De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

 

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Het St.-Janshospitaal van Brussel (1211)

Het St.-Jansgasthuis (met blauwe stip bij nr 48), ten noorden van de Grote Markt. Braun en Hogenberg, stadsplan Brussel, 1572
Het St.-Jansgasthuis (met blauwe stip, bij nr 48), even ten noorden van de Grote Markt. Linksboven de
collegiale St.-Goedelekerk. (Braun & Hogenberg, stadsplan Brussel, 1572)

De zustergemeenschappen van het Gasthuis ten Bunderen in Moorslede, van het St.-Jorisgasthuis in Menen en van het St.-Jansgasthuis in Wervik kregen alle drie tegelijk hun kloosterstatuten in 1473 uit de handen van bisschop Willem Fillastre van Doornik. Die statuten waren duidelijk geïnspireerd door het eerdere kloosterreglement (1430) van het O.L.V.-hospitaal in Kortrijk. De tekst van deze laatste had een sterke invloed ondergaan van de statuten (1238) van het O.L.V.-hospitaal van Doornik.

De Doornikse statuten toonden op hun beurt inhoudelijk frappante overeenkomsten met die van het St.-Janshospitaal in Brussel uit 1211. Dit Brusselse hospitaal was in de 13de eeuw overigens een van de belangrijkste van héél Europa en gold als model voor tal van andere gasthuizen in de Lage Landen, zoals die van Antwerpen, Mechelen, Herentals, Geel, Geraardsbergen, Aalst, enz. Zie bijgaande historisch overzicht voor de onderlinge verwantschappen.

de ontstaansperiode van het St.-Janshospitaal in Brussel

Godfried III, graaf van Brabant. Ets van Adriaan van Baerland,  1600
Godfried III, graaf van Brabant. Ets van Adriaan van Baerland, 1600

Brussel was in de Middeleeuwen nog een kleine stad met slechts enkele duizenden inwoners, maar toch een strategisch knooppunt van handels- en bedevaartsroutes. In het begin van de 12de eeuw waren er minstens een drietal gasthuizen voor het onthaal van arme reizigers en pelgrims:

  • het "Gasthuis van O.L.-Vrouw en de 12 Apostelen", al vóór 1117 opgericht door het kapittel van de collegiale St.-Michielkerk.
  • het St.-Niklaasgasthuis door patriciërs gesticht vóór 1129 vlakbij de huidige Grote Markt.
  • het "Gasthuis van St.-Jacobus van Overmolen", vóór 1162 geopend door de hertog van Brabant Godfried III vlakbij zijn residentie op de Coudenberg.

Hertog Hendrik I van Brabant. Praalgraaf in de St.-Pieterskerk in Leuven
Hertog Hendrik I van Brabant. Praalgraaf in de St.-Pieterskerk in Leuven

In de 2de helft van de 12de eeuw groeide de behoefte aan een hospitaal voor de vele zieken in Brussel. De Brabantse hertog Godfried III deed in 1162 een beroep op de Johannieters (= de orde van broeders en ridders van het St.-Janshospitaal in Jeruzalem) om het St.-Jakobsgasthuis op de Coudenberg om te vormen tot een ziekenhuis. Maar de onderhandelingen hierover leverden uiteindelijk niets op, omdat de Hospitaalridders het te druk hadden met de militaire verdediging van het H. Land tegen de moslims.

Groot zegel van het St.-Jansgasthuis, 1342 (Brussel, archief O.C.M.W.)
Groot zegel van het St.-Jansgasthuis, 1342. Doopsel van Christus door
St. Jan de Doper (links). Brussel, Archief O.C.M.W.

In 1186 richtte een kleine groep van priesters, klerken en burgers een Broederschap van de H. Geest op. Deze confrerie had méér succes dan de hertog, want nog vóór 1195 beschikte ze over voldoende inkomsten en giften om een hospitaal op te richten, dat in 1204 werd geplaatst onder de bescherming van St.-Jan de Doper, patroonheilige van de ernaast gelegen kapel. Het St.-Janshospitaal situeerde zich vlakbij de huidige Gasthuisstraat, St.-Jansstraat en St.-Jansplein. Er was een zogeheten dubbelgemeenschap van leken verbonden aan het hospitaal, bestaande uit zowel broeders als zusters, die zich inzetten voor de zieken die lichamelijk niet meer in staat waren om voor hun voedsel te bedelen in de stad.

Keure van Hendrik I, Hertog van Brabant, voor het St.-Jansgasthuis, 1204 (Brussel, archief O.C.M.W.)
Keure van Hendrik I, Hertog van Brabant, ten bate van het St.-Jansgasthuis,
1204 (Brussel, Archief O.C.M.W.)

In 1207 riep de communauteit van het Brusselse St.-Jansgasthuis de bescherming in van paus Innocentius III. Dat was een eerste stap van een semi-religieuze groep naar een heuse religieuze kloostergemeenschap. Het gasthuis bouwde al vlug een indrukwekkend patrimonium op, dank zij giften en schenkingen van gronden door de adel, de burgerij en de geestelijkheid (bijv. de hertog van Brabant en de Norbertijnenabdij van Jette). Deze inkomsten waren broodnodig om de financiële en materiële kosten van de communauteit en van de ziekenzorg te lenigen. In 1212 werd het domein van het hospitaal zélf aanzienlijk uitgebreid.

de statuten (1211)

Door de snelle uitbreiding van het St.-Janshospitaal drong zich een reglementering op inzake het beheer van het patrimonium, het apostolaatswerk voor de zieken en het religieuze leven. In oktober 2011 keurde Johannes III van Bethune, bisschop van Kamerijk (waartoe de huidige provincies Brabant en Antwerpen en een stuk van Zuid-Nederland behoorden), de eerste statuten goed. Met de toestemming van paus Innocentrius III werd de communauteit omgevormd tot een heuse religieuze kloostergemeenschap.

St.-Augustinus. Titelpagina van het kadaster van het St.-Jansziekenhuis, 1708
St.-Augustinus. "Caerten figurative" (patrimonium-kadaster) van het St.-Jansziekenhuis, 1708

Ook al zullen de broeders en zusters pas vanaf 1245 formeel de regel van de H. Augustinus volgen, toch was diens invloed nu al duidelijk te onderkennen in de statuten, zij het niet naar de letter, dan toch naar de geest: soepelheid en begrip voor menselijke zwakheid; gestrengheid die rekening houdt met ieders behoeften; verantwoordelijkheid voor elkaar, elkaar tot hulp en steun zijn om de gezamelijke roeping goed te beleven. De 37 artikelen van de statuten bevatten in feite geen grootse en verheven verklaringen, maar een reeks van concrete voorschriften, die men in 3 categorieën kan onderbrengen:

I. Richtlijnen voor de zusters en broeders

Twee gasthuiszusters in de St.-Janskerk. Tekening, s.d.
Twee gasthuiszusters in de St.-Janskerk. Tekening, s.d.

  • Het hospitaal mocht maximum 10 zusters en 3 broeders aanvaarden, dit om te voorkomen dat de religieuzen alle inkomsten opslorpen en dat het hospitaal een klooster wordt. Er waren wél leken die werden ingezet als dienstpersoneel.
  • Het dubbelklooster was onderworpen aan strenge voorschriften: de zusters en broeders hadden een afzonderlijke refter, slaapzaal en werkplaats.
  • een kandidaat die zich geroepen voelde om God te dienen in het gasthuis, moet een vormingstijd (noviciaat) van 4 maanden (later verlengd tot 1 jaar) doormaken, het leven van de broeders en/of zusters delen, de inhoud van de statuten leren.
  • Na onderzoek en na gunstig advies van de raad werd de novice toegelaten tot het uitspreken van de 3 geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid
  • De broeders en zusters moesten een eenvoudig en sober leven leiden, in afzondering van de wereld.
  • Zij moesten kleren dragen die in prijs, kleur en snit uitdrukking waren van nederigheid en godsvrucht: enkel schoeisel van runderleer was toegelaten; linnen onderkleding werd slechts uitzonderlijk geduld, maar nooit tijdens de advent en de vastentijd, want linnen was de kledingsstof voor de rijken, de armen droegen wollen kledij.
  • Buiten het hoofdkussen mocht het beddegoed geen pluimen bevatten.
  • In de refter en het kapittel had men zijn plaats overeenkomstig het tijdstip van intrede.
  • In de refter en in de slaapzaal moesten de broeders en zusters de volledige stilte onderhouden, tenzij men omwille van zieken, gasten of een andere noodzaak de stilte moest verbreken.
  • Verder was er een strenge vasten- en onthoudingswet van kracht, die veel overenstemming vertoonde met die van de klassieke kloosterorden.
  • De communauteit hadden op vaste momenten van de dag een gezamelijk gebed (= de getijden). Degenen die konden lezen, moesten de 7 getijden van het officie bidden; de anderen moeten in de plaats hiervan een aantal Onze Vaders opzeggen. Bij een sterfgeval moest iedereen gedurende 7 dagen de vigiliën of 7 Onze Vaders per dag bidden.

    Interieur St.-Jansgasthuis Brussel. Th. Jambers, begin 19de eeuw
    Interieur St.-Jansgasthuis. Th. Jambers, 19de eeuw

  • De broeders en zusters mochten het gasthuis niet verlaten, tenzij in opdracht of om een gegronde reden. Eten buitenshuis was niet toegestaan. Een zuster mocht slechts onder geleide van een medezuster in de stad of in omliggende dopren komen.
  • Bij ziekte of andere uitzonderlijke omstandigheden was versoepeling van al deze verordeningen mogelijk op aanvraag.
  • Eenmaal per week kwamen alle leden van de communauteit samen in kapittel, voorgezeten door een priester, één broeder en één zuster. Daar werden de gemeenschappelijke belangen besproken en eventueel begane misstappen beleden en overeenkomstig gestraft.
    a) Iemand die de zieken slecht bejegende liep een sanctie op; b) onrechtvaardigheid tegenover een medebroeder of -zuster (bijv. een valse beschuldiging) werd gestraft met één vastendag. Het voedsel moest dan, zittend op de grond, worden genuttigd; c) op bedreiging met de vuist of met een stok stond 4 dagen vasten op water en brood; d) het aanbrengen van een verwonding verdrievoudigde de straf; e) ontucht betekende uitsluiting voor één jaar en 6 weken, zonder steun van het gasthuis. Een berouwvolle uitgestotene kon weer in de gemeenschap worden opgenomen. Wanneer de schuldige echter niet om vergeving vroeg binnen het jaar, werd de uitsluiting hernieuwd (tot maximum driemaal). Als ook na 3 jaar de gestrafte niet tot inkeer kwam, volgde een definitieve uitsluiting; f) op doodslag met boosaardige drijfveren stond onmiddellijke uitwijzing.

II. Richtlijnen i.v.m. het beheer van het gasthuis

Tekening van het St.-Jansgasthuis. Th. Jambers, begin 19de eeuw
Tekening van het St.-Jansgasthuis. Th. Jambers, 19de eeuw

  • De bisschop was de hoogste gezagsdrager van het hospitaal. De wereldlijke autoriteiten hadden niets te zeggen.
  • Hoewel de zusters numeriek in de meerderheid waren bekleedden ze ondergeschikte posities tegenover de broeders. Het dagelijks bestuur van het gasthuis werd waargenomen door één broeder (= procurator, meester of magister), bijgestaan door de 2 overige broeders, een priester en 4 verkozen zusters.
  • Wanneer een procurator stierf moest een opvolger worden aangesteld door de raad van de bisschop of diens ambtenaar
  • Er was een raad van supervisoren en belangenbehartigers van het ziekenhuis. Later werden deze raadsleden "momboirs" of proviseurs genoemd.
  • Het geheel van de materiële belangen (patrimoniumbeheer, inkomsten en uitgaven) moest worden behartigd door een raad van 4 godvruchtige mannen, die onder ede hun trouw aan het huis moeten bekennen. Deze raad kwam, naargelang van de noodwendigheden, minstens één keer per jaar samen.

III. Richtlijnen over de ziekenzorg.

Tafereel op de binnenkoer van het St.-Jansgasthuis. S. Stroobants, s.d.
Tafereel op de binnenkoer van het St.-Jansgasthuis. S. Stroobants, s.d.

  • De modaliteiten rond de opname van zieken werd scherp omlijnd. De prioriteit ging duidelijk naar de armsten. Slechts armen wier gezondheidstoestand het niet meer toelaat om van deur tot deur te gaan bedelen, mochten worden opgenomen. Zwangere vrouwen die de bevalling nabij waren en geen dak boven het hoofd hadden moesten worden opgenomen tot ze er volledig bovenop waren. Verlaten kinderen mochten in beperkte mate worden opgenomen, na een beslissing hierover van de meester. Deze beperking wilde het te vondeling leggen van kinderen voorkomen.
  • De zieke moest bij zijn opname eerst biechten. Zijn bezittingen moest hij onder getuigenbewijs toevertrouwen aan de meester, en kreeg die, na zijn genezing, integraal terug. Als de zieke niet bij testament vastlegde aan wie hij zijn bezittingen naliet, werden deze bij overlijden ten gunste van de armen van het gasthuis gebruikt.
  • 3 dagen per week kregen de zieken vlees te eten. Patiënten die, omwille van hun ziekte, geen zwaar voedsel verdroegen, moest men geven wat ze verlangden, in de mate dat dit verkrijgbaar is.

    St.-Jansgasthuis. Th. Jambers, 19de eeuw (Brussel, stadsarchief
    St.-Jansgasthuis. Th. Jambers, 19de eeuw (Brussel, stadsarchief)

  • Zieken die voedsel of drank hadden gestolen, werden gestraft met één dag vasten op water en brood. Indien het feit zich herhaalde volgde uitsluiting. Op grote diefstal volgde onmiddellijke uitsluiting, tenzij men blijk gaf van groot berouw.
  • De bedlegerige armen moesten elke dag 's morgens en na het middag- en avondmaal bidden voor de broeders en zusters, voor de weldoeners van het gasthuis, voor alle gelovigen en voor het heil van alle levenden en doden.
  • Een zieke die, omwille van een bijzondere kwaal, doktershulp nodig had maar dat niet kan betalen, kreeg die medische hulp op kosten van het gasthuis. De meester moest er echter voor zorgen dat de dokterskosten niet de pan uit swingden! Er was geen vaste dokter aan het hospitaal verbonden. Maar een zieke getroffen door een "particularis informitas" kon - héél uitzonderlijk voor die tijd - een beroep doen op een arts, in beginsel op zijn kosten, tenzij hij er het geld niet voor had.

Nog in de 13de eeuw verwierf het hospitaal de naburige St.-Janskerk die, samen met de primitieve kloostergebouwen, compleet werden vernieuwd. Geleidelijk namen de zusters de leiding over. De priores ("meesteresse") leidde de communauteit, met daarnaast nog een meester voor de broeders. Tegelijk ging de voogdij over de tijdelijke goederen geleidelijk over van de bisschop naar de stadsmagistraat, die om de 2 jaar een raad (her)benoemde van supervisoren, later ook "proviseurs" of "momboirs" genoemd.

de 15de eeuw

St.-Jan op den Poel. C. L. Cardon, 1892 (Brussel, Stadhuis)
St.-Jan op den Poel. C. L. Cardon, 1892 (Brussel, Stadhuis)

In het begin van de 15de eeuw liet de stad Brussel een groot waterbekken aanleggen - waar men de dieren drenkte en water putte om branden te bestrijden - op een deel van het kerkhofterrein van het hospitaal, dat daarom enige tijd later in de volksmond "Gasthuys Sint-Jan op den Poel" werd genoemd. Het bijhorend plein kreeg de naam "St.-Janspoel".

Halfweg de 15de eeuw had de stad Brussel volledig het administratief beheer in handen. Het St.-Janshospitaal, met zijn circa 40 bedden, was nu HET ziekenhuis bij uitstek in Brussel, vaak omschreven als "le grand hôpital" met een stevige reputatie in héél Europa, en zou dat blijven tot het einde van het Ancien Régime (einde 18de eeuw). De bevolking van de stad groeide inmiddels aan tot om en bij 34.000. Maar het economisch leven stagneerde door de naijver met andere steden en vooral door de sterke concurentie van de lakennijverheid in Engeland. Er waren veel armen en zieken. Voor hen werden in de parochies de "Tafels van de H. Geest" (voorlopers van de huidige O.C.M.W.'s) opgericht voor liefdadigheidswerken.

Een van de boerderij-domeinen van het St.-Janshospitaal
Een van de boerderij-domeinen van het St.-Janshospitaal. Kadasterkaart, 1708

De dubbel-communiteit van 3 broeders en 10 zusters - die zich wijdde zich aan de opvang van ernstig verzwakte armen, verlaten kinderen, perstlijders en hoogzwangere vrouwen - werd in 1450 definitief opgeheven. Voortaan zouden enkel nog Gasthuiszusters-Augustinessen tot de gemeenschap worden toegelaten. De 3 nog aanwezige broeders werden vervangen door 3 klerken, belast met de boekhouding en de administratie. Een van hen droeg de titel van "meester-klerk" of rentmeester. Mannen konden enkel nog als knecht worden ingeschakeld en leefden in een aparte afdeling van het klooster.

Maar het religieus leven verwaterde naar het einde van de 15de eeuw. Er waren misbruiken onder de geestelijkheid en morele verloedering in de kloosters, ook in de gasthuisgemeenschappen. Het oorspronkelijk ideaal en de interne tucht in "St.-Jan op de Poel" verwaterden. De zusters en de klerken zorgden meer voor zichzelf dan voor de zieken. Er was een duidelijke hang naar luxe en comfort, terwijl de armen verkommerden.

de 16de eeuw

Het St. Jansgasthuis in Brussel. Kadasterkaart, 1708
Een van de domeinen van het St. Jansgasthuis in Brussel. Kadasterkaart, 1708

Na een periode van verval volgde een heropleving. In 1500 gaf de Habsburgse vorst Filips I de Schone een reglement aan het St.-Janshospitaal. De bisschop van Kamerijk legde een grondige interne hervorming op en liet 6 gasthuiszusters overkomen van Leuven. In 1509 werden de Brusselse zusters op hun beurt uitgezonden om het gasthuis van Mechelen te reorganiseren en nieuw leven in te blazen. Later trokken ze naar Bergen-op-Zoom (1533) en naar Antwerpen (1551) om er de vernieuwing en de leiding van het gasthuis op zich te nemen.

In 1555 dook de pest ("haestige siecte") op in de arme stadswijken en veroorzaakte een grote toeloop van zieken naar het St.-Janshospitaal. Tot overmaat volgden mislukte oogsten en een zeer strenge winter, met hongersnood als gevolg. In 1578 veroverden de Calvinisten van Willem van Oranje de stad. Precies door hun voorbeeldige inzet voor de vele zieken en armen werden de Augustinessen niet uit hun gasthuis verdreven door de protestantse overheersers. Ze moesten wél hun kloosterhabijt afleggen en de ziekenzorg verderzetten in lekenkledij. Een deel van het patrimonium (o.m. pachtohoeven) werd geconfisqueerd en de St.-Janskerk geplunderd.

In 1585 heroverde de Spaanse veldheer en landvoogd Alexander Farnese de stad Brussel op de Calvinisten. Hiermee kwam een einde aan de bewogen periode van de "geuzenopstand" in de Zuidelijke Nederlanden. De Contrareformatie na het Concilie van Trente (1545-1563) en vervolgens het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621) luidden een periode in van langzaam kerkelijk en economisch herstel.

de 17de eeuw

Aanhef van de nieuwe Statuten van 1652
Aanhef van de nieuwe Statuten van 1652

De Augustinessen van het St.-Jansgasthuis slaagden er snel in om de vele materiële en financiële moeilijkheden te overwinnen, het patrimonium te herstellen en zelfs uit te breiden. In 1652 kregen ze van Jacobus Boonen, de aartsbisschop van Mechelen, nieuwe en uitgebreider kloosterstatuten, die waren aangepast aan "den tegenwoordigen staet van menschen ende tijden".

De ruïnes van het St.-Janshospitaal in 1695. A. Coppens, tekening, 1695 (Brussel, Stadsarchief)
De ruïnes van het St.-Janshospitaal in 1695. A. Coppens, tekening, 1695 (Brussel, Stadsarchief)

Naar het einde van de eeuw werd de rust in de Zuidelijke Nederlanden grondig verstoord door oorlogen tussen de Spanjaarden en de Franse koning Lodewijk XIV. Bij een beschieting van Brussel (met het stadhuis als mikpunt) door Franse troepen in 1695 brak een zware brand uit in het stadscentrum, die het merendeel van de gebouwen van het St.-Janshospitaal in de as legde. Na het vertrek van de Fransen kwam noodhulp op gang voor de wederopbouw.

de 18de eeuw

Het St.-Jansgasthuis op een plan van Brussel van E. Frickx, 1712
Het St.-Jansgasthuis (met blauwe stip) op een stadsplan van Brussel van E. Frickx, 1712

Rond 1755 was Brussel de grootste stad van de Zuidelijke Nederlanden en telde in 1783 zowat 75.000 inwoners. Maar hand in hand met de bloeiende handel en de rijkdom steeg de armoede in Brussel door de lage lonen en grote werkloosheid, vooral onder de plattelandsbewoners die hun geluk beproefden in de grootstad. Het St.-janshospitaal was overbevolkt, had onvoldoende bedden en te weinig ruimte en middelen voor chirurgische ingrepen.

Een uitbreiding of oprichting van een 2de ziekenhuis drong zich op. De Oostenrijkse keizer Jozef II, die regeerde in onze streken van 1780 tot 1790, schafte maar liefst 163, in zijn ogen, "nutteloze" kloosters af, o.m. Coninkxdaele in Ieper en ook de aloude St. Pietersleprozerij in Brussel. Deze laatste werd omgevormd tot hospitaal en tot een belangrijk succursaal van het St.-Janshospitaal vanaf 1813.

Tijdens de Franse Overheersing (vanaf 1794) werden de religieuzen verdreven uit talloze kloosters en gasthuizen, maar de ruim 30 Gasthuiszusters-Augustinessen in Brussel overleefden de woelige seculariseringsstorm. Ze mochten individueel én in burgerkledij hun taak voortzetten. De zusters verloren wél hun autonomie in het bestuur van het St.-Janshospitaal. In 1796 had de Franse revolutionaire bezetter een "Commissie van de burgerlijke Gasthuizen" opgericht, die voortaan de goederen en het uitgebreide patrimonium van alle liefdadige instellingen zou beheren. De zusters stonden in dienst van die Commissie, werden door haar onderhouden en bezoldigd.

de 19de eeuw

Verzoek tot rehabilitatie van de Gasthuiszusters, gericht aan Napoleon Bonaparte.
Verzoek van de Gasthuiszusters tot rehabilitatie,
gericht aan Napoleon Bonaparte.

In 1799 maakte Napoleon door een staatsgreep een einde aan de kerkvervolging ("Besloten Tijd") en sloot in 1801 een concordaat met de paus. Een keizerlijk decreet in 1809 erkende het sociaal nut van de gasthuiszusters. De statuten werden goedgekeurd en de Brusselse gasthuiszusters-Augustinessen verwierven - onder bepaalde voorwaarden - officiële erkenning (rechtspersoonlijkheid). Maar hun patrimonium en de voogdij erover bleef in handen van de gasthuizen-Commissie, van de staat dus. Ondanks alle moeilijkheden boden zich, tijdens het daaropvolgend Hollands bewind van koning Willem I (1815-1830, maar liefst 21 kandidaten aan voor het religieus leven. 32 zusters werkten in het St.-Janshospitaal (250 bedden), 5 in het St.-Pietershospitaal (226 bedden)

Plein voor het St.-Jansgasthuis. Paul Lauters, 19de eeuw.
Plein vóór het gasthuis en de kerk van St.-Jan. Paul Lauters, 19de eeuw.

Na de Brabantse omwenteling en de oprichting van de onafhankelijke staat België in 1830 herleefden het klooster en het hospitaal van St.-Jan in Brussel. De ziekenhuisgebouwen waren algauw véél te klein en niet meer aangepast aan de eisen van de snel evoluerende ziekenzorg. In 1838 werd de eerste steen gelegd van een hagelnieuw en uiterst modern St.-Jansziekenhuis aan de Kruidtuinlaan (nu Pachécolaan , dat in 1843 in gebruik werd genomen. Na ruim 6 eeuwen werd het oude vertrouwde St.-Jan op de Poel in 1846 volledig gesloopt, en bleef enkel voortleven in de naam van de aanpalende Hospitaalstraat en Sint-Jansstraat en van het St.-Jansplein.

De kliniek St.-Jan en Elisabeth in de Asstraat, begin 20ste eeuw.
De kliniek St.-Jan en Elisabeth in de Asstraat, begin 20ste eeuw

In de 2de helft van de 19de eeuw onttrok de congregatie van gasthuiszusters-Augustinessen in Brussel zich aan de voogdij van de Commissie voor Burgerlijke gasthuizen en herstelde haar vroegere zelfstandigheid. Volledig in vereenstemming met de Commissie vestigden de zusters in 1851 hun klooster (moederhuis) buiten de gasthuismuren, in een ruim pand in de Assestraat. Ze bleven zich engageren voor de ziekenzorg in het St.-Jans- en het St.-Pietershospitaal, terwijl de Commissie de huisvesting, lonen en pensioenen betaalde van de in beide gasthuizen werkende zusters.

Na de nodige verbouwingen startten de Zusters in de Assestraat meteen de eerste privé-kliniek van Brussel, het "Sint-Jan en Elisabethziekenhuis", met een begincapaciteit van 50 bedden. De verbouwingen, aanpassingen en uitbreidingen volgden elkaar in snel tempo op gedurende de 2de helft van de 19de eeuw.

de 20ste eeuw

Het geriatrisch centrum Magnolia in Jette, waar ooit het St.-Augustinusgesticht stond
Het geriatrisch centrum "Magnolia" in Jette, waar ooit het St.-Augustinusgesticht stond

In 1906 kocht de congregatie in Jette een uitgestrekt domein voor de bouw van het St.-Augustinusgesticht, waar bejaarden en herstellende zieken werden opgevangen. Later, in 1981, zal dit rusthuis plaats ruimen voor een modern geriatrisch centrum "Magnolia" in de Leopold I straat. Nog in Jette werd in 1923 het nieuwe Brugmannhospitaal ingehuldigd, en 13 zusters gingen er werken.

Recreatietijd voor de Gasthuiszusters-Augustinessen
Recreatietijd voor de Gasthuiszusters-Augustinessen

Vanaf 1925 werd door de zusters een gloednieuwe St.-Jan en Elisabethkliniek opgetrokken in de Broekstraat. In 1935 namen ze in diezelfde straat de Brusselse polykliniek over. In datzelfde jaar werd het Sint-Jansziekenhuis aan de Kruidtuinlaan afgeschreven. Het gebouw zal nog enkele jaren dienst doen als kazerne en in 1952 worden afgebroken.

De ingang van de hudige kliniek Sint Jan
De ingang van de huidige moderne kliniek Sint Jan aan de Kruidtuinlaan in Brussel

Sinds Wereldoorlog II ontwikkelde zich - tussen de Asstraat, de Broekstraat en de Kruidtuinlaan - de "Kliniek St.-Jan", waarvan de nieuwbouw in 2004 werd ingehuldigd, met ingang aan de Kruidtuinlaan 32. De overblijvende Gasthuiszusters-Augustinessen wonen in hun klooster in de Asstraat, 1, 1000 Brussel.

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: Zuster.rolande@outlook.com