aangetast door vagebonden, vaganten, landlopers en agressieve bedelaars. Een van de grootste gevaren vormden de nep-pelgrims (de zogeheten "coquillards"). Verkleed als pelgrim of zelfs als priester of monnik, profiteerden ze van de vrijgevigheid van de mensen, ontfutselden geld onder het voorwendsel dat ze missen zouden lezen voor hun zielezaligheid, of troggelden de pelgrims geld af bij denkbeeldige tolgrenzen. In sommige gevallen dienden ze zich aan als reisgezel van een echte pelgrim, die ze daarna beroofden en al eens voor dood achterlieten.

    Herbergen, als poelen des verderfs, werden de pelgrims ten zeerste afgeraden
    Herbergen, "poelen des verderfs", werden de pelgrims ten zeerste afgeraden

    Het attest van de pastoor was het enig bewijs om de echte bedevaarder van de valse te onderscheiden. Op de lange duur kregen ook de goede pelgrim daardoor een slechte reputatie. Alom werden edikten uitgevaardigd die de pseudo-pelgrims veroordeelden. Toch bleef het moeilijk om de echte van de valse bedevaarders te onderscheiden. Dat blijkt ook uit volgend oude spotdicht: "Vertrouw geen pelgrim met een baard, die met een schooikroes geld vergaart. Al bedelend langs de wegen sjokt en met een deerne samenhokt".

  • Pelgrims konden ook financieel worden bedrogen door oplichters, zwendelaars of taksontvangers. Oneerlijke geldwisselaars maakten zich schuldig aan trucs, die nadelig uitvielen voor de ongeletterde en onwetende reiziger. In de pelgrimsliteratuur wordt geregeld gewaarschuwd tegen de schurkenstreken en oneerlijke praktijken van sommige herbergiers langs de bedevaartswegen. De pelgrims moesten hier en daar in weinig comfortabele omstandigheden de nacht doorbrengen in een herberg. En daar konden ze worden geconfronteerd met de verlokkingen van de "pèlerins d'amour", straatprostituees die er 's avonds en 's nachts hun goede diensten aanboden.

de taalbarrières

Pelgrim. H. Schaufelein. 1510. Wenen, Albertina
Pelgrim. H. Schaufelein. 1510. Wenen, Albertina
Jakobus als pelgrim. Donaueschingen.
Jakobus als pelgrim. Donaueschingen.

Van zodra de bedevaarders hun land of streek hadden verlaten botsten ze op het probleem van de taalbarrières. De modale Vlaming verstond en sprak geen vreemde talen zoals het Frans, Spaans, Duits of Italiaans en al evenmin streektalen (bijv. het Baskisch). Dat bemoeilijkte natuurlijk de communicatie met de plaatselijke bevolking, bijv. om de weg, drank, eten of onderdak te vragen. Daarvan werd soms handig geprofiteerd bij het wisselen van geld. Geschoolde reizigers konden zich nog een beetje uit de slag trekken door een mondje Latijn (de toenmalige "lingua franca") te spreken met geletterde vreemden. In een Parijs handschrift uit het begin van de 14de eeuw (gemaakt door een schoolmeester uit Brugge) staat een Frans-Vlaamse lijst met model-conversatieteksten ten behoeve van pelgrims. In 1511 en 1536 werden in Antwerpen soortgelijke Vlaams-Franse woordenboekjes gedrukt en uitgegeven.

de gebrekkige wegbewijzering

12de-eeuwse dodenlantaarn. Fenioux (Frankrijk, Charente-Maritime), kerkhof
12de-eeuwse dodenlantaarn. Kerkhof van Fenioux (Frankrijk, Charente-Maritime)

Hoe vonden de eenvoudige niet-geletterde pelgrims hun weg in de Middeleeuwen? Men moet zich even voorstellen dat er toen géén systeem van wegwijzers (met afstandsvermelding) bestond, géén gedetailleerde wegenkaarten, géén straatverlichting, géén kompas, géén GPS, enz. Ze waren wél veel bedrevener om zich te oriënteren via bepaalde natuursignalen, zoals de stand van de zon of de maan. Bij het invallen van de duisternis richtten ze zich op de dodenlantaarn bij sommige kerkhoven, waarin een licht brandde om de boze geesten op afstand te houden.

Een veldkruis langs een pelgrimsweg in het Franse Brassac.
Een veldkruis langs een bedevaartsweg in het Franse Brassac.

Er bestonden ook enkele primitieve vormen van wegbewijzering om te voorkomen dat bedevaarders de weg kwijt geraakten naar de volgende stopplaats of naar de eindbestemming, zoals een tabernakel, een veldkruis of veldkapel, vooral bij kruispunten. In sommige streken van Frankrijk waren de kerktorens op de goede weg gemerkt met een witte steen. In de bergen of in streken, waar men bij valavond of bij mist makkelijk kon verdwalen, werd de kerkklok geluid.

Veldkapel als oriënteringspunt voor de pelgrims, in het Zwitserse Wallis.
Veldkapel als oriënteringspunt voor de pelgrims, in het Zwitserse Wallis.

Bij kruispunten en in de bergen werd de goede richting naar Compostela aangeduid door klein pyramidevormig monumentje van opeengestapelde platte stenen, "montjoie" (letterlijk: vreugdeberg) genoemd. Op deze steenhoop werd soms een staak met kruis bovenop geplaatst, die zichtbaar bleef wanneer in de winter alles ondergesneeuwd lag.

Cruz de Ferro in Foncebadon.
"Cruz de Ferro" in Foncebadon (Spanje).

Langs de Camino in Foncebadon, nabij de stad Leon, is nog een soortgelijke steenhoop te zien, de fameuze "Cruz de Ferro". Vaak werd ook de heuvel, vanwaar de pelgrims voor het eerst het bedevaartsoord in de verte zagen liggen, "montjoie" genoemd, zoals nabij Santiago de Compostela en Jeruzalem. Daar begon de laatste etappe van een lange reis, die vaak blootsvoets werd afgelegd.

de reisgidsen

Titelblad van Domenico Laffi's pelgrimsgids naar Compostela (1681).
Titelblad van Domenico Laffi's pelgrimsgids naar Compostela (1681).

Voor de geletterde pelgrims bestond er in de Middeleeuwen een vrij groot aantal getetailleerde reisgidsen, routebeschrijvingen ("itineraria"), dagboeken en reisverhalen van of voor bedevaarders. Deze lectuur was niet enkel bedoeld om de weg te vinden, maar ook om te weten wat voor gevaren hem te wachten stonden en wat er allemaal te zien en ter beschikking was onderweg (heiligdommen, kunst, gasthuizen) en op de plaats van bestemming (Rome, Jeruzalem, Compostela). Sommige St.-Jakobsbroederschappen hadden een eigen reisboekje voor kandidaat-pelgrims naar Compostela. Vanaf de 16de eeuw werden reisgidsen niet enkel meer met de hand geschreven, maar ook gedrukt en op grotere schaal verspreid.

Aanhef van de Pelgrimsgids van St. Jakob: 'Quatuor viae sunt que ad sanctum Jacobum tendentes...'
"Quatuor viae sunt que ad sanctum Jacobum tendentes...". Aanhef van de fameuze
12de eeuwse Pelgrimsgids van Aiméry Picaud.

Veruit de beroemdste bedevaartgids voor Santiago de Compostela is zonder twijfel de 12de-eeuwse "Gids voor de pelgrim van St.-Jakobus", naar alle waarschijnlijkheid geschreven door Aiméry Picaud, een priester uit Parthenay-le-Vieux (Poitou). De gids vormt het 5de deel van het vemaarde "Boek van St-Jacobus ("Liber sancti Jacobi"), ook wel "Codex Calixtinus" genoemd, waarvan het outste handschrift wordt bewaard in het archief van de kathedraal van Compostela. Maar het is de vraag in welke mate deze Latijnse gids in onze streken bekend was en gelezen werd.

de vormen van tijdverdrijf

Pelgrim met gebedssnoer. Fresco, 15de eeuw. Verona, Sant'Anastasia.
Pelgrim met gebedssnoer. Fresco, 15de eeuw. Verona, Sant'Anastasia.

De bedevaarders konden de dagelijkse sleur van het eindeloos stappen doorbreken op velerlei wijzen, door

  • gebeden individueel ofwel luidop in groep opzeggen. Vanaf de 14de eeuw was het gebedssnoer (later de rozenkrans genoemd) een vast attribuut van de pelgrim.
  • psalmen of andere bijbelteksten reciteren.
  • hymnen of stapliederen zingen.
  • vreugde- en aanmoedigingskreten slaken om er de moed in te houden, zoals "Ultreïa!" (Spaans voor: "altijd verder").
  • bedelen of handenarbeid verrichten om aan geld te geraken.
  • praten met reisgenoten, wat aanleiding kan geven tot bespiegelingen over de grote levensvragen of over specifieke religieuze thema’s.
  • kennismakingen en praatjes met vreemden.

    Het duizelingwekkend interieur van de gotische kathedraal van Amiens.
    Het duizelingwekkend fraaie interieur van de gotische kathedraal van Amiens.

  • bezoeken van heiligdommen (kerken kapellen, abdijen, kloosters) om er de relieken van heiligen te vereren. Tijdens die tussenstops konden de pelgrims zowel geestelijk steun opdoen als lichamelijk weer op krachten komen. Ze verzamelden zoveel mogelijk handtekeningen, stempels, zegels, aanbevelingsbrieven, enz. die nadien makkelijker toegang geven tot gastverblijven en die vooral als bewijs moesten dienen - in het bedevaartsoord en op het thuisfront - dat ze de hele tocht daadwerkelijk hadden afgelegd.

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail